HOENSBROEKSE SLACHTOFFERS VAN OORLOGSGEWELD

Ons lid Jan van den Berg heeft heel lang samen met Hans Heltzel (z.g.) gewerkt aan een onderzoek naar personen, die een relatie hebben met Hoensbroek en die gedurende de bezetting of in de jaren daarna als gevolg van oorlogsgeweld om het leven zijn gekomen.
Dit jarenlange onderzoek heeft geleid tot in totaal meer dan 140 verschillende verhalen.
Op deze pagina kunt u de resultaten hiervan lezen. Na de eerste publicatie van deze 147 verhalen is er van nabestaanden van enkele van deze oorlogsslachtoffers nog nieuwe informatie ontvangen, die vervolgens ook is verwerkt in deze veerhalen.

Inleiding

Hoensbroek of Gebrook in het Breuker plat, deel uitmakend van de historische Oostelijke Mijnstreek in Zuid-Limburg, was tot 1982 een zelfstandige gemeente. In dat jaar werd het een stadsdeel van de gemeente Heerlen. Hoensbroek heeft net als iedere andere leefgemeenschap een geschiedenis. Een geschiedenis - in de vorm van geschreven bronnen - die omstreeks 50 v.C. een aanvang neemt met de komst van de Romeinen in Zuid-Limburg. Tot dan werd het gebied bewoond door de Eburonen, een volksstam die volgens de een deel uitmaakte van de Kelten, maar anderen zien hen als Germanen of Galliërs.
Het kleine stukje aarde, dat later bekend zou worden als Hoensbroek, heeft sindsdien veel meegemaakt. Sommige gebeurtenissen zijn goed beschreven. Wij kunnen ons daarover een duidelijk beeld vormen. Maar andere zaken zijn minder bekend.
Het is een taak van de Heemkundevereniging Hoensbroek om onderzoek te doen naar de plaatselijke geschiedenis en om de uitkomsten ervan te publiceren zodat eenieder hiervan kennis kan nemen.

De publicatie Hoensbroekse oorlogsslachtoffers, welke u nu inziet op de website van de Heemkundevereniging Hoensbroek, is het resultaat van een uitgebreid en langdurig onderzoek naar bepaalde gebeurtenissen die nog niet zo heel lang geleden hebben plaatsgevonden.
Het gaat om personen die een relatie hebben met Hoensbroek, die om het leven zijn gekomen door oorlogsomstandigheden, in een periode die begint met de mobilisatie van het Nederlandse leger in augustus 1939 als voorbereiding op wat later de Tweede Wereldoorlog genoemd zal worden, gevolgd door de Tweede Wereldoorlog zelf, de Koreaanse Oorlog, de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog en eindigend met de Eerste Indochinese Oorlog. De grote historische lijnen van deze conflicten zijn ons weliswaar bekend, maar de kleine, veelal persoonlijke verhalen, die eveneens deel uitmaken van deze conflicten, zijn met de tijd min of meer verloren gegaan of dreigen dat te doen. Voor het eerst is er een omvangrijk en systematisch onderzoek gedaan naar hetgeen de Hoensbroekse oorlogsslachtoffers toen is overkomen, op basis waarvan verhalen zijn gereconstrueerd, die met de publicatie op deze website voor iedereen toegankelijk worden.

Achtergronden van het onderzoek
Deze inleiding wil ingaan op de achtergronden van het onderzoek. Aan de publicatie is immers het een en ander vooraf gegaan. Waarom is dit onderzoek gedaan? Waren er andere motieven, buiten hetgeen hierboven al is vermeld, om dit onderzoek te doen? Wanneer is men hiermee begonnen en op welke wijze heeft het onderzoek zich voltrokken? In de loop van de tijd zijn tal van besluiten genomen om richting aan het onderzoek te kunnen geven. Wij willen u van dit alles gaarne op de hoogte brengen.
De publicatie Hoensbroekse oorlogsslachtoffers is het resultaat van een onderzoek dat in naam van de Heemkundevereniging Hoensbroek is verricht.
Hoe is dit zo gekomen?
In het najaar van 2007, kort na haar oprichting, kwam er bij het bestuur van de vereniging een verzoek binnen. De vraag was of de vereniging een onderzoek wilde doen naar, zoals dat toen al werd genoemd, de Hoensbroekse oorlogsslachtoffers. Men was op zoek naar de namen van oorlogsslachtoffers, inclusief hun geboortedatum en overlijdensdatum. De indieners van het verzoek wilden de gegevens laten plaatsen op een herdenkingsplaquette, die geplaatst zou moeten worden bij het oorlogsmonument aan de Markt in Hoensbroek. Ieder jaar vind hier op 4 mei de Nationale Dodenherdenking plaats. In de oorspronkelijke opzet van deze herdenking ging het uitsluitend om de Nederlandse slachtoffers die gevallen waren in de Tweede Wereldoorlog. Sinds 1961 wordt officieel een ruimere definitie gehanteerd: Tijdens de Nationale Dodenherdenking herdenken wij allen - burgers en militairen - die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord, sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, in oorlogssituaties en bij vredesoperaties.
Het oorlogsmonument aan de Markt is een uit Franse peronsteen vervaardigd beeld van een biddende vrouw, met aan haar voeten een kind. Het beeld symboliseert het onvolledige gezin. De weduwe van een gevallen strijder bidt met opgeheven hoofd en gevouwen handen tot God om haar kinderen bij te staan, opdat het zware offer niet tevergeefs gebracht zal zijn. Aan de voet van deze weduwe strooit een geknield kind bloemen op een graf om de gedachtenis aan de dierbaren levend te houden. Het beeld is geplaatst op een voetstuk met een bakstenen kern. In het voetstuk is een plaquette ingemetseld van witte natuursteen met daarop de tekst: 1940-1945 Dank aan hen die vielen voor het vaderland.

Hans Heltzel en Jan van den Berg
Het verzoek om een onderzoek te starten naar de Hoensbroekse oorlogsslachtoffers werd binnen de vereniging doorgegeven aan de Werkgroep Historie en Heemkennis. Binnen de werkgroep werden twee personen bereid gevonden om dit onderzoek te doen: Hans Heltzel en ondergetekende, Jan van den Berg. Echter, het doel van het onderzoek zou in de loop van de tijd gewijzigd worden. Deze wijziging bracht met zich mee dat het onderzoek pas eind 2017 zou worden afgerond. Al met al heeft het onderzoek dus zo’n tien jaar geduurd.
In het vervolg van deze inleiding zal regelmatig het woord ‘wij’ genoemd worden, hiermee verwijzend naar de twee onderzoekers: Hans Heltzel en ondergetekende. Ik kende Hans al van vóór de oprichting van de vereniging. Wij deelden niet alleen een gemeenschappelijke interesse: de Tweede Wereldoorlog. Daar kwam nog bij dat onze karakters elkaar aanvulden en wij graag met elkaar omgingen. Sinds eind 2007 hebben wij ons intensief bezig gehouden met dit project. Samen hebben wij haar omvang en inhoud bepaald, problemen besproken en oplossingen gevonden. Ieder van ons heeft wekelijks op individuele wijze tal van uren besteed aan dit project. Minimaal een keer per week kwamen wij enkele uren bijeen. Wij bespraken dan de voortgang van de afgelopen week, deelden de informatie die wij gevonden hadden en maakten nieuwe afspraken voor de komende week. Onze samenwerking verliep uitstekend en ging langzaam maar zeker deel uitmaken van ons levenspatroon.
Heel onverwacht kwam Hans in september 2015 te overlijden. Het project was op dat moment voor ongeveer driekwart gereed. Het laatste deel van het onderzoek heb ik derhalve alleen moeten doen. Maar het resultaat - hetgeen nu op de website van de vereniging is te zien - is en blijft voor altijd een product van ons beiden. Deze publicatie draag ik dan ook op aan Hans. Op deze wijze wil ik hem postuum danken voor zijn vriendschap en inzet.

Wijzigingen doel onderzoek
Hierboven is al aangegeven dat het doel van het onderzoek in de loop van de tijd is gewijzigd. Het was oorspronkelijk de bedoeling om alleen de namen te achterhalen van de Hoensbroekse oorlogsslachtoffers, met hun geboorte- en overlijdensdatums. Maar wij hebben onszelf al vanaf het eerste begin een aanvullende opdracht gegeven. Ons voornemen was om meer gegevens te achterhalen omtrent de slachtoffers. Waar kwamen zij vandaan en wat is er met hen gebeurd? Op welke wijze hebben zij hun leven gelaten? In het begin werkten wij met een lijst, met daarop de namen van een beperkt aantal oorlogsslachtoffers. De lijst zou met de jaren alsmaar langer worden. Van het kleine aantal oorlogsslachtoffers op de eerste lijst hebben wij alle informatie proberen te verzamelen. Wij zagen het als een soort testcase. Zouden wij erin slagen om aanvullende gegevens te vinden over deze mensen? Na enige tijd werd het ons duidelijk dat wij daartoe zeer wel in staat waren. De bronnen met informatie waren weliswaar verspreid en soms duurde het lang voordat wij toestemming ontvingen om bepaalde documenten te mogen inzien, maar het was te doen en het leverde heel veel materiaal op. Wij hebben daarop besloten om de door onszelf gegeven aanvullende opdracht te continueren en toe te passen op alle oorlogsslachtoffers.

Het doel van het onderzoek is ook vanwege andere redenen gewijzigd.
Nadat wij waren gestart werden wij al snel geconfronteerd met een aantal vragen waarop een antwoord moest komen om het onderzoekswerk enige richting te kunnen geven. Wat bedoelen wij nu met Hoensbroekse oorlogsslachtoffers? Om het anders te formuleren: welke personen maken deel uit van het Hoensbroekse en wie behoren tot de groep oorlogsslachtoffers? Ook was er de vraag: moeten wij ons onderzoek beperken tot de Tweede Wereldoorlog? De antwoorden die wij toen hebben gegeven, hebben geleid tot een breed opgezet en daarmee tijdrovend onderzoek.
Met betrekking tot de term Hoensbroekse was onze conclusie dat het in ons onderzoek moest gaan om personen die in Hoensbroek waren geboren, overleden, begraven, of die een deel van hun leven in deze woonplaats hebben gewoond. De slachtoffers hebben derhalve een relatie met Hoensbroek.

Hoe kwamen wij tot dit besluit?
In het onderzoek vonden wij ook informatie over Amerikaanse en Duitse soldaten die in de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek waren gesneuveld. Een aantal van hen was omgekomen op de dag dat Hoensbroek werd bevrijd, te weten 18 september 1944. Anderen verloren hun leven in de maanden die volgden op de bevrijding. Het zou spijtig zijn als wij deze informatie niet zouden gebruiken. Misschien zouden dit soort gegevens voor langere tijd weer uit ons blikveld verdwijnen, daarmee wachtend op een ‘nieuwe’ ontdekking.

Verruiming definitie 'oorlogsslachtoffers'
Met betrekking tot de term oorlogsslachtoffers kwamen wij tot het besluit dat het niet correct zou zijn om een bepaalde groep slachtoffers uit te sluiten van het onderzoek. Dit zou het geval zijn geweest als wij de definitie van oorlogsslachtoffers hadden overgenomen die door de Nederlandse Oorlogsgravenstichting in Den Haag wordt gehanteerd. In haar statuten omschrijven zij het begrip oorlogsslachtoffers als volgt: 'Militairen van de Nederlandse krijgsmacht die na 9 mei 1940 zijn gevallen en Nederlandse burgers die, hetzij metterdaad de vijand bestrijdende dan wel ten gevolge van hun handelingen of houding tegenover de vijand, het leven hebben verloren'. Ook Nederlandse militairen en burgers die door de overheid zijn uitgezonden en omgekomen tijdens humanitaire en/of vredesmissies, vallen onder deze beschrijving.
Het hanteren van de definitie van de Nederlandse Oorlogsgravenstichting betekent dat bepaalde Hoensbroekse burgers niet tot de oorlogsslachtoffers worden gerekend. Het gaat om personen die in de Tweede Wereldoorlog de dood vonden toen zij door een kogel werden getroffen of door een bom of granaat die op hun woning neerkwam. Hun namen komen niet voor in het bestand van de Nederlandse Oorlogsgraven-stichting. Wij vonden dit niet terecht en besloten daarom de definitie te verruimen.
Door het verruimen van de definitie waren wij derhalve in staat om andere groepen slachtoffers in het onderzoek op te nemen, bijvoorbeeld de kinderen die stierven ten gevolge van een verkeersongeval met een legervoertuig. Voordat Hoensbroek bevrijd werd door het Amerikaanse leger, beperkte het verkeer in deze woonplaats zich hoofdzakelijk tot fietsers en door paarden getrokken karren. Gemotoriseerd verkeer kwam in de bezettingsjaren weinig voor, mede door brandstofgebrek als gevolg van de oorlog en omdat velen hun motorvoertuig op last van de bezetter hadden moeten inleveren. Er was maar een kleine groep mensen die nog in het bezit was van een motorvoertuig. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de huisartsen. Maar met de komst van het Amerikaanse leger, later ook dat van de Britten, nam het gemotoriseerd verkeer in Hoensbroek in zeer korte tijd spectaculair toe. Hierop was de plaatselijke bevolking, in het bijzonder de kinderen, allerminst voorbereid. Dit had de genoemde verkeersongevallen als gevolg. Men kan hierover van mening verschillen: zijn dit nu oorlogsslachtoffers of moeten wij spreken van verkeersslachtoffers? Wij hebben dus voor het eerste gekozen.

Volgens ons is het onmogelijk om de term oorlogsslachtoffers eenduidig af te bakenen. In het bestand van de Nederlandse Oorlogsgravenstichting staan bijvoorbeeld ook de namen van militairen die niet zozeer door een rechtstreekse oorlogshandeling om het leven zijn gekomen. Sommigen hebben hun leven verloren toen zij in hun vrije tijd aan het zwemmen waren en verdronken. Anderen werden getroffen door een kogel uit hun eigen dienstwapen, toen deze per ongeluk op de grond viel. Weer anderen werden getroffen door een kogel, afkomstig uit hun eigen dienstwapen, toen zij deze aan het reinigen waren. Een aantal militairen vonden de dood bij een verkeersongeval, hetgeen ook sommige kinderen in Hoensbroek overkomen was. Ten slotte waren er militairen die kwamen te overlijden nadat zij een ernstige ziekte hadden opgelopen. Met deze voorbeelden willen wij laten zien dat het wel of niet toekennen van de term oorlogsslachtoffer niet zo eenvoudig en eenduidig is. Het betreft een grijs gebied.
Het verruimen van de definitie kent nog een ander aspect. Met deze ruime benadering van de term oorlogsslachtoffers zijn wij in staat om de ‘diverse gezichten’ van een oorlog te laten zien. Vaak gaat het om gebeurtenissen waar men normaliter niet zo bij stil staat. Zo liepen de kinderen van Hoensbroek niet alleen gevaar door de drukte op de wegen, er was nog iets anders. Na de bevrijding kon men op verschillende plekken in deze gemeente munitie aantreffen van Amerikaanse en Duitse makelij. Het gaat dan niet om munitie die in depots waren opgeslagen. Deze werden immers bewaakt. Het betreft munitie die her en der verspreid lag en die nog niet ontdekt en verzameld was. Met name voor de kinderen, die graag buiten in de natuur speelden, was dit gevaarlijk. Zich niet bewust van het gevaar speelden zij met deze munitie en namen het soms mee naar huis. Minstens een kind is om het leven gekomen toen de munitie tot ontploffing kwam, anderen raakten gewond.

Wij hebben de term oorlogsslachtoffer verder uitgebreid, omdat wij in het onderzoek ook informatie vonden over Hoensbroekse inwoners die in de Tweede Wereldoorlog in het Duitse leger hebben gediend en gesneuveld zijn. Sommigen van hen hadden de Nederlandse nationaliteit, anderen bezaten de Duitse nationaliteit. De motieven van de Nederlanders om in het Duitse leger te dienen zijn niet bekend. Soms geven de feiten in hun verhalen daarover een indicatie. De zonen van Duitse gezinnen die in Hoensbroek woonden, moesten het leger in na het bereiken van een bepaalde leeftijd. Zij werden daartoe opgeroepen. Anderen hebben zich vrijwillig aangemeld.
Bij het onderzoek stuitten wij ook op informatie over een aantal Duitse inwoners van Hoensbroek die in de Tweede Wereldoorlog een voorname functie vervulden binnen de plaatselijk Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartij (NSDAP). Van hen ging er bijvoorbeeld een naar de Waffen-SS en verloor zijn leven. Een ander nam vlak voor de bevrijding van Hoensbroek de benen, maar werd in de omgeving van Kerkrade gedood tijdens een vuurgevecht met de Amerikanen.

'Goed' én 'fout'
Bovengenoemde groepen oorlogsslachtoffers hebben wij eveneens in het onderzoek opgenomen en wederom met de reden dat het spijtig zou zijn als wij deze informatie niet zouden gebruiken, dat hun verhalen wellicht weer voor lange tijd uit ons blikveld zouden verdwijnen, wachtend op een ‘nieuwe’ ontdekking.
Met het verruimen van het onderzoek kwam nog een ander kwestie naar boven, die wij nader moeten toelichten. Door te kiezen voor een breed opgezet onderzoek, gaat het niet alleen maar over personen die ‘goed’ waren geweest in de oorlog, maar ook over mensen, waarvan in de volksmond wordt gezegd dat zij ‘fout’ waren. Omdat het hier om een gevoelige kwestie gaat, kunnen niet alle slachtoffers ‘gekoppeld’ worden met het oorlogsmonument aan de Markt in Hoensbroek. Zij die het voornemen hebben om een herdenkingsplaquette te laten plaatsen bij het monument, moeten hiermee terdege rekening houden.
Eerder in onze inleiding hebben wij ons de vraag gesteld wat wij bedoelen als wij het hebben over de Hoensbroekse oorlogsslachtoffers? Resumerend op hetgeen hierboven is verteld kunnen wij het volgende antwoord geven: personen die een relatie hebben met Hoensbroek en die door oorlogsomstandigheden om het leven zijn gekomen.

Ook slachtoffers van latere conflicten
Met betrekking tot de vraag of wij ons zouden moeten beperken tot de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog kwamen wij tot het oordeel dat ook de latere conflicten in het onderzoek opgenomen dienden te worden. Daarom bestrijkt het onderzoek de periode die begint met de mobilisatie van het Nederlands leger als voorbereiding op wat later genoemd zal worden de Tweede Wereldoorlog, gevolgd door de Tweede Wereldoorlog zelf, de Koreaanse Oorlog, de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog en eindigend met de Eerste Indochinese Oorlog.
Het onderzoek heeft 147 verhalen opgeleverd, waarin de namen worden genoemd van 175 personen, die door oorlogsomstandigheden om het leven zijn gekomen en die allemaal een of andere relatie met Hoensbroek hebben gehad. Als men dit wil kan men de slachtoffers in categorieën plaatsen. Deze indeling is subjectief. Wij hadden net zo goed voor een andere indeling kunnen kiezen. Hieronder volgt een korte uitleg over deze categorieën.

Militairen die dienst deden in het Nederlandse leger, tijdens de mobilisatie die vooraf ging aan de Tweede Wereldoorlog.
Enkele dagen voordat het Duitse leger Polen binnenviel en daarmee de Tweede Wereldoorlog startend, kon de Nederlandse regering niet meer om de oorlogsdreiging heen. Op 28 augustus 1939 volgde dan ook de algemene mobilisatie en binnen een paar dagen bevonden zich ongeveer 280.000 soldaten in hun oorlogsstellingen. Zij versterkten hun posities door het bouwen van bunkers, het graven van tankgrachten, het aanleggen van prikkeldraadversperringen en mijnenvelden. In die periode vonden er ongevallen plaats. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komt één naam voor.

Militairen die dienst deden in het Nederlandse leger, tijdens de Duitse inval in de Tweede Wereldoorlog.
Op 10 mei 1940 viel het Duitse leger ons land binnen en op 15 mei was de capitulatie van Nederland een feit. Bij de aanvang van deze strijd was het Nederlandse leger dankzij de mobilisatie weliswaar paraat, maar was het niet opgewassen tegen het oppermachtige Duitse leger. Bij de strijd verloren ruim 2.300 Nederlandse militairen hun leven, ruim 7.000 soldaten raakten gewond en ruim 271.000 militairen werden door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen drie namen voor.

Militairen met een Nederlandse nationaliteit, die tijdens de Tweede Wereldoorlog vanuit Engeland de strijd tegen Duitsland hebben voortgezet.
Een deel van de Nederlanders heeft na de capitulatie van Nederland vanuit Engeland de strijd weten voort te zetten tegen Duitsland. Zij dienden bij de landmacht, luchtmacht of marine. Zij maakten deel uit van Nederlandse eenheden die onder Brits bevel stonden, bijv. de Prinses Irene Brigade en het 320e Squadron Royal Dutch Navy Air Squadron. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen twee namen voor. Deze militairen vonden de dood tijdens gevechtsoperaties in België en Frankrijk.

Militairen met een Duitse nationaliteit, die in de Tweede Wereldoorlog dienst deden in het Duitse leger.
In Hoensbroek woonden relatief veel Duitse gezinnen. Zij waren naar ons land verhuisd vanwege de steenkolenmijnen. Een aantal gezinnen woonden reeds tientallen jaren in Hoensbroek toen de oorlog uitbrak. Een deel van hun zonen werd opgeroepen voor dienst in het Duitse leger, toen zij een bepaalde leeftijd hadden bereikt, maar anderen hebben zich vrijwillig opgegeven. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen zeventien namen voor. Deze soldaten verloren hun leven in landen als Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne, Polen, Litouwen, Letland, Tsjechië, Italië, Frankrijk en Tunesië.

Militairen met een Nederlandse nationaliteit, die in de Tweede Wereldoorlog dienst deden in het Duitse leger.
Een aantal Nederlanders heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog gevochten in het Duitse leger. Zij dienden in de landmacht, marine of Waffen-SS. Een deel van hen heeft dit op vrijwillige basis gedaan en ieder had zo zijn eigen motieven, al zijn die niet bekend. Er waren er ook die in het Duitse leger terecht kwamen, niet op basis van vrijwilligheid, maar meer door manipulatie en dwang. Deze soldaten vochten voornamelijk aan het oostfront, slechts enkelen van hen werden ingezet in het westen. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen zeventien namen voor. Zij sneuvelden in Rusland, Oekraïne, Estland, Letland, Polen, Duitsland en Frankrijk.

Burgers die in de Tweede Wereldoorlog getroffen werden door kogels, granaten of bommen.
Een aantal burgers verloren hun leven omdat zij getroffen werden door kogels, granaten of bommen. Dit gebeurde bij de Duitse inval op 10 mei 1940, tijdens de bezettingstijd die ongeveer vier jaar en vier maanden duurde, bij de bevrijding van Hoensbroek op 18 september 1944, alsmede de periode na de bevrijding tot aan de capitulatie van Duitsland in mei 1945. Deze burgers waren op het noodlottige moment op weg naar hun werk of zaten toen op hun werkplek. Anderen bevonden zich in hun woning of op school. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen tien namen voor. Zij vonden de dood in Hoensbroek, Heerlen, Brunssum en Stein.

Burgers die in de Tweede Wereldoorlog door represaillemaatregelen van de zijde van de bezetter slachtoffer werden.
Nadat het verzet een aanslag had gepleegd op een persoon of installatie werden burgers, veelal op basis van willekeur, opgepakt door de bezetter. Soms werden deze burgers geliquideerd. Dit gebeurde meestal op de plek waar het verzet de aanval eerder had gepleegd. De liquidatie gebeurde dan in het openbaar en moest anderen afschrikken. Soms gebeurde de liquidatie in het geheim. Het kon ook zijn dat burgers naar concentratiekampen werden overgebracht, waar zij ten slotte door mishandeling, ziekte, honger of uitputting om het leven kwamen. In een aantal gevallen werden burgers door de bezetter geliquideerd om een staking te breken of om te voorkomen dat er in de toekomst weer zo’n staking zou plaatsvinden. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen vier namen voor.

Burgers die in de Tweede Wereldoorlog in het verzet zaten, die in onderduik waren gegaan in verband met de Arbeitseinsatz, die volgens de bezetter een overtreding hadden begaan, die in het kader van de Arbeitseinsatz in Duitsland werkten, die na de bevrijding vanuit Duitsland naar Nederland terugkeerden.
Deze grote en nogal gedifferentieerde groep is onder een enkele categorie gebracht. Het is namelijk niet altijd duidelijk of iemand een verzetsman was, of een onderduiker of anderszins. Het kan ook zijn dat een bepaald persoon bijvoorbeeld verzetsman en onderduiker was. Een groep burgers was actief in het verzet. Zij pleegden sabotagedaden in fabrieken, werkplaatsen en mijnen, overvielen distributiekantoren om op die manier voedsel- en kledingbonnen te bemachtigen, staken gemeentearchieven in brand, hielpen bij het onderduiken, het verspreiden van illegale kranten enz. Een van hen verloor zijn leven tijdens de verzetsdaad, anderen werden later door de bezetter opgepakt. De meesten van de arrestanten werden vervolgens naar strafkampen in Duitsland gebracht waar zij door mishandeling, ziekte, honger of uitputting om het leven kwamen. In de loop van de oorlog ontstond er in Duitsland een groot tekort aan arbeiders. Daarom kwam de bezetter met de Arbeitseinsatz, oftewel de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Een deel van de mannen die hiervoor opgeroepen waren doken onder. Op hen maakte de bezetter jacht en zij die werden opgepakt kwamen eveneens in strafkampen terecht, waar velen de dood vonden door mishandeling, ziekte, honger of uitputting.

Burgers kwamen ook in strafkampen terecht omdat zij een of andere wet hadden overtreden. Zij waren bijvoorbeeld gearresteerd omdat zij in de zwarthandel actief waren of omdat zij een wapen bezaten. Zware mishandeling, ziekte, honger of uitputting zorgden er voor dat deze mensen hun daad met de dood moesten bekopen. Naast de mannen die waren onderdoken, waren er echter ook die gehoor gaven aan de Arbeitseinsatz. Zij gingen dus in Duitsland werken. De omstandigheden waarin zij terecht kwamen kon heel verschillend zijn. Sommigen hadden genoeg te eten, hun slaap- en werkplaatsen waren in orde en zij ontvingen medische verzorging indien dit noodzakelijk was. Anderen hadden het daarentegen zwaar en verloren hun leven door mishandeling, ziekte, honger en uitputting. Zij die in fabrieken werkten liepen tevens het gevaar het slachtoffer te worden van de vele geallieerde luchtbombardementen.

Ten slotte is er nog een burger die Duitsland had weten te overleven en die teruggekeerd was naar Nederland. Na zijn repatriëring kwam hij in Hoensbroek, door vlektyphus, alsnog te overlijden. Waarschijnlijk heeft hij deze ziekte opgelopen in het opvangcentrum van de repatriëringsdienst in Hoensbroek. Want in dit opvangcentrum is diverse keren vlektyphus uitgebroken, hetgeen niet zo vreemd is gezien de vreselijke hygiënische omstandigheden waarin de repatrianten in Duitsland hadden moeten leven. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen tweeëntwintig namen voor.

Joodse inwoners van Hoensbroek die in de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen in de Holocaust.
Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonden er in Hoensbroek elf Joodse gezinnen en een alleenstaande Joodse vrouw. Bij de Joodse gezinnen was er sprake van negen gemengde huwelijken, dat wil zeggen dat een van de partners Joods was, de ander niet. De bezetter had besloten om de Joodse partners niet af te voeren naar werk- en vernietigingskampen in Oost-Europa, om te voorkomen dat ook de niet-Joodse partner en de eventuele niet-Joodse kinderen getroffen zouden worden. Dit is waarschijnlijk de reden geweest dat de meeste Joodse inwoners van Hoensbroek de Holocaust hebben overleefd. Van twee gezinnen waren de partners, man én vrouw, Joods. Een van die gezinnen heeft de oorlog overleefd door onder te duiken. Het andere gezin werd door de bezetter opgepakt en afgevoerd. De ouders van dat gezin werden vermoord, de dochter bleef in leven. Zij overleefde het kamp en keerde na de oorlog naar Hoensbroek terug. De alleenstaande Joodse vrouw heeft de oorlog eveneens overleefd, maar op welke manier dit is gebeurd, is verder niet bekend. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen twee namen voor.

Joden die in de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek zaten ondergedoken, maar die door de bezetter alsnog opgespoord en vermoord werden.
Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog hebben in Hoensbroek een aantal Joden onderduik gevonden. In het door de Heemkundevereniging Hoensbroek in 2016 uitgegeven boek Joodse onderduikers in Hoensbroek kan men hun verhalen lezen. Bijna allemaal hebben zij de oorlog overleefd. Zij werden niet ontdekt. Een klein aantal van de onderduikers werd echter door de bezetter opgespoord en gearresteerd. Zij werden via Westerbork naar de werk- en vernietigingskampen in Oost-Europa afgevoerd, waar zij ten slotte werden vermoord. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen vier namen voor.

Joodse oud-inwoners van Hoensbroek die in de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen in de Holocaust.
Een groot aantal Joden heeft in het verleden een tijd lang gewoond in Hoensbroek. De meesten van hen kwamen uit Amsterdam en zijn naar Hoensbroek gekomen in verband met het werk in de steenkolenmijnen en de economische mogelijkheden die hierdoor waren ontstaan. Velen van hen begonnen een slagerij of dreven handel, enkelen werkten daadwerkelijk in de mijnen. Na verloop van tijd zijn de meesten weer teruggekeerd naar hun vorige woonplaats. In de oorlog werden de Joden door de bezetter opgepakt en via Westerbork afgevoerd naar de werk- en vernietigingskampen in Oost-Europa. In deze kampen vonden zij de dood, hetzij door vergassing, hetzij door het werk dat zij onder vreselijke omstandigheden moesten verrichten. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen achtendertig namen voor. Van deze mensen kwamen er achtentwintig om in Auschwitz, vijf in Sobibór, één in Blechhamer, één in Buchenwald en één in Oranienburg. Van twee personen is de plaats van overlijden niet met zekerheid vast te stellen.

Sinti die zijn omgekomen in de Tweede Wereldoorlog.
In Hoensbroek hebben Sinti en Roma gewoond die na een relatief korte tijd weer wegtrokken. Sinti en Roma zijn beter bekend onder de naam ‘zigeuners’. De Duitse bezetter maakte niet alleen jacht op Joden. Op een gegeven moment werden ook Sinti en Roma opgepakt en afgevoerd naar de diverse werk- en vernietigingskampen in Oost-Europa. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komt één naam voor.

Duitse militairen die in de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen tijdens de bevrijding van Hoensbroek.
Op 18 september 1944 werd Hoensbroek bevrijd door de US 2nd Armored Division ‘Hell on Wheels’. In het algemeen verliep de bevrijding voorspoedig, met relatief weinig materiële schade. Slechts op enkele plaatsen werd tegenstand geboden door Duitse soldaten. De bevrijding van Hoensbroek heeft slechts enkele uren geduurd. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen twee namen voor.

Amerikaanse militairen die in de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek zijn omgekomen na de bevrijding.
Voor zover bekend zijn er geen Amerikaanse soldaten gesneuveld tijdens de bevrijding van Hoensbroek. Deze plaats werd op 18 september 1944 bevrijd, maar dit betekende niet dat het oorlogsgeweld in Hoensbroek voorbij was. Op bepaalde momenten voerde de Duitse luchtmacht nog aanvallen uit. Bij een van die aanvallen was een dodelijk slachtoffer te betreuren onder de Amerikanen. Na de bevrijding werden rond Hoensbroek ook nog eens enorme hoeveelheden munitie opgeslagen, zowel van Amerikaanse als van Duitse makelij. Dit was niet van gevaar ontbloot. Zo is er op zeker moment een deel van de opgeslagen Duitse munitie langs de Wijngaardsweg in de lucht gevlogen. Bij deze zware explosie kwam minstens een Amerikaan om het leven. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen twee namen voor.

Duitse militairen die in de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek zijn omgekomen na de bevrijding.
Na de bevrijding van Hoensbroek was er niet alleen sprake van verliezen bij de Amerikanen, zoals hierboven besproken. Ook aan Duitse zijde vielen er na de bevrijding nog slachtoffers. Op 18 december 1944 werd boven Hoensbroek een Duits gevechtsvliegtuig neergehaald door de Amerikaanse luchtafweer, waarbij de bemanning om het leven kwam. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen vier namen voor, allen deel uitmakend van dat ene vliegtuig.

Burgers met een Duitse nationaliteit die in de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek een voorname functie vervulden binnen de NSDAP.
In iedere grotere Nederlandse gemeente, zo ook Hoensbroek, was de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) vertegenwoordigd door een Ortsgruppe, met aan het hoofd daarvan een Ortsgruppenleiter. Voor zover bekend heeft Hoensbroek drie Ortsgruppenleiters gehad tijdens de vier bezettingsjaren. Van een van hen ontbreekt nadere informatie. Van de andere twee Ortsgruppenleiters was er een die later in de Waffen-SS is gaan vechten. Bij hem werd kanker geconstateerd en hij is enige tijd later aan deze ziekte overleden. Zijn verhaal komt voor in deze publicatie, zij het in een andere categorie, omdat hij in feite een militair was. De andere persoon, een burger, nam vlak voor de bevrijding van Hoensbroek de benen en kwam in de omgeving van Kerkrade bij een vuurgevecht met Amerikaanse militairen om het leven. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komt derhalve één naam voor.

Militairen die in de Tweede Wereldoorlog na de bevrijding dienst hebben gedaan bij de Binnenlandse Strijdkrachten.
De Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (BS) zijn in september 1944 opgericht, toen de bevrijding van Zuid-Nederland een aanvang nam. De BS bestonden uit leden van de drie belangrijkste verzetsgroepen, die tot dan weinig met elkaar hadden samengewerkt: de Ordedienst (OD), de Landelijke Knokploegen (LKP) en de Raad van Verzet (RVV). Omdat er een ernstig tekort was aan oud-verzetsstrijders, konden zich na de bevrijding ook anderen aansluiten bij de BS, de zogenoemde oorlogsvrijwilligers (OVW’ers). De Binnenlandse Strijdkrachten waren in eerste instantie verdeeld in twee delen: Bewakingstroepen en Stoottroepen. Later maakten ook andere groepen deel uit van de BS, waaronder de pas opgerichte Regimenten Infanterie (R.I.). De Bewakingstroepen hadden de taak om orde en rust te handhaven in de bevrijde Nederlandse gebieden. Zij vielen onder het plaatselijke Militaire Gezag. De Stoottroepen en Regimenten Infanterie vormden het vechtende deel van de BS. De Nederlandse regering in Londen wilde dat Nederlanders zij aan zij meevochten met de Amerikanen, Britten en Canadezen. De vechtende eenheden kwamen onder bevel te staan van geallieerde troepen. In veel gevallen werden de Stoottroepen en Regimenten Infanterie ingezet voor het handhaven van de orde en het uitvoeren van bewakingstaken in het veroverde deel van Duitsland. Een deel van de Binnenlandse Strijdkrachten is in 1945 - nadat Nederland helemaal bevrijd was en de capitulatie van Duitsland een feit - overgegaan naar de Koninklijke Landmacht dat heropgericht was. De BS hebben in Nederland en Duitsland verliezen geleden tijdens hun inzet. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen elf namen voor.

Burgers die na de bevrijding als politieke delinquenten werden geïnterneerd in kasteel Hoensbroek.
Na de bevrijding gebruikte men de bijgebouwen van kasteel Hoensbroek als gevangenkamp. In dit gevangenkamp werden politieke delinquenten opgesloten. Het gaat om personen die gecollaboreerd hebben met de Duitse bezetter, zij die ‘fout’ waren geweest. In dit soort kampen waar politieke delinquenten werden opgesloten, werden de geïnterneerden soms blootgesteld aan het wangedrag van hun bewakers. Haat en vergelding speelden daarbij een rol. Gevangenen werden niet alleen geestelijk en lichamelijk mishandeld, maar ook uitgehongerd, onthouden van medische zorg, seksueel misbruikt en in een aantal gevallen vermoord. Vaak moesten de gevangenen dwangarbeid verrichten, door te werken in de steenkolenmijn of door assistentie te verlenen bij het opruimen van allerhande munitie. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen acht namen voor.

Kinderen die na de bevrijding om het leven zijn gekomen bij verkeersongevallen met legervoertuigen.
Na de bevrijding van Hoensbroek waren de wegen vol met Amerikaanse en Britse legervoertuigen. De burgemeester van Hoensbroek, alsmede de militaire commandant, hadden de ouders gewaarschuwd om goed op hun kinderen te letten. De inwoners van Hoensbroek, met name de kinderen, waren totaal niet voorbereid op het massale gemotoriseerde verkeer, dat praktisch van de een op de andere dag ontstond. Dit heeft geleid tot een aantal dodelijke verkeersongevallen met legervoertuigen, waarbij kinderen betrokken waren. In deze categorie van oorlogs-slachtoffers komen zes namen voor.

Kinderen, die na de bevrijding om het leven zijn gekomen bij munitie-explosies.
Na de bevrijding werden in en rondom Hoensbroek grote hoeveelheden munitie opgeslagen, zowel van Amerikaanse als van Duitse makelij. De opslag van munitie was niet van gevaar ontbloot. Zo is er een keer een deel van de opgeslagen Duitse munitie langs de Wijngaardsweg in de lucht gevlogen, waarbij een 17-jarige jongen om het leven kwam. Er dreigde ook nog een ander gevaar. Met name de Duitse munitie werd niet voor de volle honderd procent verzameld en opgeslagen, omdat zij niet altijd tijdig werd gevonden. Soms waren het kinderen die deze munitie ontdekten en - onbekend met de gevaren - ermee begonnen te spelen. Dit leidde zo nu en dan tot ongevallen en een keer tot een ongeval met een dodelijke afloop. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen twee namen voor.

Nederlandse militairen die in de Tweede Wereldoorlog in Azië omgekomen zijn, tijdens de Japanse aanval op Nederlands-Indië.
In december 1941 begon de Japanse aanval op Nederlands-Indië. Bij de strijd om Nederlands-Indië waren niet alleen Nederlandse strijdkrachten betrokken. Het was een geallieerde strijd, waaraan ook Britten en Amerikanen deelnamen. In maart 1942 was de capitulatie een feit. Het was niet alleen een strijd op het land en in de lucht, maar ook op zee werd gevochten. In februari 1942 vond in de Javazee een gevecht plaats tussen een geallieerde vloot en een Japanse invasievloot. Het gevecht is bekend geworden als de ‘Slag in de Javazee’. De geallieerde vloot werd door de Japanners vernietigend verslagen. Veel marinemensen verloren daarbij hun leven. Zij hebben, wat men noemt, een zeemansgraf gekregen. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komt één naam voor.

Nederlandse militairen die in de Tweede Wereldoorlog in Azië omgekomen zijn, tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië.
Een aantal Nederlanders zaten tijdens de Japanse inval in Nederlands Indië in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL). Zij overleefden de Japanse inval, maar werden gevangen genomen en opgesloten in kampen. Later werden zij door de Japanners overgebracht naar Birma, het huidige Myanmar, en Siam, het tegenwoordige Thailand. Zij moesten werken aan de beruchte Birma-Siam spoorweg, ook wel de ‘Dodenspoorlijn’ genoemd. Heel veel dwangarbeiders verloren hierbij hun leven. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen twee namen voor.

Nederlandse militairen die in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog zijn omgekomen.
Direct na de capitulatie van Japan - augustus 1945 - werd de Republiek Indonesië uitgeroepen. Korte tijd later braken vijandelijkheden uit tussen de Britse troepen die strategische posities in de archipel hadden ingenomen en Indonesische nationalisten. Hierbij waren nog geen Nederlandse strijdkrachten betrokken. De regering van Nederland erkende de Republiek Indonesië niet als onafhankelijke staat en wilde troepen sturen om het gezag over haar kolonie weer te herstellen. Pas in maart 1946 werden Nederlandse troepen in Indonesische toegelaten om de Britse posities over te nemen. De strijd die toen ontstond wordt ook wel de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog genoemd. De Nederlandse regering sprak daarentegen liever van politionele acties. In december 1949 kwam er een einde aan de strijd toen in Amsterdam de soevereiniteitsoverdracht plaatsvond. De Republiek Indonesië was een feit. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen elf namen voor.

Nederlandse militairen die in de Koreaanse Oorlog in Azië zijn omgekomen.
De Koreaanse Oorlog was een oorlog tussen het door China en de Sovjet-Unie gesteunde communistische Noord-Korea en het door de Verenigde Naties, onder leiding van de Verenigde Staten, gesteunde Zuid-Korea. De directe oorzaak van het conflict lag in de na de Tweede Wereldoorlog doorgevoerde opsplitsing van het in 1910 door Japan geannexeerde Korea. De oorlog, die in 1950 een aanvang nam, eindigde in 1953 met een wapenstilstand. Nederland stuurde onder meer het Regiment van Heutsz naar Korea. Het regiment kwam onder Amerikaans bevel te staan en heeft zware gevechten moeten voeren en grote verliezen geleden, maar ook roem. Het regiment kreeg de hoogste Amerikaanse onderscheiding voor een legereenheid: de Distinguished Unit Citation. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komt één naam voor.

Nederlanders die gediend hebben in het Franse Vreemdelingenlegioen en die zijn omgekomen in de Eerste Indochinese Oorlog.
Een aantal Nederlanders heeft dienst genomen in het Franse Vreemdelingenlegioen. Deze daad had als gevolg dat hen het Nederlanderschap werd ontnomen. De Indochinese Oorlog bestond uit vier oorlogen die tussen 1947 en 1979 gevoerd werden. Aan de ene zijde vochten de nationalistische Vietnamezen en Chinezen, met aan de andere zijde de Fransen en Amerikanen. De benaming ‘Indochinees’ verwijst naar de oorspronkelijke Unie van Indochia (Frans Indochina), waarbinnen de huidige staten Cambodja Laos en Vietnam lagen. De Eerste Indochinese Oorlog oftewel Franse Oorlog begon tijdens de Tweede Wereldoorlog en duurde tot de Franse overgave in 1954. In deze categorie van oorlogsslachtoffers komen drie namen voor. Zij allen zijn in de Eerste Indochinese Oorlog om het leven gekomen.

Tot zover de indeling naar categorieën. In de toekomst zullen de namen of afkortingen van namen toegevoegd worden aan de verschillende categorieën. De 175 namen van personen zijn verwerkt in 147 verhalen. Sommige namen zijn immers ondergebracht in gezinnen, waarvan de leden hetzelfde lot hebben ondergaan. Dit is het geval bij Joodse gezinnen.

175 namen, 147 verhalen
De 175 namen van personen, die hierboven in de verschillende categorieën genoemd zijn, zijn verwerkt in 147 verhalen. Sommige namen zijn ondergebracht in gezinnen, die min of meer hetzelfde lot hebben ondergaan. Dit is het geval bij Joodse gezinnen.
Ieder verhaal heeft eenzelfde opbouw, maar uiteraard is de inhoud van de verhalen telkens verschillend. Eerst wordt er iets verteld over het gezin, waarin de persoon is opgegroeid. Wie waren zijn ouders, wat was de samenstelling van het gezin, het beroep van de vader, waar hebben zij gewoond en wat was hun nationaliteit?
Daarna gaat het verhaal verder over de persoon zelf. Wat waren zijn opleidingen, was hij getrouwd en had hij kinderen? Wat heeft hij of zij in de oorlog meegemaakt, wat was de doodsoorzaak en waar bevindt zich tegenwoordig het graf?
Het verhaal eindigt telkens met een bronvermelding.


Bronnen
Voor het onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van tal van bronnen. Hier vindt u een overzicht van de belangrijkste:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Burgelijke Stand Gemeente Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen
  • Burgelijke Stand Gemeente Heerlen, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen
  • Burgelijke Stand Gemeente Amsterdam
  • Archief Gemeente Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen
  • Archief Gemeente Heerlen, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen
  • Archief Gemeente Politie Amsterdam
  • Regionaal Historisch Centrum (RHCL) te Maastricht
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victim’s Names te Jeruzalem, Israël
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn, Duitsland
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel, Duitsland
  • International Tracing Service (ITS) te Bad Arolsen, Duitsland
  • Staatsmijnen in Limburg, Jaarverslag over het jaar 1944
  • Krant Limburgs Dagblad
  • Krant Limburger Koerier
  • Krant Veritas, een verzetskrant uit de Tweede Wereldoorlog
  • Krant Deutsche Zeitung in den Niederlanden
  • Boek Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945 van J. Vincx en V. Schotanius
  • Boek Het Verborgen Front van A.P.M. Cammaert
  • Boek Ondergang, de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom, van J. Presser
  • Boek Vervolgd in Limburg, Joden en Sinti in Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog, van H. van Rens
  • Boek Stoottroepen 1944-1984 van P.M.H. Groen en C.M. Schulten
  • Boek Troepentransport naar Nederlands-Indië 1946-1950 van H.A.G.J.P. van Hanswijck de Jonge
  • Boek Laatste Bericht van Jack Kooistra
Behalve uit bovengenoemde informatiebronnen, die wij voor ons onderzoek frequent hebben geraadpleegd, hebben wij ook gegevens verzameld uit archieven van andere Nederlandse gemeenten. Ook hebben wij informatie opgevraagd en ontvangen van archieven van enkele Duitse gemeenten en de National Archives in de Verenigde Staten. Hetzelfde is gedaan bij Nederlandse en Duitse heemkundeverenigingen en bij de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen te Heerlen. De websites op internet, waaronder verschillende genealogische sites, en tal van boeken, kranten en tijdschriften, bleken een schat aan informatie te bevatten. Ook hebben wij personen geīnterviewd die de oorlog hebben meegemaakt of die iets konden vertellen over de oorlogsslachtoffers.

Het publiceren van al deze verhalen op de website van de Heemkundevereniging Hoensbroek, heeft als voornaamste voordeel dat de verhalen later gewijzigd kunnen worden. Wij hebben nimmer de illusie gehad dat ons onderzoek compleet zou zijn. Het kan bijna niet anders dan dat bepaalde personen niet in het onderzoek zijn opgenomen. Wij zijn hen domweg niet op het spoor gekomen. Ook zijn de verhalen verre van compleet. Dit alles heeft mede te maken met het feit dat de gebeurtenissen inmiddels wat verder in het verleden liggen. Van de nabestaanden, die de oorlog van nabij hebben meegemaakt, zijn velen inmiddels overleden. Vanwege de enorme omvang van het onderzoek en de beperktheid van onze beschikbare tijd, hebben wij zeker niet alles boven water weten te krijgen. Er komt altijd een moment waarop het besluit genomen moet worden om te stoppen met het onderzoek en over te gaan tot publicatie.
Wij zien de publicatie van deze verhalen dan ook als een eerste begin. Wij hopen reacties te krijgen van nabestaanden, familieleden en kennissen van de personen die in de verhalen worden genoemd. Wellicht kunnen zij ons wijzen op fouten en onvolkomenheden in onze verhalen en komen zij met aanvullende gegevens en foto’s. Dankzij de reacties zullen wij dan in staat zijn de verhalen te corrigeren en uit te breiden. De verhalen die voor het eerst gepubliceerd worden, zijn onderaan voorzien van de opmerking: Originele versie d.d. oktober 2018. Deze datum is aangehouden omdat toen het eerste verhaal haar definitieve vorm, bestemd voor de publicatie, heeft gekregen. De andere verhalen hebben weliswaar later hun definitieve vorm ontvangen, maar er is toch gekozen voor het aanhouden van eenzelfde datum. Als in de toekomst een verhaal gewijzigd wordt, dan zal onder aan het verhaal bijvoorbeeld de volgende opmerking staan: Gewijzigde versie d.d. augustus 2019.
Met het publiceren van deze verhalen is rekening gehouden met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Mochten er desondanks ten onrechte persoonsgegevens zijn gepubliceerd, wordt bij voorbaat excuses aangeboden voor deze omissie.

Als afsluiting nog de volgende opmerking.
Met het onderzoek en de publicatie van de verhalen proberen wij, conform de opdracht van een heemkundevereniging, donkere passages in de geschiedenis van Hoensbroek op te vullen. Maar het brede onderzoek, zoals hierboven is uiteengezet, heeft ook geleid tot het ontstaan van verhalen die gevoelig van aard zijn. Hierbij moet men bijvoorbeeld denken aan de verhalen van Nederlanders die in het Duitse leger zijn gegaan en politieke delinquenten die na de bevrijding c.q. oorlog in het gevangenkamp kasteel Hoensbroek werden opgesloten. Van hen wordt in de volksmond gezegd dat zij ‘fout’ waren. Het verleden kan voor nabestaanden als belastend worden ervaren, zo ook het publiceren van deze verhalen. Na overleg hebben ondergetekende en het bestuur van de Heemkundevereniging Hoensbroek gemeend deze verhalen toch te moeten publiceren, weliswaar onder bepaalde voorwaarden. Voordat de verhalen op deze website worden gepubliceerd heeft een ethische commissie - waar ondergetekende en een vertegenwoordiger van het bestuur deel van uitmaken - de verhalen tegen het licht gehouden voor wat betreft de gevoeligheid en de daarop te nemen maatregelen om die gevoeligheid deels weg te nemen. Welke zijn nu die maatregelen? Wij hebben gemeend er goed aan te doen om de volledige naam van het oorlogsslachtoffer in te korten tot de voornaam en de eerste letter van de achternaam. Wij hebben onszelf beperkingen opgelegd met betrekking tot het vermelden van hun geboorte- en trouwdatums. Daarvan wordt alleen het jaar genoemd. In de gevoelige verhalen zijn de namen van ouders, broers, zussen, partners en kinderen weggelaten. Dit zijn de belangrijkste maatregelen. Daarbuiten hebben wij - hiermee worden Hans Heltzel en ondergetekende bedoeld - vanaf het eerste begin geprobeerd om de gebeurtenissen te verwoorden op een zo objectief mogelijke manier. Met objectief wordt bedoeld dat de informatie in de verhalen afkomstig is van officiële documenten en niet iets ‘van horen zeggen’. Wij hebben ons willen beperken tot feiten en hebben ons persoonlijk oordeel over mensen niet in de verhalen opgenomen. Met bovengenoemde maatregelen hebben wij een poging gedaan om enige piëteit te betonen in de richting van de nabestaanden. Wij hopen hierin voldoende geslaagd te zijn, maar beseffen dat dit altijd arbitrair zal zijn. Het weglaten van verdere informatie zou volgens ons teveel afbreuk doen aan het historische karakter van de verhalen.

Waarom toch de gevoelige verhalen publiceren?
Deze publicatie is niet bedoeld om bepaalde mensen aan de schandpaal te nagelen. Maar de gebeurtenissen uit de oorlog maken nu eenmaal deel uit van de geschiedenis van Hoensbroek en het zwijgen daarover zou betekenen dat een deel ervan zou worden verstopt. Dit kan ook weer niet de bedoeling zijn. Soms zal de lezer, door het lezen van een verhaal met gevoelige inhoud, merken dat bepaalde kwesties niet zo eenvoudig in wit of zwart zijn uit te drukken of in ‘goed’ dan wel ‘fout’. Een oorlog kent vele ‘gezichten’, die zeer divers van aard zijn en ons niet altijd bekend zijn. Wij hopen dat deze persoonlijke verhalen ons inzicht daarover mag vergroten.

Heerlen, oktober 2018

terug naar boven Jan van den Berg


DE VERHALEN


Johan A.

Johan A. kwam in 1878 in Kerkrade op de wereld. Het gezin A. bestond uit: vader, moeder en negen kinderen.
Placeholder image
Plattegrond van kasteel Hoensbroek, met linksboven het slotgebouw en onderaan de tekening de bijgebouwen. Het linkerdeel van de bijgebouwen werd als gevangenis gebruikt voor politieke delinquenten.
Bron: Internet, kasteleninnederland.nl
De moeder van Johan was in Duitsland geboren. Het gezin heeft in Kerkrade op diverse adressen gewoond, het langst in de Bockstraat. De vader van Johan, die kleermaker van beroep was, kwam in 1910 in Kerkrade te overlijden, zijn moeder in 1932, eveneens in Kerkrade. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Johan A. was in 1921 in Kerkrade in het huwelijk getreden. Zijn echtgenote was in Duitsland geboren. Het stel kreeg drie kinderen. Johan werkte als stoker in een van de steenkolenmijnen. Het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in de Pannesheiderstraat in Kerkrade.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg werd de inmiddels gepensioneerde Johan A. als politiek delinquent opgesloten in Kasteel Hoensbroek, waarvan de bijgebouwen gebruikt werden als gevangenis. De reden voor zijn arrestatie kon niet meer worden achterhaald. Wel staat vast dat hij niet in het Duitse leger heeft gezeten.
Johan kwam op 2 december 1945, omstreeks 15.00 uur, in Kasteel Hoensbroek te overlijden. Hij zou een natuurlijke dood zijn gestorven.
Johan werd op kosten van het Directoraat Generaal Bijzondere Rechtspleging begraven op de toenmalige Rooms-Katholieke begraafplaats Sint Jan Evangelist te Hoensbroek.
Johan A. bereikte de leeftijd van 67 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Kerkrade
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Kerkrade
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Internet genealogische sites
terug naar boven originele versie d.d. oktober 2018


Heinrich Alfs

Heinrich Alfs kwam op 14 juli 1925 in Gladbeck, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, op de wereld. Zijn ouders waren er eveneens geboren: Karl Heinrich Alfs, op 13 april 1881 en Elisabeth Bieker, op 28 oktober 1884. Zij waren er ook getrouwd en wel op 10 februari 1903.
Behalve Heinrich kregen zij nog zes andere kinderen. Karl Alfs, de vader, was mijnwerker van beroep. Hij overleed op 2 juli 1928 in Gladbeck. Zijn vrouw woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog op de Straβe der S.A. 184. Tegenwoordig is dit de Konrad-Adenauer-Allee.
De leden van het gezin bezaten de Duitse nationaliteit.
Heinrich Alfs, de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn moeder op de Straβe der S.A. 184 in Gladbeck. Heinrich kwam op 16 april 1943, op 17-jarige leeftijd, terecht bij de Reichsarbeitsdienst (RAD). In Nazi-Duitsland was deze organisatie in 1934 in het leven geroepen. In eerste instantie was het bedoeld om de grote werkloosheid terug te dringen, maar gaandeweg kwam de nadruk steeds meer op het militaire aspect te liggen. Heinrich diende vanaf 12 juli 1944 in het Duitse leger, waar hij zijn militaire basisopleiding kreeg in het Ausbildungs- und Ersatz-Bataillon 365, dat gelegerd was in Bonn, Noordrijn-Westfalen.
In augustus 1943 was het bataljon van Bonn naar Nijmegen in Nederland verplaatst. In het kader van de Walküre-Aufruf werd het bataljon in september 1944 verdeeld over de bestaande fronteenheden. De Walküre-Aufruf was een codewoord dat stond voor de mobilisering van het reserveleger in geval van een intern conflict: in dit geval de aanslag op Hitler op 20 juli 1944. Heinrich Alfs kwam hierdoor op 16 september 1944 als Schütze terecht bij de 5. Kompanie, II. Bataillon, Grenadier-Regiment 984, 275. Infanterie Division. De divisie had gevochten in het Franse Normandië, waar de geallieerde legers op 6 juni 1944, op D-Day, aan land waren gegaan. In de daarop volgende maanden werd de divisie via Noord-Frankrijk, België en Zuid-Limburg teruggedreven in de richting van Duitsland. In deze periode leed de divisie ernstige verliezen, die niet helemaal aangevuld werden met nieuwe troepen.
Placeholder image
Schets, met daarop de situatie van de Jeugrubbe en het huis onderaan de rand van het bos, waar Henrich Alfs de dood vond. Bron: Hans Heltzel.
Op 18 september 1944 werd Hoensbroek bevrijd door het Amerikaanse leger. Hoensbroek lag in de frontsector, die door de Duitse 275. Infanterie Division werd verdedigd. Op die dag bevonden Heinrich Alfs en een aantal kameraden zich in de beboste hellingen van de Jeugrubbe, ook bekend onder de naam: Het Verboden Bos. Toen de eerste Amerikaanse eenheden voorbij Nuth kwamen hadden de Duitsers nog geschoten, maar daarna vluchtte iedereen richting Duitsland, met uitzondering van Heinrich. Deze zocht bescherming in een schuilkelder bij het huis onderaan de rand van het bos, met uitzicht op de wei voor boerderij Naanhof. Deze schuilkelder was gegraven door de vader van het gezin, dat daar woonde. Vanwege het verwachte geweld bij de bevrijding was hij met zijn gezin naar een veiliger plek vertrokken. Hun schoonzoon, die in het huis verbleef en toezicht hield, kwam in gesprek met Heinrich. Hieruit bleek dat de soldaat angst was ingejaagd door de propaganda over negers in het Amerikaanse leger, maar hij wilde ook een eind maken aan de strijd. Hij vertelde dat hij zich zou overgeven zodra de eerste aanvalsgolf voorbij getrokken was. Ook was er alcohol in het spel, aldus de schoonzoon.
Nadat de eerste Amerikanen bij het Kathagerbos de Geleenbeek waren overgestoken verliep de opmars van de hoofdmacht via Vaesrade en Hommert in de richting van Amstenrade. Kleinere eenheden trokken vanuit het noorden op naar Hoensbroek. Een handvol tanks arriveerde in de wijk Steenberg, waar burgers in feeststemming de bevrijders verwelkomden. Van deze burgers hoorden de bemanningen van de tanks, dat er nog Duitse soldaten in de Jeugrubbe zaten. Nadat de tanks ter plaatse waren aangekomen, schoten zij met hun zware mitrailleurs in het bos.
Vervolgens stapten twee Amerikanen uit hun tank om zich naar het huis onderaan de helling van de Jeugrubbe te begeven. Bij de schuilkelder riepen zij dat de inzittenden naar naar buiten moesten komen. Heinrich Alfs, de enige die zich in de schuilkelder bevond, kwam echter niet naar buiten en de Amerikanen durfden niet naar binnen te gaan. De Amerikanen wierpen uiteindelijk een handgranaat in de schuilkelder. Bij de daarop volgende explosie kwam Heinrich om het leven. Het was toen ongeveer 17.00 uur, op 18 september 1944. Zijn dood werd twee dagen later gemeld bij de gemeente Hoensbroek door Antoon Peeters, de commandant van de Luchtbeschermingsdienst.
Placeholder image
Brief van de burgemeester van Hoensbroek, waarin hij de familie van Heinrich Alfs in kennis stelt van diens dood en begrafenis. Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Placeholder image
Deze foto is op 20 september 1944 genomen tijdens de begrafenis van Heinrich Alfs, op de toenmalige Rooms-Katholieke begraafplaats Sint-Jan Evangelist in Hoensbroek. Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.


Op 20 september 1944 om 08.30 uur vond in de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek, onder leiding van pastoor G. Lenders, de plechtige uitvaartdienst plaats voor Heinrich Alfs en een andere Duitse soldaat, te weten Hermann Josef Sahlmann (zie zijn verhaal). Heinrich werd begraven op de toenmalige Rooms-Katholieke begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Bij de teraardebestelling waren een aantal kameraden van hem aanwezig, die door de Amerikanen krijgsgevangen waren gemaakt. Van deze begrafenis zijn foto’s gemaakt. Het graf van Heinrich bevond zich ruim 12 jaar meteen rechts van de ingang van de begraafplaats.
De burgemeester van Hoensbroek schreef op 25 september 1944 een brief naar de familie van Heinrich Alfs, waarin zij geïnformeerd werd over diens dood en zijn teraardebestelling. Met de brief werd ook een van de foto’s van de begrafenis meegezonden. In de brief is te lezen, dat men bij de eerste de beste gelegenheid het soldijboekje zou opsturen, alsmede andere persoonlijke eigendommen van Heinrich.
Placeholder image
Graf van Heinrich Alfs op het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray. Bron: Jan van den Berg
In de loop van 1946 was er weer postverkeer met Duitsland mogelijk en kwamen de persoonlijke eigendommen, via bemiddeling van het Nederlandse Rode Kruis, bij de familie Alfs aan.
Het stoffelijk overschot van Heinrich Alfs werd op 15 februari 1957 opgegraven en overgebracht naar het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray. Hier heeft het zijn definitieve rustplaats gevonden in vak CG, rij 12, graf 296. In het ‘Rapport van overbrenging’ staat, dat men op het lichaam van Heinrich een herkenningsplaatje had aangetroffen. De onderste helft hiervan had men opgestuurd naar het Informatie Bureau van het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag. Heinrich Alfs bereikte de leeftijd van 19 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Stadtarchiv Gladbeck
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet genealogische sites
originele versie d.d. oktober 2018 terug naar boven


Dieuwke Algera-Tigchelaar

Dieuwke Tigchelaar kwam op 11 januari 1879 in Midlum op de wereld. Haar ouders waren: Douwe Jelles Tigchelaar, geboren op 9 oktober 1834 in Franekeradeel en Grietje Pieters Hibma, geboren op 5 december 1838 in Franeker. Zij waren op 23 mei 1863 in Franekeradeel gehuwd.
Placeholder image
Dieuwke Algera-Tigchelaar. Bron Tjerk Tigchelaar.
Behalve Dieuwke kreeg het echtpaar nog vijf andere kinderen. Douwe Jelles Tigchelaar, de vader, was arbeider van beroep. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Dieuwke Tigchelaar, de dochter, huwde op 2 juni 1900 in Franekeradeel met Lieuwe Algera, geboren op 10 juni 1874 in Arum. Het echtpaar kreeg vier kinderen. In het begin van de 20e eeuw verhuisde het gezin naar Zuid-Limburg vanwege het werk dat er te vinden was in de steenkolenmijnen. Het gezin liet zich op 24 december 1913 in het bevolkingsregister van Brunssum inschrijven. Na drie en een half jaar daar te hebben gewoond, verhuisde het gezin op 11 mei 1917 naar Heerlen. In deze plaats verbleef men nog geen vijf maanden, want op 2 oktober 1917 vertrokken zij naar Hoensbroek. Het gezin woonde op diverse adressen in Hoensbroek, onder meer in de kolonie aan het station en het laatst op Emmastraat 76. Lieuwe Algera, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen.
Placeholder image
Bericht in Veritas d.d. 26 september 1944, waarin het overlijden van Dieuwke Algera-Tigchelaar bekend wordt gemaakt. Bron: Internet, delpher.nl
In 1940, kort na het begin van de Duitse bezetting van Nederland, werd Dieuwke Algera-Tigchelaar weduwe. Vier jaar later, op 18 september 1944, werd Hoensbroek door het Amerikaanse leger bevrijd. Een van de aanvalsgroepen trok vanuit Nuth via Kathagen en Vaesrade verder naar het oosten op, richting Duitse grens. Omstreeks 16.00 uur arriveerden de eerste Amerikaanse tanks in het buurtschap Hommert. De bewoners kwamen naar buiten om de bevrijders te begroeten en hun hernieuwde vrijheid te vieren. Dit was niet ongevaarlijk, want er werd nog altijd over en weer geschoten.
Aan de achterkant van hun huis hing de familie Algera uit de ramen om te kijken over de weilanden, die lagen tussen de Emmastraat en het centrum van Hoensbroek. Maar toen sloeg het noodlot toe. Dieuwke Algera-Tigchelaar werd getroffen door een verdwaalde kogel. Zij was op slag dood. De plechtige uitvaartdienst vond op 22 september 1944 plaats en in het begin van de middag werd zij op de Protestantse Begraafplaats in Treebeek begraven. Dieuwke Algera-Tigchelaar bereikte de leeftijd van 65 jaar.

Bronnen:
  • Burgelijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgelijke Stand Gemeente Franekeradeel
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Brunssum
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Veritas d.d. 26 september 1944, 6 november 1944
  • Tjerk Tigchelaar
  • Internet genealogische sites
terug naar boven originele versie d.d. oktober 2018


Leonard Ambrosius

Leonard Ambrosius werd op 30 augustus 1899 in Nijmegen geboren. Zijn ouders waren: Willem Ambrosius, geboren op 12 december 1870 in Nijmegen en Helena Sas, geboren op 11 september 1869 in Dreumel. Het stel was op 10 juni 1892 in Nijmegen getrouwd en kreeg zeven kinderen. Willem Ambrosius, de vader, was timmerman van beroep. Op 16 oktober 1902, ongeveer twee maanden vóór de geboorte van het jongste kind, kwam hij in Nijmegen te overlijden. De leden van het gezin hadden de Nederlandse nationaliteit.
Leonard Ambrosius, de zoon, woonde op verschillende plaatsen in Nederland en oefende tal van beroepen uit. In de periode dat hij in zijn geboorteplaats werkte was hij slager van beroep en woonde hij op Feithstraat 10. Op 7 oktober 1925 liet hij zich, komend van Nijmegen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier was hij mijnwerker van beroep en verbleef hij op Akerstraat 148. Hij woonde niet lang in deze woonplaats, want vijf maanden later, op 13 maart 1926, verhuisde hij naar Venlo. Leonard Ambrosius is later nog meerdere keren verhuisd, onder andere naar Maastricht.
Komende van Maastricht woonde hij van 22 maart 1930 tot 21 april 1931 in Amsterdam. In Amsterdam verkocht hij feestartikelen en woonde hij op Heerenstraat 16. Na zijn verblijf in Amsterdam vertrok hij naar Eindhoven om te gaan wonen op Laagstraat 37. Op het laatst woonde hij in Hilversum op Rigelstraat 122, was hij fotograaf van beroep en was hij inmiddels getrouwd met een zekere Hendrika Johanna van den Berg.
Placeholder image
Een deel van het rapport van de gemeentepolitie van Amsterdam, waarin staat dat Leonard Ambrosius door een rechercheur ter bewaring werd overgebracht van het Bureau Economische Zaken naar een van de politiebureaus in Amsterdam. Bron: Internet, amsterdam.nl/stadsarchief
Op 26 juli 1943 werd Leonard Ambrosius door een rechercheur ter bewaring, van het Bureau E.Z. (Economische Zaken) - dat ondermeer belast was met de bestrijding van zwarthandel - overgebracht naar een politiebureau in Amsterdam, waar hij om 15.00 uur aankwam. In een erop volgende rechtszaak werd hij veroordeeld tot anderhalf jaar gevangenschap in een Zuchthaus. Waarvan hij beschuldigd werd kon niet meer worden achterhaald.
Na zijn veroordeling kwam hij eerst terecht in Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager bij Amersfoort. Tijdens zijn verblijf in dit kamp werkte hij als hulp in de keuken. Op 22 april 1944 kwam hij terecht in het Zuchthaus in Rheinbach, dat gelegen was in de Kreis Siegburg, in de Duitse deelstaat
Placeholder image
Overlijdensakte van Leonard Ambrosius, welke pas op 24 september 1945 in Kassel werd opgemaakt.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Noordrijn-Westfalen. Op 14 juli 1944 werd hij overgeplaatst naar het Zuchthaus Kassel-Wehlheiden, in de Duitse deelstaat Hessen. Een Zuchthaus was een gevangenis waarin de gedetineerden niet alleen werden opgesloten. Zij moesten ook onder dwang fysieke arbeid verrichten. Het doel was om hen door middel van heropvoeding gereed te maken voor het functioneren in de Nationaalsocialistische samenleving. Een deel van het Zuchthaus Kassel-Wehlheiden werd tevens gebruikt door de Gestapo. De gevangenen moesten in de landbouw en wapenindustrie werken. Na diverse zware luchtaanvallen van de Geallieerden op Kassel, in de jaren 1943 en 1944, werden de gevangenen ingezet bij opruimingswerkzaamheden en het ontscherpen van blindgangers.
Tussen 1939 en 1945 zouden 417 gevangenen van Zuchthaus Kassel-Wehlheiden de dood vinden door mishandelingen, uitputting en ziekten. Leonard Ambrosius, die kennelijk veel last had van heimwee, was een van hen. Hij overleed op 23 februari 1945, omstreeks 11.00 uur, in het Zuchthaus in Kassel-Wehlheiden aan de gevolgen van waterzucht, een abnormale toename van vloeistof in het lichaam. Een andere bron geeft uitputting-zwak hart aan als doodsoorzaak. Hij werd begraven op het Ereveld Frankfurt am Main, in de Duitse deelstaat Hessen. Zijn graf bevindt zich in vak D, rij 5, nummer 12.
Leonard Ambrosius bereikte de leeftijd van 45 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Amsterdam
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel, Duitsland
  • Internetsite oorlogsdodennijmegen.nl
  • Internet genealogische sites
terug naar boven


Hendrikus B.

Hendrikus B. kwam in 1923 in Weert op de wereld. Het gezin B. bestond uit vader, moeder en acht kinderen. De vader van Hendrikus verdiende zijn brood als ponser op een vliegwerktuigenfabriek. Hij had de bijnaam: De Bökkem. Hij woonde met zijn gezin in Weert in de straat met de naam Leuken. De leden van het
Placeholder image
Krantenartikel waarin het incident met Hendrikus B. wordt beschreven.
Bron: Limburgs Dagblad 12 april 1946.
gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Hendrikus B. was ongehuwd, woonde bij zijn ouders in Weert, was textielarbeider van beroep en werkte als knipper in een tricotfabriek. In de oorlogsjaren was hij lid van de N.S.B.
Na de bevrijding werd Hendrikus als politiek delinquent opgesloten in Kasteel Hoensbroek, waarvan de bijgebouwen gebruikt werden als gevangenis.
Op 8 april 1946, omstreeks 09.00 uur, kwam Hendrikus B. in Kasteel Hoensbroek, te overlijden. Volgens een latere verklaring zou hij voor of in een raam hebben gestaan. Hij werd door de bewaking van het kasteel gewaarschuwd om daar vandaan te gaan, maar gaf hieraan geen gevolg. Daarop werd van buiten door een bewaker op hem geschoten. Korte tijd nadat hij was getroffen, verloor hij zijn leven. Hij werd op kosten van de familie begraven in Weert.

Hendrikus B. bereikte de leeftijd van 22 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Weert
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Stichting Historisch Onderzoek Weert (SHOWeert) te Weert
  • Limburgs Dagblad d.d. 12 april 1946
  • Internet genealogische sites
terug naar boven Originele versie d.d. oktober 2018


Hubertus B.

Hubertus B. werd in 1921 in Hoensbroek geboren. Het gezin B. bestond uit: vader, moeder en twaalf kinderen.
Het gezin heeft in Hoensbroek altijd gewoond in de Akerstraat. De vader van Hubertus was slager van beroep en had in Hoensbroek een eigen slagersbedrijf. Het gezin heeft in Hoensbroek altijd gewoond in de Akerstraat.
Op 5 september 1932 verhuisde het gezin naar Wijlre, de geboorteplaats van de moeder, om in de Dorpstraat te gaan wonen. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Hubertus B. was ongehuwd. In de Tweede Wereldoorlog woonde hij in Weert in de straat met de naam Hushoven. Hij werkte als loopjongen in een galanteriewinkel. Hij was een van de Nederlanders die zich als vrijwilliger aanmeldden voor dienst in de Waffen-SS. Zijn militaire basisopleiding kreeg hij in de SS-Freiwilligen-Standarte ‘Nordwest’. Het was een eenheid van de Waffen-SS die na een besluit uit april 1941 was opgericht en die voornamelijk bestond uit Vlaamse en Nederlandse vrijwilligers.
Placeholder image
Schets, met daarop de situatie aan het Volchov Front, in de omgeving van Selo-Gora. Bron: Jan van den Berg.
In september 1941 besloot men de SS-Freiwilligen-Standarte ‘Nordwest’ op te heffen en haar troepen en materieel op te nemen in de SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’. Deze eenheid werd in januari 1942 verplaatst naar het oostfront, naar het dorpje Selo-Gora in Rusland, waar het in de eerste dagen van februari 1942 aankwam.
Selo-Gora, op zo’n 125 kilometer ten zuiden van Leningrad, lag in de frontsector van de rivier de Volchov. Deze stroom vormde de scheidslijn tussen het Duitse leger op de westoever en het Rode Leger aan de overzijde. In dit deel van het front was het Rode Leger in januari 1942 met een offensief begonnen en omdat de Volchov was dichtgevroren vormde de rivier geen hindernis van betekenis en konden de Russen een bruggenhoofd op de westoever vormen. Het SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’ was naar deze sector van het front gestuurd om het offensief van het Rode Leger een halt toe te roepen. Het hoofdkwartier van het legioen was in Selo-Gora gevestigd en haar eenheden hadden defensieve stellingen ingenomen in nabije nederzettingen, zoals Gorenka, Radoni, Gusi en Pjatilipy. Hubertus B. diende als Schütze in de 6. Kompanie van het II. Bataillon en was in Selo-Gora gestationeerd.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Rusland, waar Hubertus B. gesneuveld is. Bron: Jan van den Berg.
Op 13 februari 1942, bij een hernieuwde aanval van het Rode Leger, viel het legioen uiteen. Onder zware verliezen trokken de Nederlanders zich terug over de weg van Gusi in het noorden naar Radoni in het zuiden. Op 18 februari 1942, omstreeks 07.00 uur, trad de 6. Kompanie in Selo-Gora aan om de weg tussen Radoni en Gusi vrij te maken van Russische troepen. De eenheid trok op naar Radoni en vandaar verder naar Gusi. Het wist zich een weg te banen tot ongeveer 2 kilometer ten zuiden van Gusi, waar het op een zware boomstamversperring stootte. Daar werd zij vanuit het bos zowel van rechts als links onder vuur genomen. Ondanks artillerieondersteuning kon de 6. Kompanie Gusi niet bereiken en moest men zich terugtrekken in de richting van Radoni.
Bij deze actie, op 18 februari 1942, sneuvelde Hubertus B. op de weg van Radoni naar Gusi. Hij werd ter aarde besteld op het Ehrenfriedhof in Selo-Gora, de begraafplaats van het legioen. Na de oorlog werd deze begraafplaats door de Russen verwoest. De Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge is nog niet in staat geweest om het stoffelijk overschot van Hubertus over te brengen naar het Duitse oorlogskerkhof in Novgorod.

Hubertus B. bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Boek 'Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945' van J. Vincx en V. Schotanius
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
Originele versie d.d. oktober 2018


Jacobus B.

Jacobus B. kwam in 1925 in Hoensbroek op de wereld. Het gezin B. bestond uit: vader, moeder en Jacobus was hun enigst kind. De vader van Jacobus was geboren in Duitsland. In 1929 gingen de ouders scheiden. Kort daarop trouwde de vader van Jacobus opnieuw en uit dit huwelijk kwamen acht kinderen voort. Na de scheiding ging de moeder met Jacobus naar Voerendaal. In 1930 trouwde zij in die gemeente opnieuw. Uit haar tweede huwelijk werden nog eens twee kinderen geboren. In 1931 verhuisde zij met haar gezin naar Sittard. In 1937, toen Jacobus elf jaar was, werd hij uitgeschreven in het bevolkingsregister van Sittard. Hij ging toen naar een klooster in Heythuysen, waar een kostschool aan verbonden was. In het bevolkingsregister van Sittard werd deze opmerking genoteerd: heeft zich niet te Heythuyzen gevestigd. In 1939 verhuisde de moeder met haar gezin naar Munstergeleen, waar men gedurende de Tweede Wereldoorlog bleef wonen. Jacobus en zijn biologische ouders bezaten de Nederlandse nationaliteit, maar zijn stiefvader, stiefbroer en stiefzus hadden de Poolse nationaliteit.
Placeholder image
Schets, met daarop de situatie aan het Volchov Front, in de omgeving van Selo-Gora. Bron: Jan van den Berg
Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog was Jacobus B. een van de Nederlanders die zich aanmeldden bij de Waffen-SS om te vechten tegen het Bolsjewisme. Hij kreeg zijn militaire basisopleiding in de SS-Freiwilligen-Ersatz-Bataillon, dat gelegerd was in het Oostenrijkse Graz. Dit heeft zich afgespeeld in de eerste helft van december 1941. Na zijn opleiding kwam hij terecht in de SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’. Deze eenheid werd vanaf januari 1942 verplaatst naar het oostfront, naar het dorpje Selo-Gora in Rusland, waar het in de eerste dagen van februari 1942 aankwam.

Selo-Gora, op zo’n 125 kilometer ten zuiden van Leningrad, lag in de frontsector van de rivier de Volchov. Deze stroom vormde de scheidslijn tussen het Duitse leger op de westoever en het Rode Leger aan de overzijde. In dit deel van het front was het Rode Leger in januari 1942 met een offensief begonnen en omdat de Volchov was dichtgevroren vormde de rivier geen hindernis van betekenis en konden de Russen een bruggenhoofd op de westoever vormen. De SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’ was naar deze sector van het front gestuurd om het offensief van het Rode Leger een halt toe te roepen. Het hoofdkwartier van het legioen was in Selo-Gora gevestigd en haar eenheden hadden defensieve stellingen ingenomen in nabije nederzettingen, zoals Gorenka, Radoni, Gusi en Pjatilipy.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Rusland, waar Jacobus B. gesneuveld is. Bron: Jan van den Berg.
Op 13 februari 1942, bij een hernieuwde aanval van het Rode Leger, viel het legioen uiteen. Onder zware verliezen trokken de Nederlanders zich terug over de weg van Gusi in het noorden naar Radoni in het zuiden. Het legioen wist tenslotte Radoni te bereiken waar nieuwe verdedigingsstellingen werden ingenomen. Op 3 maart 1942 sneuvelde Jacobus B. op een plaats, 3 kilometer ten noordoosten van Radoni. Hij was Pionier bij de Stabskompanie, SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’. Hij werd ter aarde besteld op Ehrenfriedhof in Selo-Gora, de begraafplaats van het legioen. Na de oorlog werd deze begraafplaats door de Russen verwoest. De Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge is nog niet in staat geweest om de stoffelijke resten van Jacobus over te brengen naar het Duitse oorlogskerkhof in Novgorod.

Jacobus B. bereikte de leeftijd van 16 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Sittard
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Johannes B.

Johannes B. zag in 1922 in Hoensbroek het levenslicht. Het gezin B. bestond uit: vader, moeder en vier kinderen, waaronder Johannes, Lammert (zie zijn verhaal) en Pieter (zie zijn verhaal). In 1933 gingen de ouders scheiden. De drie zonen werden toegewezen aan de vader. Deze trouwde in 1933 in Hoensbroek opnieuw. Uit dit tweede huwelijk werd nog een kind geboren. De vader verdiende zijn inkomen als handelaar in melk, boter, kaas en eieren. Hij was een zelfstandig ondernemer. Het gezin woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek in de Hermesweg. De drie zonen bleven contact houden met hun biologische moeder, die lid was van de NSB. Volgens een verklaring van haar ex-echtgenoot hadden de drie zonen, te weten Johannes, Lammert en Pieter, zich door haar toedoen bij de Waffen-SS aangemeld. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Johannes B., de oudste zoon, werkte als landbouwknecht. In 1939 verhuisde hij naar Voerendaal, om te gaan wonen in de Steinweg. In de Tweede Wereldoorlog besloot hij in de Duitse Waffen-SS te gaan. Er kon niet achterhaald worden wanneer dit gebeurde en in welk onderdeel hij terecht kwam. Wel is bekend dat hij vocht aan het oostfront. Rond december 1942 kwam hij met ziekenverlof naar huis vanwege een in september van dat jaar opgelopen zware verwonding. Toen hij genezen was ging hij weer terug naar het oostfront. Volgens een verklaring van zijn vader kwam Johannes later weer naar Nederland terug en verrichtte toen werk voor het verzet.
Johannes B. werd na de Duitse capitulatie op 16 mei 1945 in Arnhem gearresteerd door leden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, toen hij op weg was naar huis. Hij werd als politiek delinquent overgebracht naar de bijgebouwen van Kasteel Hoensbroek die dienden als gevangenis. Hieruit wist hij te ontsnappen op 18 december 1945.

In maart 1946 ontving zijn vader vanuit Frankrijk een schrijven van Johannes B. In de brief stond dat zijn zoon na enige omzwervingen een wervingsagent van het Franse Vreemdelingenlegioen had ontmoet. Deze had hem overgehaald om dienst te nemen bij het legioen. Door deze actie verloor Johannes B. het Nederlanderschap. Hij werd in het Franse Vreemdelingenlegioen ingedeeld bij het 6ème Cie, 2ème Bataillon, 3ème Régiment Étranger d'Infanterie. Hij klom op tot de rang van korporaal.
Placeholder image
Landkaart van Zuid-Oost Azië. De rode stip is globaal de locatie in Vietnam, waar Johannes B. gesneuveld is. Bron: Jan van den Berg.
Het 3ème Régiment Étranger d'Infanterie was van 1946 tot 1955 actief in Indochina, de geografische term voor dat deel van Azië dat bestaat uit het huidige Vietnam, Laos en Cambodja. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was deze Franse kolonie in de handen gevallen van Japan. Na het einde van de oorlog wilden de Fransen weer de controle hebben over dit gebied. Maar zij werden geconfronteerd met rebellen, de zogenoemde Viet Minh, die naar onafhankelijkheid streefden. Het regiment van Johannes B. was een van de Franse eenheden die naar Indochina waren gezonden om de orde te herstellen.
Johannes B. sneuvelde op 19 mei 1947 tijdens een gevecht in de buurt van het dorp Phu-Le, in de provincie Ben-Tre, Cochinchina, in het zuiden van Vietnam. Zijn laatste rustplaats, vak 2, nummer 57, is te vinden op de begraafplaats van Ben-Tre, de hoofdstad van de gelijknamige provincie.
Enkele dagen voor zijn dood schreef Johannes B. naar zijn vader in Nederland. Dit is het laatste wat de vader van hem te horen kreeg. Op zeker moment schreef de vader naar het Franse Consulaat in Rottterdam, voor informatie omtrent zijn zoon, waar hij niets meer van vernam. Maar hij ontving toen geen enkele reactie. Op 18 november 1947 wendde hij zich daarom tot het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag. Dankzij bemiddeling van deze instantie werden de ouders in december 1948 door het Franse Consulaat op de hoogte gesteld omtrent het lot van hun zoon.
In Fréjus in Zuid-Frankrijk is het monument Le Memorial des Guerres en Indochine. Op een van de marmeren zuilen staat de naam van Johannes B.

Johannes B. bereikte de leeftijd van 24 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Le Memorial des guerres en Indochine te Fréjus
  • René Lescure te Ambilly
  • Internetsite kwaak99.demon.nl
  • Internet genealogische sites
terug naar boven Originele versie d.d. oktober 2018


Lammert B.

Lammert B. kwam in 1923 in Hoensbroek op de wereld. Het gezin B. bestond uit: vader, moeder en vier kinderen, onder wie Lammert. Johannes (zie zijn verhaal) en Pieter (zie zijn verhaal). In 1933 gingen de ouders scheiden. De drie zonen werden toegewezen aan de vader. Deze trouwde in 1933 in Hoensbroek opnieuw. Uit dit tweede huwelijk werd nog een kind geboren. De vader verdiende zijn inkomen als handelaar in melk, boter, kaas en eieren. Hij was een zelfstandig ondernemer. Het gezin woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek in de Hermesweg. De drie zonen bleven contact houden met hun biologische moeder, die lid was van de NSB. Volgens een verklaring van haar ex-echtgenoot hadden de drie zonen, te weten Lammert, Johannes en Pieter, zich door haar toedoen bij de Waffen-SS aangemeld. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Lammert B. verhuisde in 1939 naar Brunssum, om in die gemeente te gaan wonen op de Maastrichterstraat. Op zeker moment meldde hij zich aan voor dienst in de Duitse Waffen-SS. Zijn militaire basisopleiding ontving Lammert bij het SS-Ersatz-Bataillon ‘Westland’ in München. De eenheid was ondermeer bestemd voor het aanvullen van verliezen van de Standarte ‘Westland’, een van de drie regimenten die behoorden tot de SS-Division ‘Wiking’. Echter, op een of andere manier, kwam Lammert terecht bij de Aufklärungs Kompanie van het 2. SS-Panzer-Grenadier-Regiment, 1. SS-Panzer-Grenadier-Division ‘Leibstandarte Adolf Hitler’. Hij wist op te klimmen tot de rang van SS-Rottenführer.
Placeholder image
Holmengrab van Lammert B. in de omgeving van Kreuzfeld, kort na het einde van de oorlog. Het schijnt dat de helm later gestolen werd. Bron: Onbekend
Op 20 april 1943 werd Lammert B. het ‘Panzerkampfabzeichen in Bronze’ verleend, na de strijd om Charkov in het zuiden van Oekraïne. Wat genoemd wordt de ‘Derde slag om Charkov’ vond plaats tussen 16 februari en 15 maart 1943. Het kan zijn, dat hij die onderscheiding kreeg voor acties in de strijd om deze stad. Hierna werd Lammert overgeplaatst naar de 23. SS-Panzer-Grenadier-Division ‘Nederland’. Het tijdstip waarop dit gebeurde kon niet meer achterhaald worden. De divisie was tegen het einde van de oorlog in twee delen gesplitst, die ten noorden en zuiden van Berlijn strijd leverden tegen het Rode Leger. Na afloop van de laatste gevechten probeerden de restanten van deze divisie de rivier de Elbe te bereiken en contact te maken met de Amerikanen.
In de laatste weken van de oorlog zat Lammert B. bij een groep soldaten, die afkomstig waren van diverse eenheden van het Duitse leger. Deze groep bevond zich ver ten noorden van de laatste posities van de 23. SS-Panzer-Grenadier-Division ‘Nederland’. De indruk is, dat Lammert in de laatste chaotische weken van de oorlog niet meer optrok met ‘zijn’ divisie. De groep kwam op of rond 1 mei 1945 aan bij het dorp Kreuzfeld, toen ook al deel uitmakend van de gemeente Malente, in de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. Omdat het dorp reeds door vluchtelingen en andere soldaten overbezet was, besloot men een bivak op te richten in een klein bos (Holm), op ongeveer 1 kilometer ten noorden van Kreuzfeld.
Placeholder image
Het boek ‘Schokolade und Stiefmütterchen’ van Regina Schnorrenberg, dat in 2010 werd uitgegeven. De roman gaat over een jonge Nederlandse soldaat die werkelijk heeft bestaan, die op weg was naar huis, naar zijn familie. Bron: Internet.
Lammert B. stierf op 3 mei 1945. Over zijn doodsoorzaak doen een drietal verhalen de ronde. Zo zou hij gesneuveld zijn bij een Britse luchtaanval.
Het andere verhaal, wat men vaker tegenkomt, is dat hij met zijn kameraden op 2 mei 1945, op de weg terug van het dorp naar hun bivak, aan de kant van de weg een Panzerfaust vond. Omdat het wapen een gevaar vormde, vooral voor de kinderen die in de streek rondliepen, besloot Lammert het in een van de velden af te vuren. Echter, de buis brak open tijdens het afvuren van het wapen, waardoor de terugstoot niet alleen naar achteren, maar alle kanten op ging. Daardoor raakte hij gewond. Omdat Lammert geen zichtbare verwondingen had, werd hij door zijn kameraden teruggebracht naar het bivak in het Holm. Doordat de pijn steeds erger werd, bracht men hem een dag later naar Kreuzfeld. Omdat de arts van het dorp niet aanwezig was gingen de kameraden met Lammert naar iemand van het Rode Kruis die in het dorp woonde. Tijdens het onderzoek raakte Lammert bewusteloos en korte tijd later overleed hij. De man van het Rode Kruis meende dat de rechterlong bij de explosie was dichtgeklapt en dat was waarschijnlijk de doodsoorzaak. De kameraden namen het lichaam weer terug naar het Holm en begroeven hem daar.
Er bestaat nog een andere versie van dit tweede verhaal. Dorpelingen hoorden een knal en geschreeuw. Drie dorpelingen gingen op onderzoek uit en vonden toen de aan zijn borstkas gewonde Lammert B. De mannen namen hem mee naar Kreuzfeld, waar hij korte tijd later is overleden.
Lammert B. werd drie dagen later door mensen uit het dorp in het Holm begraven. Zijn graf bevindt zich daar nog steeds en het wordt in de volksmond ook wel het Holmengrab genoemd. Het graf wordt tot op de dag van vandaag door bewoners van Kreuzfeld onderhouden. Ieder jaar wordt er door de gemeente bij het graf een krans gelegd op de dag dat wordt stilgestaan bij alle gevallenen: Volkstrauertag.
In het jaar 2010 verscheen er een boek met de titel: Schokolade und Stiefmütterchen. Het boek werd geschreven door Regina Schnorrenberg. Zij was geïntrigeerd over het Holmengrab, dat zij toevallig tegenkwam tijdens een van haar wandelingen. Het is een roman over een liefde in de oorlog tussen een zekere Anna, een inwoonster van Kreuzfeld, en Lammert, een Nederlandse soldaat. Het is weliswaar een verzonnen verhaal, maar de naam van de soldaat en het bestaan van het Holmengrab berusten op werkelijkheid.

Lammert B. bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Boek 'Schokolade und Stiefmütterchen' van Regina Schnorrenberg
  • Internet genealogische sites
terug naar boven Originele versie d.d. oktober 2018


Leo B.

Leo B. kwam in december 1925 in Hoensbroek op de wereld. Het gezin B. bestond uit: vader, moeder en vijf kinderen. De moeder van Leo was in Duitsland geboren. Zijn vader was bakker van beroep. Hij had vanaf 1921 in de Nieuwstraat een eigen bakkerij. In 1931 opende hij op dat adres ook een lunchroom. Het gezin woonde boven de zaak. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Leo B. was ongehuwd en woonde bij zijn ouders in de Nieuwstraat in Hoensbroek. Hij was leerling bakker van beroep. Tijdens de Tweede Wereldoorlog behoorde Leo tot de Nederlanders die zich aanmeldden in het Duitse leger. Uiteindelijk kwam hij als SS-Sturmmann terecht bij de SS-Wirtschafts-Kompanie 54, een logistiek onderdeel van de 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Letland, waar Leo B. gesneuveld is.
Bron: Jan van den Berg.
Eind september 1944 bevond de brigade zich in Kurland, een gebied dat de zuidelijke helft van Letland beslaat. Daar had het defensieve stellingen ingenomen op ongeveer 40 kilometer ten zuidoosten van de havenstad Libau (Liepāja) in Letland. Vanaf oktober 1944 tot eind januari 1945 wist men daar de opmars van het Rode Leger te stoppen. Eind januari en begin februari 1945 verscheepte de brigade zich via de haven van Libau naar Swinemünde in Pommeren, het tegenwoordige Świnoujście in Polen.
Op 27 januari 1945 sneuvelde Leo B. in de buurt van Fischröden (Izriede) in Kurland. Dat was kort voor de inscheping van de brigade in Libau voor de overtocht naar Swinemünde. Fischröden ligt zo’n 20 kilometer ten oosten van Libau. Leo en veel van zijn kameraden werden begraven in Fischröden. Zijn stoffelijk overschot heeft daar bijna een halve eeuw gelegen. De Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge is sinds 1999 begonnen met het overbrengen van de stoffelijke resten van Duitse soldaten naar het Duitse oorlogskerkhof in Saldus in Letland. Inmiddels is ook het lichaam van Leo naar deze begraafplaats overgebracht. Zijn graf is te vinden in vak L, rij 24, graf 471.
Het ziet er naar uit dat de familie van Leo B. pas laat op de hoogte werd gebracht. Op 30 augustus 1951 werd een zus van hem, die woonde in Kempen-Krefeld, Noordrijn-Westfalen, door de Deutsche Dienststelle op de hoogte gesteld van het lot van haar broer. Op 15 november 1951 werd de Gemeente Hoensbroek door het Nederlandse Rode Kruis geīnformeerd omtrent het lot van Leo B.

Leo B. bereikte de leeftijd van 19 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet genealogische sites
terug naar boven originele versie d.d. oktober 2018


Martinus van B.

Martinus ´Martin´ van B. zag in 1894 in Gemert het levenslicht. Het gezin B. bestond uit vader, moeder en vier kinderen. De vader van Martinus was wever van beroep. Het gezin woonde in Gemert eerst in de Heuvel en later is men verhuisd naar de Molenstraat. De moeder van Martinus overleed in 1899. Zijn vader trad in 1901 opnieuw in het huwelijk. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Martinus van B. vertrok in 1912 vanuit Gemert naar Günnigfeld, een stadsdeel van Wattenscheid, gelegen in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Hij werd zo’n twee maanden later ambtshalve uit het bevolkingsregister van Gemert uitgeschreven, omdat hij zijn vertrek niet officieel had laten registreren.
Op zeker moment heeft Martinus van B. zich in Hoensbroek gevestigd. Hij was toen nog ongehuwd. In 1918 verhuisde hij naar Heerlen en kort daarop trouwde hij in deze stad. Het echtpaar kreeg vier kinderen. Na de geboorte van de eerste twee kinderen liet het gezin zich, komend van Heerlen, in 1928 opnieuw inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier kwamen de andere twee kinderen op de wereld.
Martinus van B. was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Later verdiende hij zijn brood als vrachtrijder en was hij beheerder van een vervoersbedrijf - vermoedelijk een kolenbedrijf - daarbij gebruik makend van paard en wagen. Het gezin woonde sinds 1939 in de Koestraat in Hoensbroek.
In de Tweede Wereldoorlog was Martinus van B. gedwongen te stoppen met zijn bedrijf. De reden hiervoor is niet bekend. Hij kwam in Duitsland terecht. Op 26 augustus 1944, omstreeks 01.40 uur, kwam hij om het leven tijdens een Geallieerde luchtaanval op Rüsselsheim, in de Duitse deelstaat Hessen. In een door de gemeente Rüsselsheim opgemaakte overlijdensakte staat dat Martinus een Lagerführer was. In hetzelfde document staat ook dat hij woonde op Mainzerstraße 94 en dat hij stierf in een Splitterschutzgraben aldaar.
Op bovengenoemd adres bevond zich een Ausländerlager. Het lag aan de rand van de stad, just voorbij de Opel-fabrieken langs de rivier de Main. Twee grote terreinen, aan weerszijden van de Mainzerstraße, stonden vol met houten barakken. Tussen de barakken waren schuilplaatsen gebouwd, de Splitterschutzgraben, die alleen maar bescherming boden tegen rondvliegend puin en bomscherven. Het Ausländerlager was afgeschermd met een hoge omheining met prikkeldraad. Aan de in- of uitgang stond een wachtlokaal waarin oude militairen de wacht hielden. De oude militairen bewaakten niet alleen het kamp, zij brachten ook de
Placeholder image
Foto van de Opel-fabrieken in Rüsselsheim. Boven in de foto ziet men de rivier de Main, op de voorgrond de fabrieken. Bron: Internet.
dwangarbeiders naar en van de Opel-fabrieken. De dwangarbeiders waren in groepen verdeeld. Elke groep had een eigen kamer in een van de houten barakken van het Ausländerlager en stond onder leiding van een Lagerführer.
In de eerste uren van 26 augustus 1944 werden de Opel-fabrieken in Rüsselsheim aangevallen door 412 Lancaster bommenwerpers van de Royal Air Force. Slechts weinige van de bommen troffen de Opel-fabrieken. Het merendeel kwam neer in de aangrenzende binnenstad van Rüsselsheim en in het Ausländerlager.
In 1997 heeft de Nederlander P.J. Pollemans, geboren in Oude Tonge op het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee, zijn ervaringen opgeschreven in een boek met de titel: ‘Dwangarbeider in Duitsland 1943-1945’. Hij werkte van juli 1943 tot en met september 1944 als dwangarbeider in de Opel-fabrieken in Rüsselsheim en verbleef net als Martinus van B. in hetzelfde Ausländerlager. In zijn boek schrijft hij: “In dat wachtlokaal zat ook een Hollandse, Duitsgezinde vrijwilliger, een z.g. Lagerführer, die daar wat administratief werk verrichtte en uitgaande Nederlanders controleerde of zij echt wel vrij hadden. Indien er problemen waren, moest je ook bij hem terecht”. Iets verder in het boek schrijft hij het volgende over de luchtaanval: “Er waren door dit bombardement ongeveer 300 doden en vele gewonden. Ook de Hollandse verbindingsman Lagerführer was dood. Bij de ingang van het kamp stonden enkele bovengrondse ronde betonnen bunkertjes met stalen deur, waarin maar staanplaats was voor een één, hooguit twee personen. Men zou ze kunnen vergelijken met de houten wachthokjes, die je meestal aantreft bij de ingangen van militaire kazernes. Zij waren dan ook bedoeld voor de wacht en gaven enige bescherming tegen rondvliegende scherven. Op ooghoogte bevonden zich een aantal spleten om de omgeving te verkennen. De verbindingsman zei altijd geen vertrouwen te hebben in de Splittergraben - waar hij natuurlijk groot gelijk in had - en ging daar dan ook nooit in. Hij was er trots op dat hij van zo’n bunkertje gebruik mocht maken en telkens als er een luchtaanval begon, ging hij het bunkertje in. Bij dit bombardement was het bovenstuk van zijn bunkertje precies tot aan de spleten afgerukt en verdwenen. Toen het bunkertje werd geopend, en men hem er uit haalde bleek hij onthoofd te zijn, alleen zijn kinnebak zat nog aan zijn keel”.
In een correspondentie, welke werd gevoerd in het kader van het onderzoek over de slachtoffers, die een relatie met Hoensbroek hadden, vertelde Pollemans dat Martinus van B. de bovengenoemde Lagerführer moet zijn geweest. Hij stelt, dat er maar één Nederlandse Lagerführer in het Ausländerlager aan de Mainzerstraße gezeten heeft. Omdat de Lagerführer geen dwangarbeider was, maar een vrijwilliger, hadden de gevangenen bijna geen contact met hem en hij was ook ouder dan de anderen. Volgens Pollemans was Martinus van B. een schriele man.
Het staat echter niet onomstoten vast of Martinus van B. de bewuste Lagerführer is geweest. Pollemans koppelt het luchtbombardement aan de datum 12 augustus 1944. Echter, in de overlijdensakte van Martinus van B. wordt de datum 26 augustus 1944 genoemd. Op beide dagen werd Rüsselsheim inderdaad door de Royal Air Force gebombardeerd. Betreft het hier een fout van Pollemans of is er een fout gemaakt bij het opmaken van de overlijdensakte? Dit laastste is mogelijk, gezien de toenemende chaotische situatie in Duitsland. Zo werd de overlijdensakte van Martinus van B. pas op 14 augustus 1945 opgemaakt.
Martinus van B. werd op 30 augustus 1944 begraven op het Waldfriedhof in Rüsselsheim. Later vond er een herinrichting plaats van het kerkhof. Tegenwoordig wordt de begraafplaats aangeduid als Kriegsgräberstätte in Rüsselsheim en is het graf van Martinus van B. te vinden in rij 9, graf 117.
In 2001 liet de directie van Opel op de plek van het toenmalige Ausländerlager een gedenksteen plaatsen voor de doden die gevallen waren tijdens de bombardementen. Er kwam kritiek, want op deze gedenksteen stond het woord Fremdarbeiter in plaats van Zwangsarbeiter. Desondanks weigerde de directie van Opel dit te veranderen.

Martinus van B. bereikte de leeftijd van 49 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Gemert
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Stadtarchiv Rüsselsheim
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge, Kassel, Duitsland
  • Heemkundekring De Kommanderij, Gemert
  • Boek 'Dwangarbeider in Duitsland 1943-1945' van P.J. Pollemans
  • nternet genealogische sites
terug naar boven originele versie d.d. oktober 2018


Nicolaas B.

Nicolaas B. kwam in 1919 in Hoensbroek op de wereld. Het gezin B. bestond uit: vader, moeder en tien kinderen. Het gezin heeft in Hoensbroek op verschillende adressen gewoond. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonden de ouders in de Buttingstraat in Hoensbroek. De vader van Nicolaas was mijnwerker van beroep en werkte als stoker op de Staatsmijn Emma in Treebeek. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Nicolaas B. heeft zeven klassen lager onderwijs doorlopen. Op 18 december 1939 werd hij Buiten Tegenwoordigheid opgeroepen voor de gewone dienstplicht bij het 7e Regiment Veld Artillerie (bereden). Dat kwam omdat hij lijfelijk niet aanwezig was, want als oudste zoon was hij voor de tijd van één jaar vrijgesteld van dienst, wegens kostwinnerschap. De vrijstelling ging in op 15 augustus 1939. In die tijd werkte hij nog als melkventer. Nicolaas was tijdens de Duitse inval, mei 1940, niet in actieve dienst, omdat hij zich pas op 17 mei moest melden. Inmiddels was hij van beroep veranderd. Hij werkte, net als zijn vader, op de Staatsmijn Emma, maar dan als sleper.
Nicolaas B. trouwde in 1940 en het echtpaar kreeg één kind. Het gezin woonde in de Buttingstraat in Hoensbroek, in dezelfde straat als Nicolaas’ ouders.
Hij behoorde tot de Nederlanders die zich aanmeldden om te vechten tegen het Bolsjewisme. Volgens een verklaring van zijn vrouw had hij, bij een bezoek aan een vriend in Amsterdam, een café bezocht. Onder invloed van alcohol had hij zich toen vrijwillig aangemeld. Dit heeft zich op z’n vroegst in 1943 afgespeeld, want de eenheid, waar hij zijn militaire basisopleiding kreeg, het SS-Panzer-Grenadier-Ausbildungs- und Ersatz-Bataillon 11, bestond pas vanaf mei 1943. Het bataljon was in het Oostenrijkse Graz gelegerd.
Nadat hij naar Hoensbroek was teruggekeerd voor een verlofperiode, werd hem een onderduikadres in Roggel aangeboden, hetgeen hij weigerde.
Na zijn basisopleiding werd Nicolaas B. opgenomen in de 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’. Deze brigade was in de nazomer van 1943 opgericht, als onderdeel van het III. (Germaanse.) SS-Panzer-Korps. Nicolaas diende als SS-Panzer-Grenadier in de 5. Kompanie, II. Bataillon, SS-Panzer-Grenadier-Regiment 49 ‘De Ruyter’.
Eind augustus, begin september 1943 werd de brigade ingezet in Kroatië. Na een kort verblijf in de Balkan werd de eenheid eind december 1943 naar het noordelijk deel van het oostfront verplaatst, ten westen van het Russische Leningrad.
Op 14 januari 1944 opende het Rode Leger een groot offensief in de richting van de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen. In de daarop volgende maanden werd het Duitse leger teruggedrongen. Vanaf 25 juli 1944 bevond de 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’ zich ongeveer 20 kilometer ten westen van Narva, Estland. Daar had zij posities ingenomen in een verdedigingslinie, die bekend stond als de Tannenberg-Stellung.
Op 18 augustus 1944 verstuurde Nicolaas B. vanuit de Tannenberg-Stellung een brief naar zijn vrouw in Hoensbroek. Zij ontving hem op 30 augustus 1944 en later zou blijken dat het zijn laatste brief was.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Estland, waar Nicolaas B. gesneuveld is.
Bron: Jan van den Berg.
Nicolaas kwam op 6 september 1944, omstreeks 06.00 uur, in de omgeving van Kinderheim Höhe om het leven. Hij werd door een granaatsplinter getroffen. Kinderheim Höhe is een heuvel, die samen met twee andere heuvels ook wel de Blauwe Bergen worden genoemd. Dankzij de hoogteverschillen en rotsachtige ondergrond zijn deze heuvels getuige geweest van vele oorlogen. De meest felle strijd die zich in en rond dit gebied heeft afgespeeld, was de strijd in 1944, toen de drie heuvels onderdeel vormden van de Tannenberg-Stellung. De meest oostelijke heuvel heeft de naam Weeshuis- of Parkheuvel en ligt circa 85 meter boven het zeeniveau en is ongeveer 40 meter hoger dan de omgeving. Tegen het einde van de 19e eeuw werd het op deze heuvel gelegen landhuis gekocht door een baron, die er een park liet aanleggen. Na de Eerste Wereldoorlog werd het landhuis onteigend en men maakte er een weeshuis van. Daarna werd de heuvel ook wel Kinderheim Höhe genoemd.
Naar alle waarschijnlijkheid werd Nicolaas B. als onbekende soldaat begraven op het Duitse oorlogskerkhof aan de Rakverestraat in Jöhvi, Estland. Hier rusten ongeveer 3.000 soldaten. De naam Nicolaas B. komt voor in het Gedenkbuch van dit kerkhof.
Op 30 september 1944 ontving zijn vrouw een bericht van SS-Oberscharführer Hans von Altrock, de commandant van Nicolaas B., waarin werd verteld dat haar man was gesneuveld. Dit bericht werd aan haar overhandigd door iemand van de politie.

Nicolaas B. bereikte de leeftijd van 25 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet genealogische sites
terug naar boven originele versie d.d. oktober 2018


Pieter B.

Pieter B. zag in 1925 in Hoensbroek het levenslicht. Het gezin B. bestond uit: vader, moeder en vier kinderen, onder wie Pieter, Johannes (zie zijn verhaal) en Lammert (zie zijn verhaal). In 1933 gingen de ouders scheiden. De drie zonen werden aan de vader toegewezen. Deze trouwde in 1933 in Hoensbroek opnieuw. Uit dit tweede huwelijk werd nog een kind geboren. De vader verdiende zijn inkomen als handelaar in melk, boter, kaas en eieren. Hij was een zelfstandig ondernemer. Het gezin woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek in de Hermesweg. De drie zonen bleven contact houden met hun biologische moeder, die lid was van de NSB. Volgens een verklaring van haar ex-echtgenoot hadden de drie zonen, te weten Pieter, Johannes en Lammert, zich door haar toedoen bij de Waffen-SS aangemeld. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Pieter B. was tijdens de Tweede Wereldoorlog een van de Nederlanders, die zich aanmeldden voor dienst bij de Duitse Waffen-SS. Wanneer dit gebeurde kon niet meer worden achterhaald. Zijn militaire basisopleiding kreeg hij in het Oostenrijkse Graz bij een eenheid, die pas sinds mei 1943 bestond, te weten: SS-Panzer-Grenadier-Ausbildungs- und Ersatz-Bataillon 11. Na zijn opleiding diende Pieter eerst in de 2. Batterie, SS-Feld-Artillerie-Bataillon, SS-Divison ‘Wiking’.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Estland, waar Pieter B. gesneuveld is.
Bron: Jan van den Berg.
In de nazomer van 1943 werd de 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’ opgericht. De brigade bestond uit het voormalige SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’, Nederlanders van de SS-Division ‘Wiking’ en nieuwe vrijwilligers uit Nederland en Roemenië. Pieter B. diende als SS-Panzer-Grenadier in de 4. Kompanie, I. Bataillon, SS-Panzer-Grenadier-Regiment 48 ‘Generaal Seyffardt’, 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’. Hij vervulde een functie binnen de Stabskompanie.
Omstreeks het einde van augustus en het begin van september 1943 werd de brigade voor het eerst ingezet in Kroatië. Na een kort verblijf in de Balkan werd deze eenheid eind december 1943 naar het noordelijk deel van het oostfront verplaatst, ten westen van het Russische Leningrad. Op 14 januari 1944 opende het Rode Leger een groot offensief in de richting van de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen. Tot 27 januari 1944 wist de 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’ haar posities ten westen van Leningrad met succes te verdedigen. Maar toen was de druk van het Rode Leger dermate groot dat men terug moest wijken.
Pieter B. was een van de slachtoffers in die zware gevechten. Op 26 januari 1944, om 01.10 uur, sneuvelde hij toen hij door een granaatsplinter werd getroffen. Hij werd begraven op het Ehrenfriedhof aan de Hungerburgerstrasse in Narva in Estland. Tot op heden is de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge niet in staat gebleken om zijn graf terug te vinden en zijn stoffelijk resten over te brengen naar een van haar begraafplaatsen.

Pieter B. bereikte de leeftijd van 18 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
terug naar boven originele versie d.d. oktober 2018


Peter Bakker

Peter Bakker kwam op 30 april 1938 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Jacob Bakker, geboren op 21 juni 1913 in Nijemirdum en Maria Antoinetta Peters, geboren op 24 december 1914 in Hoensbroek. Zij waren op 3 november 1933 in Hoensbroek getrouwd.
Behalve Peter kreeg het echtpaar nog drie andere kinderen. Jacob Bakker, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als sleeper in een van steenkolenmijnen. Gedurende de Tweede Wereldoorlog woonde hij met zijn gezin in Hoensbroek op Damiaanstraat 11. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Na een bezettingstijd van meer dan vier jaar werd Hoensbroek op 18 september 1944 door de Amerikanen bevrijd. Voor aanvang van de oorlog ging het vervoer over de weg nog veelal met paard en wagen. Het aantal auto’s was in die tijd nog gering. In de oorlog staakten de fabrieken de productie van auto’s, die specifiek gemaakt werden voor de burgerbevolking. Er werd uitsluitend geproduceerd voor de oorlog. In Nederland werden de auto’s door de Duitse bezetter gevorderd. Enkele burgers, waaronder artsen, alsmede bijvoorbeeld transportbedrijven, mochten weliswaar hun auto behouden, maar werden meer en meer geconfronteerd met benzineschaarste en uiteindelijk was het voor de burgers helemaal niet meer te verkrijgen. Het moet in de oorlogsjaren rustig zijn geweest op straat.
Placeholder image
In dit schrijven aan de bevolking wijst J.H. Martin, de burgemeester van Hoensbroek, de bevolking op onder andere de gevaren van het snelverkeer op de wegen. Vooral kinderen lopen het meeste gevaar.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Met de komst van de Geallieerden nam het militair vervoer op de straten en wegen van Hoensbroek enorm toe. De burgers waren het intensieve militaire verkeer niet gewend en dit leidde tot gevaarlijke situaties, vooral voor kinderen. Het drukke militaire verkeer was aanleiding voor J.H. Martin, de burgemeester van Hoensbroek, om op 21 oktober 1944 de volgende bekendmaking te publiceren: “De Burgemeester van Hoensbroek brengt, op verzoek van de betreffende Amerikaanse Commandant, ter openbare kennis: dat alle ouders in deze gemeente verzocht worden hun kinderen van de straat te houden; deze kinderen lopen wegens het vereiste snelverkeer groot gevaar voor hun leven”.
Ook in dagbladen werd om aandacht gevraagd voor deze situatie. Zo stond er in het dagblad Veritas van 25 oktober 1944 het volgende artikel: “We weten allen, dat het militaire verkeer in dit oorlogsgebied thans voorgaat bij elk burgerlijk rij- en voetgangersverkeer. Maar daarnaast is het ook van belang, dat de weggebruikers, zowel auto- en wagenbestuurders als fietsers, steeds en overal goed rechts houden op de rijweg. Want het militaire verkeer, dat vaak snel moet gaan, kan niet telkens opgehouden of belemmerd worden door wagens en auto’s, die aan de verkeerde kant van de weg of straat of vaak ook midden op de rijweg zitten. Ook voor fietsers geldt dezelfde waarschuwing. En voetgangers dienen, waar zulks maar enigszins mogelijk is, helemaal van de rijweg te blijven en zich tot de trottoirs of voetpaden te beperken. De Amerikanen zijn heel inschikkelijk, maar we kunnen op den duur toch niet te veel van hun geduld vergen.”
Ondanks dit soort waarschuwingen vond er op 22 december 1944, om 11.00 uur, een tragisch verkeersongeval plaats in de Hoofdstraat in Hoensbroek. De 6-jarige Peter Bakker werd door een Brits militair voertuig aangereden en kwam daarbij om het leven. In het dagrapport van de gemeentepolitie van Hoensbroek is te lezen dat door de hoofdagent van Loon en rechercheur Niesten een onderzoek werd ingesteld naar het ongeluk. Hun origineel rapport kon niet meer achterhaald worden. Een dag na het ongeval deed de vader bij de ambtenaar van de burgelijke stand aangifte van de dood van zijn zoontje. Het is niet bekend waar Peter Bakker werd begraven.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Nuth
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Veritas d.d. 25 oktober 1944
  • Internet genealogische sites
terug naar boven originele versie d.d. oktober 2018


Jagielo Barczijk

Jagielo Barczijk kwam op 15 juni 1920 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Wilhelm Barczijk, geboren op 16 januari 1893 in Kobijla en Barbara Deniel, geboren op 23 november 1895 in Schönburg. Kobijla maakte in die tijd deel uit van het Duitse keizerrijk, nu ligt het in de Poolse provincie Wielkopolska. Ook Schönburg behoorde toentertijd tot het Duitse keizerrijk. Tegenwoordig ligt het in de Poolse provincie Silezië. Het echtpaar kreeg drie kinderen, waarvan wij Jagielo al genoemd hebben. Marjan Barczijk was hun andere zoon (zie zijn verhaal).
Op 8 november 1918 verhuisde het gezin van Heerlen naar Hoensbroek, om te gaan wonen op Akerstraat 184. Wilhelm Barczijk was in Heerlen mijnwerker van beroep, maar in Hoensbroek verdiende hij de kost als coiffeur en had hij een eigen zaak. Hij was lid van de Vereenigde Coiffeurs van Heerlen en omstreken. Tevens maakte hij deel uit van het Pools Comité in Nederland en organiseerde ondermeer een Pools Nationaal Feest dat in 1924 werd gehouden in het Patronaat aan de Sittarderweg in Heerlen. Het gezin Barczijk heeft niet lang in Hoensbroek gewoond, want op 21 maart 1928 vertrok het naar Schildberg, dat in die tijd in Pruisen lag, maar tegenwoordig bekend is onder de naam Ostrzeszów, gelegen in de Poolse provincie Wielkopolska. De gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Letland, waar Jagielo Barczijk vermist raakte. Bron: Jan van den Berg
Jagielo Barczijk, de zoon, diende tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Duitse leger. Als rekruut kwam hij op 3 oktober 1940 terecht in de Ballon-Batterie-Beobachtungs-Ersatz-Abteilung 4. Deze eenheid was bestemd voor het aanvullen van verliezen, die opgelopen waren in gevechten. Het was gelegerd in Meißen, in de Duitse deelstaat Saksen.
Later maakte Jagielo Barczijk als Obergefreiter deel uit van de 3. Kompanie, Leichte Beobachtungs-Batterie (mot) 5. Het was een onderdeel van de artillerie en had het coördineren van vuursteun als taak. Wanneer hij bij de eenheid kwam kon niet meer worden achterhaald. In 1944 behoorde de batterij tot de 18. Armee, dat actief was aan het noordelijke deel van het oostfront.
Jagielo Barczijk werd vanaf 2 augustus 1944 vermist bij Pertnieki (Pertnīki), Letland. Sindsdien heeft men niets meer van hem vernomen. Zijn moeder, die toentertijd woonde op Loslauerstraße 42 in Schönburg (haar geboorteplaats), werd op de hoogte gesteld van zijn vermissing. Het is opmerkelijk dat Marjan Barczijk, haar andere zoon, die ook in het Duitse leger zat, eveneens vermist raakte in de oorlog, zij het een jaar eerder.

Toen Jagielo Barczijk vermist raakte, was hij 24 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
terug naar boven originele versie d.d. oktober 2018


Marjan Barczijk

Marjan Barczijk kwam op 1 november 1917 in Heerlen op de wereld. Zijn ouders waren: Wilhelm Barczijk, geboren op 16 januari 1893 in Kobijla en Barbara Deniel, geboren op 23 november 1895 in Schönburg. Kobijla maakte in die tijd deel uit van het Duitse keizerrijk, nu ligt het in de Poolse provincie Wielkopolska. Ook Schönburg behoorde toentertijd tot het Duitse keizerrijk. Tegenwoordig ligt het in de Poolse provincie Silezië. Het echtpaar kreeg drie kinderen, waarvan wij Marjan al genoemd hebben. Jagielo was hun andere zoon (zie zijn verhaal).
Op 8 november 1918 verhuisde het gezin Barczijk van Heerlen naar Hoensbroek, waar het ging wonen op Akerstraat 184. Wilhelm Barczijk was in Heerlen mijnwerker van beroep, maar in Hoensbroek verdiende hij de kost als coiffeur en had hij een eigen zaak. Hij was lid van de Vereenigde Coiffeurs van Heerlen en omstreken. Tevens maakte hij deel uit van het Pools Comité in Nederland en organiseerde ondermeer een Pools Nationaal Feest dat in 1924 werd gehouden in het Patronaat aan de Sittarderweg in Heerlen.
Placeholder image
Landkaart van Europa en Noord-Afrika. De rode stip is globaal de locatie in Tunesië, waar Marjan Barczijk vermist raakte.
Bron: Jan van den Berg.
Het gezin Barczijk heeft niet lang in Hoensbroek gewoond, want op 21 maart 1928 vertrok het naar Schildberg dat in die tijd in Pruisen lag, maar tegenwoordig bekend is onder de naam Ostrzeszów, gelegen in de Poolse provincie Wielkopolska. De gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.
Placeholder image
Document met gegevens over Marjan (Marian) en Jagielo (Jagiello) Barczijk, de twee broers die in het Duitse leger hebben gevochten en beide vermist raakten, de een in Tunesië, de ander in Letland.
Bron: Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn.
In de Tweede Wereldoorlog diende Marjan Barczijk, de zoon, in het Duitse leger. Als rekruut werd hij opgenomen in de 1. Kompagnie, Kraftfahrer-Ersatz-Abteilung 29. Deze eenheid was bestemd voor het aanvullen van verliezen, die opgelopen waren in gevechten. Het was gelegerd in Fulda, in de Duitse deelstaat Hessen. Later werd het verplaatst naar Gera, in de Duitse deelstaat Thüringen. Marjan voegde zich begin 1943 in Gera bij de eenheid.
Na zijn militaire basisopleiding kwam Marjan Barczijk als Gefreiter in Noord-Afrika terecht. Hij maakte deel uit van de III. Zug, Werkstatt-Kompanie, Panzer-Regiment 7, 10. Panzer-Division. Zijn compagnie was belast met het repareren van de voertuigen. De divisie behoorde tot het beroemde Afrika Korps. In december 1942 was het naar Noord-Afrika overgeplaatst, nadat de Geallieerden daar aan land waren gegaan in operatie Torch.
Marjan Barczijk werd begin mei 1943 vermist in de omgeving van de stad Tunis, in Tunesië. In diezelfde periode werd de 10. Panzer Division compleet vernietigd. Men heeft nimmer meer iets van Marjan vernomen. Zijn moeder, die toentertijd woonde op Loslauerstraße 42 in Schönburg (haar geboorteplaats), werd op de hoogte gesteld van zijn vermissing. Het is opmerkelijk dat Jagielo Barczijk, haar andere zoon, die ook in het Duitse leger zat, eveneens vermist raakte in de oorlog, zij het een jaar later.

Toen Marjan Barczijk vermist raakte, was hij 25 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
terug naar boven originele versie d.d. oktober 2018


Eliëzer de Beer

Eliëzer de Beer kwam op 21 juli 1896 in Hengelo op de wereld. Zijn ouders waren: Levie de Beer, geboren op 6 april 1860 in Borne en Rosa Sanders, geboren op 28 augustus 1871 in Meppen, in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Zij waren gehuwd op 10 december 1894 in Meppen. Behalve Eliëzer kregen zij nog vier andere kinderen. Levie de Beer was een veehandelaar. Omstreeks 1920 werd hij door de rechtbank van Almelo failliet verklaard. In de Tweede Wereldoorlog woonden de ouders van Eliëzer op Berkenkamp 31-33 in Enschede. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit en waren Joods.
Eliëzer de Beer, de zoon, trouwde op 14 januari 1920 in Amsterdam met Saartje Mendes Monterra, geboren op 22 juli 1895 in Amsterdam. Het echtpaar kreeg vier kinderen. De eerste twee kinderen kwamen in Amsterdam op de wereld: Mimi Rosa op 26 september 1920 en Louis Samuel op 11 februari 1922. Na de geboorte van zijn eerste twee kinderen verhuisde Eliëzer naar het Belgische Anderlecht, terwijl zijn vrouw en twee kinderen in Amsterdam achter bleven. Op 4 februari 1925 vertrok Eliëzer naar Heerlen om daar te gaan wonen op Mesdagstraat 25. Ruim een maand later, op 25 maart 1925, kwam de rest van zijn gezin van Amsterdam over naar Heerlen en was het opnieuw herenigd. Kort daarna, op 17 juni 1925, liet Eliëzer wederom zijn vrouw en twee kinderen achter om te gaan wonen in Hoensbroek op Slakkenstraat 25.
Placeholder image
Eliëzer de Beer.
Bron: Mecheln-Auschwitz 1942-1944, deel 3: gezichten van gedeporteerden.
Lang was het verblijf van Eliëzer de Beer in Hoensbroek niet, want op 18 september 1925 keerde hij naar zijn gezin in Heerlen terug. Zij allen verhuisden op 13 december 1926 naar Maastricht. In deze plaats verbleef men twee jaar en op 28 december 1928 vertrok men naar Amsterdam. Hier werd Samuel Nathan David, het derde kind, op 3 maart 1930 geboren. Vervolgens ging men weer in Maastricht wonen waar Benjamin, het vierde en laatste kind, op 15 mei 1931 het levenslicht zag.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde Eliëzer de Beer nog steeds in Maastricht en wel op Alexander Battalaan 35a. Hij was toen chauffeur van beroep. Zijn vrouw en vier kinderen waren inmiddels weer naar Amsterdam teruggekeerd en woonden op Vrolikstraat 261. Op 9 april 1941 werd de naam van Eliëzer de Beer afgevoerd uit het bevolkingsregister van Maastricht wegens vertrek met onbekende bestemming. Wat was er gebeurd?
Op zeker moment werd Eliëzer de Beer in Maastricht of België gearresteerd. Hij was actief in de hulpverlening aan Joden en was door de bezetter opgepakt. Hij kwam terecht in het SS-Sammellager Mecheln dat gevestigd was in de voormalige Kazerne Dossin in het Belgische Mechelen. Het was een verzamelkamp voor Joden die in België waren opgepakt. Van hier werden zij gedeporteerd naar concentratiekampen in het oosten en Auschwitz II (Auschwitz-Birkenau) was in heel veel gevallen de bestemming. Dit kamp was een Vernichtungslager, gelegen bij de rivier Sola en in de buurt van de huidige Poolse plaats Oświęcim.
Op 31 juli 1943 vertrok Transport 21 uit Mechelen met 1.553 gevangenen, waaronder Eliëzer de Beer, naar Auschwitz II. Op 3 augustus 1943 werd hij vermoord in dit kamp. Eliëzer de Beer bereikte de leeftijd van 47 jaar.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonden zijn vrouw en kinderen zoals gezegd in Amsterdam op Vrolikstraat 261. Op zeker moment werden ook zij door de Duitse bezetter opgepakt. Saartje Mendes de Beer-Monterra en drie van de vier kinderen, te weten Mimi Rosa, Samuel Nathan David en Benjamin, kwamen op 10 februari 1943 terecht in Kamp Vught (Konzentrationslager Herzogenbusch). Louis Samuel, het vierde kind, arriveerde een dag later in hetzelfde kamp.
Op 7 juni 1943 werden de moeder, Mimi Rosa, Samuel Nathan David en Benjamin overgebracht naar Kamp Westerbork, een Juden Durchgangslager, gelegen in de buurt van Hooghalen. De volgende dag, op 8 juni 1943, werden zij met 3.013 andere gevangenen per trein getransporteerd naar Sobibór, een Vernichtungslager, gelegen bij de grensrivier Bug tussen Polen en de Oekraïne en in de buurt van de huidige Poolse plaats Sobibór. Louis Samuel arriveerde ook nu weer later in Westerbork en wel op 17 juli 1943. Op 20 juli 1943 vertrok hij met 2.208 anderen eveneens naar Sobibór.

Saartje Mendes Monterra, de moeder, werd vermoord op 11 juni 1943 in Sobibór, op een leeftijd van 47 jaar. Mimi Rosa, Samuel Nathan David en Benjamin werden ook op 11 juni 1943 in Sobibór vermoord, op een leeftijd van resp. 22, 13 en 12 jaar. Louis Samuel vond ruim een maand later de dood, op 23 juli 1943 in Sobibór. Hij was 21 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Internet genealogische sites
terug naar boven originele versie d.d. oktober 2018


originele versie d.d. oktober 2018


Hendricus Johannes Marie Beijers

Hendricus ‘Henk’ Johannes Marie Beijers kwam op 5 maart 1927 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Hendricus Ludovicus Beijers, geboren op 15 april 1893 in Amsterdam en Allegonda Maria Prijden, geboren op 12 juli 1898 in Haarlem.
Het stel was op 13 mei 1923 in Heemstede gehuwd. Op 8 juni 1923 heeft het echtpaar zich, komend van Heerlen, laten inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Behalve Hendricus kregen zij nog vijf andere kinderen. Hendricus Ludovicus Beijers, de vader, was hoofdonderwijzer van beroep. Hij werkte op de Sint Petrusschool, gelegen aan de Wilhelminastraat in Hoensbroek. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin op Wilhelminastraat 36 in Hoensbroek. Op last van de Duitse bezetter was de straatnaam gewijzigd in Raadhuisstraat. De bezetter wilde niet dat de straatnamen genoemd waren naar nog in leven zijnde leden van het koninklijk huis. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Hendricus Johannes Marie Beijers. Bron: Jaarboek Bisschoppelijk College te Sittard.
Hendricus Johannes Marie Beijers, de zoon, zat op de H.B.S. van het Bisschoppelijk College in Sittard. Hij was behalve misdienaar ook lid van de scouting Sint Gerlach in Hoensbroek. Na de bevrijding van Zuid-Limburg hebben meerdere inwoners van Hoensbroek zich als oorlogsvrijwilliger aangemeld bij de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar zij dienst deden bij de Bewakingstroepen of Stoottroepen. Mede door zijn talenkennis bood Hendricus Johannes Marie Beijers diens hulp aan bij de Bewakingstroepen, maar in officiële zin maakte hij er geen deel van uit. Hij fungeerde als tolk tussen de Bewakingstroepen en Amerikanen.

In Hoensbroek hadden de Bewakingstroepen een kantoor, dat was ondergebracht in een tandartspraktijk gelegen aan de Nieuwstraat. Nu bevindt zich hier het kruispunt van de Nieuwstraat met de Marktstraat. De tandartspraktijk lag ten westen van het tegenwoordige kruispunt.
Na de bevrijding werden door de Geallieerden grote hoeveelheden munitie en brandstof opgeslagen rondom Hoensbroek. Niet alle munitie was van Geallieerde makelij. Duitse munitie, die op verschillende plaatsen aangetroffen was, werd door de Amerikanen verzameld en opgeslagen. Een van de plaatsen waar Duitse munitie opgeslagen werd, bevond zich in een weiland, precies tegenover de steenfabriek ‘Ten Esschen’, gelegen aan de Wijngaardsweg 51b in Hoensbroek. Op 18 november 1944 had een Amerikaanse legervrachtwagen op deze plek Duitse munitie afgeladen en opgeslagen. De Wijngaardsweg vormde toen de gemeentegrens tussen Hoensbroek en Heerlen. De munitie lag net op Heerlens grondgebied.
Een dag later, omstreeks 09.00 uur, meldde de eigenaar van de steenfabriek ‘Ten Esschen’ aan de gemeentepolitie van Hoensbroek het dumpen van munitie. Vermoedelijk was hij bezorgd, dat de explosieven een gevaar vormden voor zijn steenfabriek. Mede daardoor kwam de Amerikaanse Militaire Politie om 10.00 uur poolshoogte nemen, maar deze is vervolgens weer verdwenen. In de namiddag arriveerden mannen van de Bewakingstroepen met paard en wagen om de munitie op te laden en over te brengen naar Kasteel Hoensbroek. Echter, de werkzaamheden moesten op last van een Amerikaanse officier worden gestaakt. De munitie die op de wagen was geladen werd weer op de grond gelegd. Daarna zijn de mannen van de Bewakingstroepen vertrokken. In de dagen daarop werd de plaats regelmatig gecontroleerd door de Amerikaanse Militaire Politie.

Een burger informeerde in de avond van 22 november 1944 de commandant van het 3e Peloton, 1e Compagnie Hoensbroek, Bewakingsbataljon Treebeek, dat er op ‘Ten Esschen’ Duitse munitie lag opgeslagen en dat deze niet bewaakt werd. In verband daarmee werd op 23 november 1944, omstreeks 8.00 uur, door de Bewakingstroepen een patrouille uitgezonden, bestaande uit twee man. Zij hadden tot taak de gewone tocht langs de Amerikaanse munitiedepots te maken en daarbij tevens te letten op de Duitse munitie, die bij ‘Ten Esschen’ was gedeponeerd. De twee mannen van de Bewakingstroepen arriveerden om 10.00 uur bij de munitie aan de Wijngaardsweg en zijn er de rest van de dag gebleven om het te bewaken.
Omstreeks 15.00 uur stopte een Amerikaanse legervrachtwagen bij de opgeslagen Duitse munitie. Het voertuig werd bestuurd door twee Amerikaanse soldaten van het 657th Ordnance Ammunition Company. Een van hen was een blanke, de ander een neger. Ook zaten er in de vrachtwagen vijf gevangenen die gedetineerd waren in kasteel Hoensbroek.
Placeholder image
Schets, met daarop de situatie aan de Wijngaardsweg, de plek waar Hendricus Johannes Marie Beijers bij een munitie-explosie zijn leven verloor. Bron: Hans Heltzel.
De twee mensen van de Bewakingstroepen, die de omgeving bewaakten, zijn toen poolshoogte gaan nemen. De Amerikanen hadden opdracht gekregen om met de gevangenen de munitie op de legervrachtwagen te laden. Op de locatie bevond zich op dat moment eveneens de in zijn uniform geklede scout Hendricus Johannes Marie Beijers. Het is niet precies bekend waarom hij daar was. Wel staat vast, dat leden van de scouting regelmatig hulp verleenden aan de Amerikanen en de Bewakingstroepen door de omgeving van de opslagdepots in de gaten te houden. Op deze manier probeerde men nieuwsgierigen, vooral kinderen, op afstand te houden. De scouts droegen dan hun uniformen, maar bezaten uiteraard geen wapens.

Tijdens het laden van de munitie in de legervrachtwagen moet er iets zijn mis gegaan, want op zeker moment, rond 15.15 uur, ontplofte een deel van de munitie. Bij de zware explosie vonden de twee Amerikaanse soldaten, de twee mannen van de Bewakingstroepen (zie de verhalen van Elmore Leroy Jenkins, Peter Jozef Gielen en Hendricus Stienstra), alsmede de scout Hendricus Johannes Marie Beijers, de dood. De identiteit van de andere Amerikaanse soldaat kon niet meer achterhaald worden.
Placeholder image
Graf van Hendricus Johannes Marie Beijers op de Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek Bron: Jan van den Berg
Bij de explosie raakten ook de vijf gevangenen van kasteel Hoensbroek gewond. Drie van hen werden overgebracht naar het Amerikaanse hospitaal, dat gevestigd was in de Sint Antoniusschool op Juliana Bernhardlaan 183 in Hoensbroek. Bij aankomst was een van hen inmiddels overleden (zie het verhaal van Hilarius M.). Later werden de andere twee overgebracht naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen. De vierde en vijfde gevangene zijn van de plek des onheil direct overgebracht naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen.
Ook is een arbeider van de glasfabriek Leufkens uit Heerlen, die op de steenfabriek ‘Ten Esschen’ aan het werken was, met lichte verwondingen overgebracht naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen.
Op 28 november 1944, om 09.45 uur, vond in de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek de plechtige uitvaartdienst plaats van Hendricus Johannes Marie Beijers en de twee mannen van de Bewakingstroepen. De doodskist van Hendricus Johannes Marie Beijers werd gedragen door leden van de scouting Sint Gerlach. Na de dienst werd Hendricus Johannes Marie Beijers, samen met één van de mannen van de Bewakingstroepen, begraven op de toenmalige Rooms-Katholieke begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Bij de plechtigheden was de belangstelling enorm. Zo was het voltallige college van Burgemeester en Wethouders van Hoensbroek bij de plechtigheden aanwezig, en ook de commandant van de Bewakingstroepen Hoensbroek en de chef van de staf van de Bewakingstroepen Mijnstreek. Het graf van Hendricus Johannes Marie Beijers is te vinden op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek, rij 1, nummer 3.

Hendricus Johannes Marie Beijers bereikte de leeftijd van 17 jaar.



Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 28 november 1944
  • Veritas d.d. 2 december 1944
  • Jaarboek Bisschoppelijk College Sittard
  • Smits, oud-Stoottroeper, te Hoensbroek
  • Internet genealogische sites
terug naar boven originele versie d.d. oktober 2018


Wilhelmus Gerardus de Boer

Wilhelmus Gerardus ‘Wiebe’ de Boer kwam op 5 september 1918 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren beide in Amsterdam geboren: Petrus Marie Alphonsus de Boer op 2 februari 1882 en Elisabeth van Kuijk op 13 februari 1893. Zij waren op 20 maart 1918 getrouwd.
Op 13 april 1918 liet het pasgetrouwde stel zich, komend van Heerlen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier kwam hun enigst kind op de wereld: Wilhelmus Gerardus. De vader, Petrus Marie Alphonsus de Boer, stond in Hoensbroek ingeschreven als mijnwerker. Het gezin woonde op de Kolonie aan het Station 117. Lang heeft men niet in Hoensbroek gewoond, want op 14 februari 1919 keerde men weer naar Heerlen terug.
Twee jaar later, op 16 juni 1921, verhuisde het gezin van Heerlen naar Amsterdam. Terug in zijn geboorteplaats ging Petrus Marie Alphonsus de Boer zijn oude beroep weer uitoefenen, dat van slager. In het begin van de Tweede Wereldoorlog woonden hij en zijn vrouw nog altijd in Amsterdam. Op 18 maart 1941 verhuisde het echtpaar naar Broekheurnerweg 464 in Enschede. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Wilhelmus Gerardus de Boer. Bron: Commissie Gedenkboek te Amsterdam.
Wilhelmus Gerardus de Boer, de zoon, had zeven klassen lagere school doorlopen, één jaar ambachtsschool en ten slotte twee jaar technisch onderwijs bij de PTT. Na het afronden van zijn opleiding ging hij in dit bedrijf werken als telegrambesteller. Op 21 maart 1938 werd hij als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 1e Regiment Veldartillerie (Bereden) waar hij actief was als seiner-telegrafist. In het leger bereikte hij de rang van wachtmeester. Wilhelmus Gerardus de Boer, die tot 12 mei 1939 bij zijn ouders in Amsterdam bleef wonen, kon blijkbaar niet lang op eenzelfde plek verblijven. Hij woonde op tal van plaatsen, zoals: Harderwijk, Naarden, Enschede en Amersfoort.
Op 17 april 1942 trouwde Wilhelmus Gerardus de Boer in Enschede met Catharina Lormans, geboren op 8 november 1922 in Lonneker. Ook nadat hij getrouwd was bleef hij met zijn vrouw niet lang op een en dezelfde plek wonen. Het stel verbleef korte tijd in Amersfoort en Enschede. Vanaf 12 juni 1944 woonden zij in Zuilen, een klein dorp aan de rivier de Vecht, op Sint Ludgerusstraat 66. Het echtpaar kreeg één kind.
Tijdens de bezettingsjaren werkte Wilhelmus Gerardus de Boer op de staalfabriek Demka in Zuilen. Op Dolle Dinsdag (5 september 1944) was hij een van de mensen, die collega’s in de fabriek opriepen om te staken. Daarnaast was hij lid van een aantal verzetsorganisaties, ondermeer de Ordedienst (OD) en de Landelijke Knokploegen (LKP). De Ordedienst bereidde zich voor op de situatie direct na de bevrijding van Nederland, waarin sprake zou kunnen zijn van een machtsvacuüm. Zij moest dan zorgen voor orde en rust in het land. De Knokploegen werden opgericht door de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). Het bemachtigen van persoonsbewijzen en distributiebonnen was een van de taken van de Knokploegen en hiervoor werden onder andere gemeentehuizen en distributiekantoren overvallen. De Knokploegen hadden ook nog andere taken. Zoals bijvoorbeeld sabotage, het uitschakelen van verraders en bemachtigen van wapens. Wilhelmus Gerardus de Boer was als verzetsman vooral actief in de Randstad en de Achterhoek. Hij had onder andere lange tijd jacht gemaakt op een berucht lid van de Sicherheitsdienst (SD) in Amsterdam.
Begin september 1944 werd door de Nederlandse regering, die op dat moment in Londen verbleef, de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) opgericht. De verschillende verzetsorganisaties in Nederland, die tot dan toe veelal onafhankelijk van elkaar opereerden, werden in theorie in deze nieuwe organisatie ondergebracht. Op 10 oktober 1944 vertrok Wilhelmus Gerardus de Boer in opdracht van de BS met een aantal anderen van deze organisatie naar Vleuten. Daar moesten zij onderduiken en wachten op verdere instructies. Nog diezelfde avond werden zij in Vleuten door de Duitse bezetter gearresteerd.
In eerste instantie werd Wilhelmus Gerardus de Boer in hechtenis gesteld in de gevangenis aan het Wolvenplein in Utrecht. Later werd hij overgebracht naar het pand van de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat in Amsterdam. Tegenwoordig is dit de Gerrit van der Veenstraat. Uiteindelijk belandde hij in het huis van bewaring, gelegen aan het Kleine-Gartmanplantsoen 14 in Amsterdam, dat bekend is geworden onder de naam Weteringschans.
In de vroege ochtend van 26 oktober 1944 kwamen twee Duitse militaire voertuigen bij de Weteringschans aan. Tien gevangenen, onder wie Wilhelmus Gerardus de Boer, moesten in de vrachtwagens plaatsnemen en werden naar Haarlem gebracht. Diezelfde ochtend werden zij in het openbaar door de Duitse bezetter gefusilleerd bij het plantsoen aan de Westergracht. Het was een represaille voor de moord op de Nederlandse politieagent Fake Krist, die lid was van de N.S.B. en medewerker van de Duitse Sicherheitsdienst. Die aanslag had een dag eerder plaatsgevonden, op 25 oktober 1944, in de buurt van hetzelfde plantsoen aan de Westergracht in Haarlem.
Monument van de ‘Treurende Vrouw’ in het plantsoen aan de Westergracht in Haarlem, met rondom tien stenen met daarop de naam van de gefusilleerden, waaronder die van Wilhelmus Gerardus de Boer. Bron: Jan van den Berg.
Placeholder image
Monument van de ‘Treurende Vrouw’ in het plantsoen aan de Westergracht in Haarlem, met rondom tien stenen met daarop de naam van de gefusilleerden, onder wie die van Wilhelmus Gerardus de Boer. Bron: Jan van den Berg.
 
Placeholder image
Steen met daarop de naam van Wilhelmus Gerardus de Boer. Bron: Jan van den Berg.
Verschillende mensen zagen hoe de tien gevangenen werden gefusilleerd. Onder hen bevond zich de ambtenaar Johan van Rijn. Vanuit zijn slaapkamerraam zag hij de twee vrachtwagens stoppen bij het plantsoen. Even later sprongen vijf mannen, aan elkaar geboeid, uit een der vrachtwagens en werden tegen het hekje bij het plantsoen opgesteld. “Een mitrailleursalvo klonk en de vijf mannen waren dood. Direct daarop ondergingen vijf anderen hetzelfde lot”, aldus deze ambtenaar.
In 1949 werd in dit plantsoen het standbeeld van de ‘Treurende Vrouw’ onthuld. Rondom het standbeeld liggen tien stenen met op elk de naam van een der gefusilleerden. Op een van deze stenen staat ook de naam van Wilhelmus Gerardus de Boer. Elk jaar vindt er bij dit monument op 4 mei een herdenkingsplechtigheid plaats.
Placeholder image
Document van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) ter herdenking van de verzetsman Wilhelmus Gerardus de Boer. Bron: Internet.
Het stoffelijk overschot van Wilhelmus Gerardus de Boer werd op de dag van de liquidatie, 26 oktober 1944, gecremeerd in het crematorium Velsen in Driehuis. Zijn as werd verstrooid in het Vijverpark, op een plek die door het personeel van het crematorium, de dag volgend op Dolle Dinsdag, bewust gereserveerd werd voor verzetsmensen. Dit bleef men doen totdat het crematorium geen gas meer geleverd kreeg door de bezetter. Na de oorlog werd met de beste wil van de wereld de as van Wilhelmus Gerardus de Boer en dat van tachtig anderen verzameld en overgedragen aan het bestuur, van wat later zou worden Eerebegraafplaats in Bloemendaal. Hun as kwam uiteindelijk terecht in een ruim twee meter hoge urn, welke op 10 mei 1947 geplaatst werd op de Eerebegraafplaats.

Wilhelmus Gerardus de Boer bereikte de leeftijd van 26 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Amsterdam
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Boek 'De Eerebegraafplaats te Bloemendaal' van Heere en Vernooij
  • Wim Lormans
  • Maartje Hulspas
  • Internet genealogische sites
originele versie d.d. oktober 2018 terug naar boven



Jacob Braaksma

Jacob Braaksma werd op 2 maart 1866 in Oosternijkerk geboren. Zijn ouders waren: Gerben Gooitzens Braaksma, geboren op 27 mei 1838 in Oosternijkerk en Klaaske Jacobs de Wilde, geboren op 12 mei 1827 in Nes. Zij waren op 4 mei 1861 gehuwd in Oostdongeradeel. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. Gerben Gooitzens Braaksma, de vader, was arbeider van beroep. Het gezin heeft op verschillende adressen gewoond in Westdongeradeel en Oostdongeradeel. Klaaske Jacobs de Wilde, de moeder, overleed op 1 april 1899 in Oosternijkerk. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Jacob Braaksma, de zoon, trouwde op 8 juni 1889 in Oostdongeradeel met Elisabeth Holwerda, geboren op 29 juni 1865 in Oostdongeradeel. Het echtpaar kreeg twee kinderen die in Oostdongeradeel het levenslicht zagen. Naast deze vreugdevolle gebeurtenissen was er ook verdriet want twee andere kinderen kwamen levenloos op de wereld.
Op 26 september 1916 liet het gezin zich inschrijven in het bevolkingsregister van Brunssum. Jacob Braaksma, de vader, was mijnwerker. Het gezin woonde niet lang in Brunssum, want op 9 juli 1917 verhuisden zij naar Hoensbroek. Op 13 juli 1922 keerden zij weer terug naar Brunssum. Dit keer verbleef men ongeveer zes jaar in deze gemeente.
Elisabeth Braaksma-Holwerda kwam op 16 juni 1925 in Eindhoven te overlijden in het psychiatrisch ziekenhuis. Op 29 december 1927 trad Jacob Braaksma in Heerlen in het huwelijk met Fintje Keuning, geboren op 26 juni 1866 in Drachten. Uit het tweede huwelijk van Jacob Braaksma werden geen kinderen geboren.
Het gezin verhuisde op 2 januari 1928 van Brunssum naar Heerlen. Jacob Braaksma werkte in die tijd als stutter op de Staatsmijn Hendrik te Brunssum. Jacob Braaksma en Fintje Keuning gingen op zeker moment van elkaar scheiden.
Jacob Braaksma vestigde zich op 25 november 1929 als alleenstaande in Hoensbroek. In eerste instantie woonde hij op Premiestraat 15, later verhuisde hij naar Heisterberg 49. Laatstgenoemd adres was een houten woonhuis.

Placeholder image
Woning-winkel van Jacob Braaksma aan de Heisterberg in Hoensbroek. Foto uit 1946. In die tijd werd dit pand ook wel ’t kapotte huis genoemd.
Bron: Oud-Gebrook en de Gebreuker, 1985.
Toen hij naar Hoensbroek kwam was hij nog steeds mijnwerker, maar sinds 1 januari 1931 was hij werkloos. Vanaf 21 november 1939 gebruikte hij een deel van zijn woning als winkel en verkocht hij snoep, zeep en schoonmaakartikelen. Op zijn fiets verkocht hij zijn producten ook aan huis. Hij werd in Hoensbroek bekend als het ‘zeepmannetje’.
Op zondagochtend 10 september 1944, slechts acht dagen vóór de bevrijding van Hoensbroek, zagen getuigen, waaronder iemand van de luchtbeschermingsdienst van de Staatsmijn Emma in Treebeek, een vliegtuig schijnbaar doelloos boven de stad rondcirkelen. Volgens de persoon van de luchtbeschermingsdienst moet het een Geallieerde jachtbommenwerper zijn geweest. Het leek de man niet nodig om alarm te slaan. Ook andere mensen op straat stonden geïnteresseerd naar boven te kijken. Plotseling liet het vliegtuig een bom vallen. Deze kwam neer op de Heisterberg en veroorzaakte schade aan verschillende woonhuizen. Ook de nabij gelegen bioscoop Cinema Palace en de Rooms-Katholieke noodkerk van de Sint Jozefparochie, welke gevestigd was in enkele klaslokalen van de Sint Jozefschool, liepen schade op. De woning annex winkel van Jacob Braaksma werd totaal verwoest. Op het moment van de inslag zou hij voor zijn deur hebben gestaan. Bij de explosie kwamen hij om het leven.
Placeholder image
Overlijdensakte van Jacob Braaksma.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen
De 9-jarige André Jongen heeft dit drama van nabij meegemaakt. Hij woonde met zijn ouders op de Kastanjelaan in Hoensbroek en op de bewuste zondag zat hij met zijn vader in de noodkerk van de Sint Jozefparochie. Zij luisterden naar de preek, toen zij het geluid van een vliegtuig hoorden. Vervolgens was er een oorverdovende knal en de ramen van de noodkerk sprongen deels uit de sponningen. Later bleek dat er een bom was neergekomen, precies op het houten gebouwtje dat bij André bekend was als snoepwinkel.
Er was nog iemand die getuige was van het signaleren van het vliegtuig en het vallen van de bom. De jongeman Smits was met zijn neef op weg naar diens ouderlijk huis. Zij kwamen van de mis in de grote Sint Jan. De tocht liep via de Hoofdstraat en de Amstenraderweg naar de Spoordijkstraat. Toen zij in de Spoordijkstraat aangekomen waren hoorden zij het geluid van een vliegtuig en kort daarna een ander geluid, namelijk het fluiten van een vallende bom. Zij zochten bescherming achter een muur, op de hoek van de Spoordijkstraat met de Christiaan Quixstraat. Er volgde een zware explosie en later hoorden zij van anderen dat de bom op de Heisterberg was terecht gekomen. Bij de explosie zou ook de Cinema Palace beschadigd zijn.
Op circa vijftig meter afstand van de woning annex winkel van Jacob Braaksma, op de hoek Heisterberg en Burgemeester van der Kroonstraat, stond het voormalige politiebureau, dat in de jaren van de bezetting gebruikt werd als kantoor voor de plaatselijke Ortsgruppe van de NSDAP, oftewel de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei. Wellicht was dit het doelwit van de bemanning van het vliegtuig.

Het is niet bekend waar Jacob Braaksma werd begraven. Hij bereikte de leeftijd van 78 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Brunssum
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Streekarchief Noordoost Friesland
  • Smits, oud-stoottroeper, te Hoensbroek
  • André Jongen te Heerlen
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018



Johannes van den Broek

Johannes van den Broek kwam op 8 november 1921 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Antonius van den Broek, geboren op 14 februari 1881 in Wijchen en Grada van Gent, geboren op 10 mei 1890 in Bergharen. Zij waren op 1 oktober 1914 in Bergharen getrouwd en kregen zeven kinderen. Op 8 juli 1919 lieten
Placeholder image
Lijst met namen van Holländischen Arbeitsverweigerer, met o.a. Johannes van den Broek, die dwangarbeid moesten verrichten bij Mannesmannröhren-Werke, Abteilung Grossenbaum. Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
de ouders zich met hun drie oudste kinderen, komend van Wijchen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier zagen de vier laatste kinderen het levenslicht, onder wie Johannes. Antonius van den Broek was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Het gezin woonde in Hoensbroek op diverse adressen en als laatste op Langstraat 16. Op 21 oktober 1930 verhuisde men naar Amstenrade om daar te gaan wonen op Poststraat 8. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Johannes van den Broek, de zoon, was ongehuwd en liet zich op 3 juni 1938, komend van Merkelbeek, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Hier woonde hij op Burgemeester Slanghenstraat 48. Hij was landbouwknecht van beroep. Op 21 maart 1939 verhuisde hij naar Schinnen waar hij ging wonen en werken op Hoeve Krekelberg aan de Altaarstraat. Tegenwoordig maakt deze hoeve deel uit van een natuurkampeerterrein.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Johannes van den Broek door de Duitse bezetter gearresteerd wegens Arbeitsverweigerung. Na zijn arrestatie kwam hij terecht in Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager. Op 5 april 1944 werd Johannes vandaar op transport gesteld naar Duisburg, Noordrijn-Westfalen. Hij werd via het Arbeitsamt als dwangarbeider tewerkgesteld bij de Stahl- und Walzwerke Grossenbaum AG in Grossenbaum, dat een stadsdeel van Duisburg is. Dit bedrijf behoorde tot het Mannesmann-Konzern. Johannes overleefde de oorlog.
In de eerste helft van 1952 trad Johannes van den Broek in het Franse Marseille als rekruut in het Vreemdelingenlegioen. Hij kwam uiteindelijk terecht bij het 2ème Bataillon, 3ème Régiment Étranger d'Infanterie, met de rang van soldaat 2e Klasse. Door het Vreemdelingenlegioen in te gaan verloor Johannes het Nederlanderschap.
Het 3ème Régiment Étranger d'Infanterie was van 1946 tot 1955 actief in Indochina, de geografische term voor dat deel van Azië, dat bestaat uit het huidige Vietnam, Laos en Cambodja. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was deze Franse kolonie in de handen gevallen van Japan. Na het einde van de oorlog wilden de Fransen weer de controle hebben over dit gebied. Maar zij werden geconfronteerd met rebellen, de zogenoemde Viet Minh, die naar onafhankelijkheid streefden. Het regiment waarin Johannes van den Broek diende, was een van de Franse eenheden die naar Indochina waren gezonden om de orde te herstellen.
Placeholder image
Landkaart van Azië. De rode stip is globaal de locatie in Vietnam, waar Johannes van den Broek gesneuveld is. Bron: Jan van den Berg.
Op 21 april 1954 sneuvelde Johannes van den Broek in Vietnam tijdens gevechten in de omgeving van Ban Yen Nhan, een dorp op ongeveer 27 kilometer ten oosten van Hanoi.
In Fréjus in Zuid-Frankrijk ontstond in de jaren 80-90 een nieuwe begraafplaats. Een deel van de militairen en burgers, die in Vietnam hun leven hadden verloren en daar waren begraven, werden naar deze nieuwe begraafplaats in Frankrijk overgebracht en vonden hier hun definitieve rustplaats. In het midden van de begraafplaats staat een herinneringsmuur met daarop de namen van hen die hun definitieve rustplaats in Vietnam hebben of die begraven zijn in de woonplaats van herkomst. Op deze muur komt ook de naam voor van Johannes van den Broek voor. Het is niet bekend waar hij begraven ligt, in Vietnam of in Frankrijk.

Johannes van den Broek bereikte de leeftijd van 32 jaar.




Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Regionaal Historisch Centrum RHCL te Maastricht
  • Le Memorial des guerres en Indochine te Fréjus
  • Internetsite kwaak99.demon.nl
  • Internet genealogische sites
originele versie d.d. oktober 2018 terug naar boven


Frans Jozef Brouns

Frans Jozef Brouns kwam op 1 mei 1913 in Kerkrade op de wereld. Zijn ouders waren: Paulus Brouns, geboren op 17 oktober 1892 in Kerkrade en Maria Catharina Habets, geboren op 24 januari 1889 in Wittem. Zij waren op 23 juni 1911 in Kerkrade getrouwd. Behalve Frans Jozef kreeg het echtpaar nog vijf andere kinderen. De eerste drie kinderen, onder wie Frans Jozef, zagen in Kerkrade het levenslicht. Het vierde kwam in Eygelshoven op de wereld en de laatste twee in Heerlen. Paulus Brouns, de vader, was mijnwerker van beroep. Op 15 oktober 1928 werd in Maastricht het huwelijk van Paulus Brouns en Maria Catharina Habets ontbonden bij vonnis van het Arrondisementsrechtbank. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Frans Jozef Brouns, de zoon, had zes jaar lagere school doorlopen. Wegens het kostwinnerschap ontving hij in 1934 vrijstelling voor de Gewone Dienstplicht. In 1928 was het huwelijk van zijn ouders ontbonden en als oudste zoon moest hij de kost verdienen voor het gezin Brouns.
Op 17 februari 1939 trouwde Frans Jozef Brouns in Brunssum met Sjoukje Rozema, geboren op 22 mei 1920 in Emmen en woonachtig in Brunssum. Een maand later, op 2 maart 1939, liet het stel zich inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Het echtpaar kreeg drie kinderen, die allen in Hoensbroek werden geboren. Net als zijn vader was Frans Jozef Brouns mijnwerker van beroep. Hij werkte eerst als sleper en later als hulphouwer op de mijn Oranje-Nassau III in Heerlerheide en later op de mijn Oranje-Nassau IV in Heksenberg. Het gezin woonde in Hoensbroek op Prins Hendrikstraat 18.
Frans Jozef Brouns moest op 11 april 1939 alsnog zijn dienstplicht vervullen. Als soldaat overleefde hij de Duitse inval in Nederland in mei 1940 en op 25 mei 1940 ging hij met Groot Verlof.

Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde Frans Jozef Brouns zich als oorlogsvrijwilliger aan bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 1 november 1944 officieel in dienst kwam. Op 11 februari 1945 meldde hij zich aan bij 6e Regiment Infanterie (6 R.I.) dat in oprichting was. Dit regiment werd op 16 april 1945 in Sittard officieel opgericht.
Placeholder image
Bericht van het verkeersongeval in de krant. Het ongeval heeft plaatsgevonden op de Heerlenerweg, die in het verlengde licht van de Leyenbroekerweg.
Bron: Limburgs Dagblad 11 april 1945.
Placeholder image
Overlijdensadvertentie van Frans Jozef Brouns.
Bron: Limburgs Dagblad 13 april 1945
Op 10 april 1945 vond in de omgeving van Sittard een ernstig verkeersongeval plaats waarbij twee Nederlandse soldaten hun leven lieten. Een van hen was Frans Jozef Brouns, de ander was Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc (zie zijn verhaal). Uit het procesverbaal en rapporten, opgemaakt door de gemeentepolitie van Sittard, het Amerikaanse leger, de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten en een arts, valt op te maken dat het ongeval zich heeft voorgedaan ter hoogte van de autogarage van Matraij en wel nabij het punt waar de Heerlenerweg en Oude-Heerlenerweg in een flauwe bocht samen kwamen. Omstreeks 02.00 uur werd de politie van Sittard van het ongeval in kennis gesteld en begaf zich terstond naar de plek des onheils, na eerst een arts en geestelijke gewaarschuwd te hebben. Ter plaatse trof men de dode lichamen aan van de twee Nederlandse soldaten in uniform. Hun lichamen lagen op en langs de rijweg, op circa vijf meter afstand van elkaar. Dwars over de rijweg lag een totaal vernielde motor. In de berm, aan de overzijde van de weg, lag een omgeslagen Amerikaanse legervrachtwagen van 2½ ton, die toebehoorde aan het 428th Q.M. Truck Company. De neus van de vrachtwagen wees in de richting van Sittard. Van de bestuurder(s) van de vrachtwagen was geen spoor te bekennen. Op de rijweg ontdekte men vier tot vijf meter lange remsporen die afkomstig waren van de motor en de vrachtwagen. Aan de linkerzijde van de legervrachtwagen, onderaan de motorkap, vond men sporen van het ongeluk. De arts constateerde dat de Nederlandse soldaten ruim een uur geleden waren gestorven. Het ongeval moet zich rond 00.30 uur hebben afgespeeld en de slachtoffers moesten op slag dood zijn geweest. Beiden hadden een schedelbasisbreuk opgelopen.

Aan de hand van deze gegevens constateerde de politie, dat de twee Nederlandse soldaten, rijdend op de motor, in botsing waren gekomen met de Amerikaanse legervrachtwagen. Nog tijdens het onderzoek ter plaatse stopte aldaar een voertuig van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. De bestuurder deelde mee dat hij tussen Amstenrade en Hoensbroek twee negersoldaten van het Amerikaanse leger op hun verzoek in het voertuig had laten plaatsnemen. De soldaten, Private Coleman P. Jeter van de 428th Q.M. Truck Company en Private Clifford Mathis van de 432th Q.M. Truck Company, hadden verklaard dat zij niet wisten waarheen zij moesten, hetgeen hem zeer vreemd voorkwam.
Daar de politie vermoedde dat deze soldaten wel eens de aanrijding konden hebben veroorzaakt, hebben zij de mannen overgebracht naar Sittard en overgegeven aan een officier van het Amerikaanse leger. De betreffende officier, een majoor van het Rest Center in Sittard, vermeldde in zijn rapport dat de twee Amerikaanse soldaten naar alcohol roken en dat Clifford Mathis tekenen van dronkenschap vertoonde. Na een verhoor door de officier hebben de politiemensen, op verzoek van de officier, de twee soldaten aan het bureau van politie in Sittard in arrest gesteld, zulks tot het instellen van een nader onderzoek door de Amerikaanse Militaire Politie (M.P.).
De Amerikaanse officier is in de vroege ochtend zelf op de plaats van het ongeval gaan kijken en vond enkele kledingstukken van de Amerikaans soldaten, alsmede de identificatiekaart van Coleman P. Jeter.
Uit het proces-verbaal en rapporten komt verder naar voren, dat de Amerikaanse soldaten, die dronken waren, vermoedelijk met de legervrachtwagen de bocht links hebben genomen en daardoor in botsing zijn gekomen met de uit tegenovergestelde richting komende Nederlandse soldaten op de motor. Ook was hun tocht met de legervrachtwagen niet geautoriseerd.
Placeholder image
Grafsteen van Frans Jozef Brouns op de Gemeentelijke Begraafplaats Nieuw Lotbroek in Hoensbroek. Bron: Jan van den Berg
Om 08.00 uur, op dezelfde dag, werden de twee Amerikaanse soldaten door de Amerikaanse M.P. opgehaald van het bureau van politie in Sittard. Maar in de loop van de dag zijn zij weer vrijgelaten en kregen zij de opdracht zich te melden bij hun eenheden. Het is verder niet bekend wat er van hen is geworden.
De lichamen van de twee Nederlandse soldaten werden door de arts middels een ambulance van het Nederlandse Rode Kruis naar het ziekenhuis in Sittard gebracht.
Op 14 april 1945 vond om 10.30 uur in de parochiekerk van Onze Lieve Vrouwe Boodschap, Hoensbroek-Station, de plechtige uitvaartdienst plaats van Frans Jozef Brouns. Hij ligt begraven op de tegenwoordige Gemeentelijke Begraafplaats Nieuw Lotbroek in Hoensbroek.
Op zondagmorgen, 31 augustus 1952, vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de loco-burgemeester, wethouder Boshouwers, namens de minister van oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek, die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, waaronder Frans Jozef Brouns. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Frans Jozef Brouns bereikte de leeftijd van 32 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Kerkrade
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 11 april 1945, 13 april 1945, 17 april 1945, 1 september 1952
  • Internet genealogische sites
originele versie d.d. oktober 2018 terug naar boven


Heinz Leopold Peter Paul Bruders

Heinz Leopold Peter Paul Bruders kwam op 25 maart 1924 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren in Aken, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, geboren: Heinrich Joseph Maria Bruders, op 25 maart 1899 en Wilhelmina Maria Katharina Willems, op 4 juni 1901. Zij waren op 18 september 1922 in Aken gehuwd. Het echtpaar kreeg, voor zover bekend, twee kinderen. Op 6 december 1923 liet het gezin zich, komend van Aken, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Heinrich Joseph Maria Bruders was koopman van beroep. Het gezin woonde in Hoensbroek op Esschenweg 2. Na een verblijf van circa drie jaar in Hoensbroek keerde het gezin in 1926 naar Duitsland terug, waarschijnlijk Aken. Omdat men zich niet had laten uitschrijven bij de gemeente werden zij na enige tijd ambtshalve uit het bevolkingsregister van Hoensbroek verwijderd. De gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.
Placeholder image
Gegevens van Heinz Leopold Peter Paul Bruders. Let op de verkeerd geschreven naam van Hoensbroek. In de documenten bij diverse Duitse instanties is de naam van deze gemeente foutief vermeld. Bron: Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel.

Heinz Leopold Peter Paul Bruders, de zoon, kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Duitse leger terecht waar hij zijn militaire basisopleiding kreeg in de Infanterie-Nachrichten-Ersatz-Kompanie 254. Het was gelegerd in Düsseldorf, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Wanneer hij bij deze eenheid kwam kon niet meer worden achterhaald. Uiteindelijk maakte Heinz deel uit van de 1. Kompanie, I. Bataillon, Grenadier-Regiment 424, 126. Infanterie-Division. Hij zou opklimmen tot de rang van Leutnant.
De divisie was vanaf juni 1941 ingezet in operatie Barbarossa, de Duitse aanval op Rusland. Het opereerde in het noordelijke deel van het oostfront, wist Leningrad te bereiken, waar zij vervolgens twee jaar lang in gevechten verwikkeld raakte om de stad. Op 14 januari 1944 was het Sovjetleger met een groot offensief gestart in de richting van de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen. In de daarop volgende tijd werd het Duitse leger teruggedrongen.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Rusland, waar HJeinz Leopold Peter Paul Bruders gesneuveld is. Bron: Jan van den Berg.
Vanaf februari tot juli 1944 vocht de divisie ten noorden van Pleskau (Pskov), in Rusland, een defensieve strijd vanuit de Panther-Stellung. Met de bouw van deze verdedigingslinie was men in 1943 begonnen, op bevel van Hitler. De linie begon in het noorden bij de Oostzee en liep naar het zuiden langs de rivier de Narva; de westoever van het Peipusmeer (Peipsi järv); de rivier de Velikay (Velikaya), waar de stad Pleskau aan ligt en vervolgens verder naar het zuiden, tot aan de Zwarte Zee.
Op 1 juni 1944, in de strijd om de Panther-Stellung, sneuvelde Heinz Leopold Peter Paul Bruders ten zuiden van Pleskau. Volgens gegevens van de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge werd hij begraven in Konetschek (Konyochek), in Rusland. Bij verder onderzoek kwam de volgende graflocatie naar boven: het terrein van het landgoed Diktatura/Konski, aan de linkeroever van de rivier de Velikay en circa vier kilometer stroomafwaarts van Pleskau. Hier hadden strijdmakkers een kerkhof voor de 126. Infanterie-Division ingericht. De Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge is tot op heden niet in staat geweest om het stoffelijk overschot van Heinz Bruders over te brengen naar een van haar begraafplaatsen.

Heinz Leopold Peter Paul Bruders bereikte de leeftijd van 20 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Jean Marie Burgers

Jean Marie Burgers is geboren op 3 december 1920 in Nijmegen. Zijn ouders waren: Jan Bernard Marie Burgers, geboren op 7 juni 1888 in Hernen-Bergharen en Maria Johanna Anna Ritzen, geboren op 5 maart 1895 in Maastricht. Zij waren op 10 januari 1918 in Nijmegen getrouwd. Het echtpaar kreeg twee kinderen, die in Nijmegen op de wereld kwamen. Op 17 juni 1921 liet het gezin zich, komend van Nijmegen, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Jan Bernard Marie Burgers, de vader, was elektromonteur van beroep. Het gezin woonde in Hoensbroek op Heisterberg 5. In de periode van 26 februari 1923 tot 3 augustus 1925 heeft het gezin in Heerlen gewoond, maar daarna keerde men weer naar Hoensbroek terug. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin op Kouvenderstraat 139 in Hoensbroek. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Jean Marie Burgers.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Jean Marie Burgers, de zoon, had zeven jaar lagere school doorlopen, gevolgd door twee jaar avondtekenschool en een cursus filmtechniek. Na zijn opleiding ging hij werken als filmoperateur in het Royal Theater op Nieuwstraat 78 in Hoensbroek, dat in die tijd eigendom was van de gebroeders Moonen. Daarnaast werkte hij nog als fotograaf. Hij was ongehuwd en woonde bij zijn ouders op Kouvenderstraat 139 in Hoensbroek.
Op 8 januari 1940 werd hij als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 1e Regiment Luchtdoelartillerie. In deze eenheid diende hij als richter van een 20 mm kanon van de luchtdoelartillerie. Op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval in Nederland, kwam hij in krijgsgevangenschap terecht. Korte tijd later, op 23 mei 1940, kwam hij weer vrij en in juni 1940 ging hij met Groot Verlof.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde hij zich vrijwillig aan bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 17 november 1944 officieel in dienst trad.
Op 21 maart 1945 werd in Mönchengladbach, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, het 2e Bataljon, 13e Regiment Infanterie opgericht. Jean Marie Burgers maakte vanaf het eerste begin deel uit van deze eenheid. Hij diende in de 1e Compagnie als PIAT-schutter (1-II-13 R.I.). De PIAT was een Brits anti-tankwapen. Het bataljon bestond uit oorlogsvrijwilligers en haar officieren en manschappen kwamen voor het merendeel uit Limburg. Om deze reden werd het vaak aangeduid als het ‘Limburgs Bataljon’. Haar embleem bestond uit een eikenblad. Het maakte deel uit van het Amerikaanse 9e Leger en werd voor bewakings- en bezettingstaken ingezet in Mönchengladbach en omgeving. Na de Duitse capitulatie, op 8 mei 1945, bleef het bataljon in Duitsland haar opgedragen taak voortzetten.
Op 15 augustus 1945 was de capitulatie van Japan een feit en twee dagen later kwam de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring. De Nederlandse regering had een troepenmacht ter plaatse nodig om haar gezag te herstellen. Op 15 september 1945 vertrok het 2e Bataljon, 13e Regiment Infanterie vanuit Duitsland naar Aldershot, in het graafschap Hampshire, aan de zuidkust van Engeland. Daar werd het door de Britten uitgerust en opgeleid voor de strijd in Nederlands-Indië. Op 12 oktober 1945 vertrok het bataljon vanuit Liverpool met de SS Alcantara, een oceanliner, die door de Britten was omgebouwd tot troepentransportschip, naar de oost.
Placeholder image
Bidprentje van Jean Marie Burgers.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Na de Japanse capitulatie was Nederlands-Indië onder Brits militair gezag gekomen. De voornaamste taken voor de Britten was: herstellen van de orde, het ontwapenen en afvoeren van Japanse militairen en de evacuatie van burgers en soldaten die nog in de interneringskampen zaten. Op een later tijdstip zouden Nederlandse troepen hun taken moeten overnemen. Maar toen de Britse troepen eind september 1945 op Java en Sumatra aan land waren gegaan, werden zij geconfronteerd met sterke tegenstand van het leger van de nieuwe Indonesische Republiek. Omdat de Britten hun handen vol hadden aan Brits-Indië en Maleisië, en daarom in Indonesië over te weinig troepen beschikten, besloten zij alleen de grote steden Batavia, Bandung, Semarang, Surabaja, Medan, Padang en Palembang te bezetten.
De Britten vreesden dat als Nederlandse troepen aan land zouden gaan, het leger van de Indonesische Republiek hun woede zouden koelen op de Britse troepen en erger nog, de geïnterneerden in de kampen. Daarom werd er vanaf 2 november 1945 een landingsverbod op Java en Sumatra ingesteld voor Nederlandse troepen. Zij die reeds onderweg waren naar Nederlands-Indië moesten daarom tot nader order uitwijken naar Malakka, een Britse kolonie.
Na een reis van ruim een maand kwam de SS Alcantara op 11 november 1945 aan in de haven van Port Swettenham op Malakka. Vervolgens werden de troepen per trein overgebracht naar Serdang, een plaatsje bestaande uit enkele kleine kampongs met een landbouwschool als centrum. In Malakka maakte men van de nood een deugd. Hier konden de Nederlanders acclimatiseren aan de hoge temperatuur en hoge vochtigheidsgraad. Ook werden zij er opgeleid voor het voeren van een oorlog in de jungle.
In februari 1946 werd door de Britten het landingsverbod voor Nederlandse troepen op Java en Sumatra opgeheven. Op 28 februari 1946 vertrok het 2e Bataljon, 13e Regiment Infanterie, naar Nederlands-Indië, waar het op 9 maart 1946 in Semarang, Java, aan land ging. Het bataljon maakte deel uit van de T-Brigade, ook wel de ‘Tiger’ Brigade genoemd. De brigade maakte weer deel uit van de B-Divisie. Na aan land te zijn gegaan nam het bataljon ten zuiden en oosten van Semarang verdedigende stellingen in, die zij van de Britten hadden overgenomen. In de daaropvolgende maanden vonden er talrijke schietpartijen plaats aan de rand van de door de Nederlanders bezette stad.
Op 11 maart 1946, om 20.00 uur, twee dagen na de landing, kwam Jean Marie Burgers bij Semarang door eigen vuur om het leven. Er was sprake van een noodlottig ongeval. De precieze toedracht is niet bekend. Een dag later werd hij begraven. Zijn graf is te vinden op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië, vak C, graf 239.
Op 28 maart 1946 vond om 09.00 uur, in de Sint Jan Evangelist in Hoensbroek, de plechtige uitvaardienst plaats van Jean Marie Burgers. Het 13e Regiment Infanterie had een afvaardiging gestuurd, met onder meer aalmoezenier Pater Amon Besseling.
Placeholder image
Graf van Jean Marie Burgers op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië. Deze foto is kort na zijn dood gemaakt.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Placeholder image
Graf van Jean Marie Burgers op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Op zondagmorgen, 31 augustus 1952, vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de loco-burgemeester, wethouder Boshouwers, namens de minister van oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek. die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, onder wie Jean Marie Burgers. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Jean Marie Burgers bereikte de leeftijd van 25 jaar.


Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 28 december 1945, 23 maart 1946, 24 april 1946, 1 september 1952
  • Boek 'Laatste Bericht, Ereveld van Indië en Nieuw-Guinea', van Jack Kooistra
  • Boek 'Troepentransport naar Nederlands-Indië 1946-1950', H.A.G.J.P. van Hanswijck de Jonge
  • Internet genealogische sites
originele versie d.d. oktober 2018 terug naar boven


Elbertus Frederikus Busch

Elbertus Frederikus Busch werd geboren op 11 mei 1903 in Apeldoorn. Zijn ouders waren: Georg Friederich Busch, geboren op 21 april 1872 in Breda en Elisabeth Peters, geboren op 16 juli 1869 in Zutphen. Zij waren op 20 september 1893 in Zutphen gehuwd. Het echtpaar kreeg acht kinderen. Georg Friederich Busch, de vader, werkte op het moment van zijn huwelijk als bediende in een boekhandel, later werkte hij als spoorwegbeambte en als kaashandelaar. Op enkele jaren na heeft het gezin altijd in Zutphen gewoond. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Elbertus Frederikus Busch, de zoon, verliet het ouderlijk huis om te gaan wonen en werken in Zuid-Limburg. Op 15 april 1931 liet hij zich, komend van Brunssum, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Een paar maanden later, op 19 juni 1931, trouwde hij in Hoensbroek met Wilhelmina Maria van den Elzen, geboren op 26 mei 1910 in Sterkrade, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Het echtpaar kreeg twee kinderen die in Hoensbroek op de wereld kwamen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Hoensbroek op Paadweg 1. Elbertus Frederikus Busch, de vader, was in de oorlog tuinman van beroep en werkte bij de Koninklijke Nederlandse Heidemaatschappij, kortweg Heidemij genoemd.
Placeholder image
Overlijdensakte van Elbertus Frederikus Busch. Het adres Hausdeich 60 verwijst naar het concentratiekamp Neuengamme. Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
In de oorlog was Elbertus Frederikus Busch ook actief in het verzet. Hij was lid of sympathisant van de C.P.N., oftewel de Communistische Partij Nederland. Bij de communisten was de bereidheid groot om iets te ondernemen tegen de Duitse bezetter, zo ook in de mijnstreek. In deze regio hielden kleine groepen zich bezig met sabotage, vooral in de steenkolenmijnen. Zo kon men bijvoorbeeld transportbanden laten vastlopen. Anderen waren actief in het verspreiden van kranten en pamfletten, waarin zij de mijnwerkers aanzetten tot het plegen van sabotage, en waarin zij probeerden de onjuistheid van de Duitse militaire berichtgeving aan de kaak te stellen. ‘De Vonk’ was een van de illegale kranten, die door de C.P.N. werd verspreid. Het was een lokale editie van ‘De Waarheid’, die vanaf november 1940 in Limburg te lezen was.

Volgens een document in het archief van het Nederlandse Rode Kruis werd Elbertus Frederikus Busch, wegens deelname aan het verzet, op 4 februari 1941 in Hoensbroek gearresteerd door de Duitse bezetter. Hij werd enkele maanden opgesloten in het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht en op 14 juni 1941 liet men hem weer vrij. Intussen had de Sipo (Sicherheits Polizei) een van hun medewerkers naar de mijnstreek gezonden. Dankzij zijn informatie kwam de Sipo op 25 juni 1941, enkele dagen na de Duitse inval in Rusland, opnieuw in actie. Hierbij werden meer dan tien communisten en sympathisanten opgepakt en een van hen was Elbertus Frederikus Busch. Hij kwam weer terecht in het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht. Maar na een dag bracht men hem over naar een andere plaats.
Eerst werd hij overgebracht naar een Polizeiliches Durchgangslager bij Schoorl. Later kwam hij terecht in Kamp Amersfoort, eveneens een Polizeiliches Durchgangslager. Vervolgens werd hij vanuit Kamp Amersfoort gedeporteerd naar Neuengamme, een Konzentrationslager, gelegen ten zuidoosten van de Duitse stad Hamburg in de deelstaat Hamburg, waarnaar hij op 19 november 1941 vertrok dan wel aankwam.
Placeholder image
Document met informatie over Elbertus Frederikus Busch.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Na een verblijf van circa anderhalf jaar overleed Elbertus Frederikus Busch op 25 mei 1943, omstreeks 06.00 uur, in het concentratiekamp Neuengamme aan de gevolgen van een longontsteking. Hierbij dient opgemerkt te worden dat men stierf aan het kamp en dat een passende doodsoorzaak veelal verzonnen werd.
In een van de dagrapporten uit het archief van de gemeentepolitie Hoensbroek werd op 2 juni 1943 de volgende notitie gemaakt: “Door de Sicherheitspolizei Maastricht werd medegedeeld, dat Elbertus Frederikus Busch, geboren te Apeldoorn op 11 mei 1903, wonende te Hoensbroek, Paadweg, overleden is aan hartontstoring in in bloedsomloop. Het lichaam is op staatskosten gecremeerd. Een Sterbeurkunde kan tegen betaling van 85 Pfenning worden aangevraagd aan het Standesambt te Neugengamme, Duitsland. Verzocht werd dit mede te delen aan zijn vrouw. Door Schelfaut aan vrouw Busch medegedeeld”. Schelfaut was een politieman.
Op 5 september 1944 (Dolle Dinsdag) werden in Zuid-Limburg twee verzetsstrijders door de bezetter opgepakt. Nog dezelfde dag werden de twee gefusilleerd op een plek halverwege de Cauberg in Valkenburg. In 1958 werd daar een kapel gebouwd ter herdenking van gevallen Limburgse verzetsmensen. Op de wanden van de kapel zijn hun namen te lezen. Ook de naam van Elbertus Frederikus Busch komt daarop voor.

Elbertus Frederikus Busch bereikte de leeftijd van 40 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Zutphen
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 12 juni 1943
  • Bureau Repatriëring Afdeling Centrale Registratie van het Militair Gezag te Den Haag
  • Boek 'Het Verborgen Front' van A.P.M. Cammaert
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


gezin van Buuren

Sallie van Buuren werd geboren op 23 juli 1878 in het Gelderse Buurmalsen. Eva Zilverberg zag het levenslicht op 14 oktober 1877 in Dalen. Zij waren op 22 januari 1903 in Dalen getrouwd. Het echtpaar kreeg tien kinderen. De eerste drie kinderen werden geboren in Amsterdam: Salomon Jozef op 12 mei 1903, Betje op 2 juni 1906 en Jacob op 26 december 1907. Na de geboorte van het derde kind verhuisde het gezin van Amsterdam naar Duitsland, waar de volgende vier kinderen het levenslicht zagen. Drie van hen werden geboren in Mengede, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen: Susanna Isabella op 22 maart 1909, Reinazeliena op 25 april 1910 en Selma op 5 oktober 1911. Koort Samuel kwam op 21 mei 1914 in Wattenscheid, eveneens gelegen in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, op de wereld. Op 1 februari 1916 liet het gezin zich, komend van Duitsland, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier werden de laatste drie kinderen geboren: Hartog op 19 mei 1916, Lientje op 12 februari 1918 en Sophia op 2 juli 1919. Sallie van Buuren, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. In Hoensbroek woonde het gezin als laatste op Wilhelminaplein 14, zoals het te lezen is op de gezinskaart. Dit moet echter Wilhelminastraat zijn, want een Wilhelminaplein heeft nooit in Hoensbroek bestaan. Tijdens de Duitse bezetting heeft deze straat een aantal jaren Raadhuisstraat geheten. De bezetter wilde niet dat de namen van straten verwezen naar nog in leven zijnde leden van de koninklijke familie. Op 14 augustus 1926 verhuisde het gezin van Hoensbroek naar Amsterdam. De leden van dit Joodse gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Sallie van Buuren en Eva Zilverberg
Sallie van Buuren en Eva Zilverberg, de ouders, hadden tien jaar in Hoensbroek gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonden zij in Amsterdam op Tugelaweg 98. In Amsterdam was Sallie van Buuren van beroep veranderd. Hij werd een koopman in lompen.
Op zeker moment is het echtpaar door de Duitse bezetter opgepakt en op 25 februari 1943 kwamen zij aan in Kamp Westerbork. Na een verblijf van bijna een half jaar in dit kamp werden zij op 24 augustus 1943 met 999 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Op 27 augustus 1943, direct na aankomst, werden zij in Auschwitz vermoord. Sallie van Buuren en Eva Zilverberg werden 65 jaar.

Salomon Jozef van Buuren
Salomon Jozef van Buuren, de zoon, had tien jaar in Hoensbroek gewoond. Hij trouwde op 4 februari 1931 in Amsterdam met Eva Stodel, geboren op 26 augustus 1909 in Amsterdam. Het echtpaar kreeg vier kinderen, geboren in Amsterdam: Sallie op 8 januari 1932, Isaac op 3 mei 1933, Betty op 18 juni 1940 en Arita Elly op 19 september 1941. Salomon Jozef van Buuren, de vader, was van beroep fotograaf en elektromonteur. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij met zijn gezin in Amsterdam op Tugelaweg 113.
Placeholder image
Salomon Jozef van Buuren.
Bron: Internet, amsterdam.nl/stadsarchief
Op zeker moment werd het gezin door de Duitse bezetter opgepakt en op 4 augustus 1942 kwamen zij in Kamp Westerbork aan. Een paar dagen later, op 7 augustus 1942 werd het gezin met 983 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Moeder en kinderen werden op 9 augustus 1942, direct na aankomst, in Auschwitz vermoord. Eva Stodel werd 32 jaar, Sallie van Buuren 10 jaar, Isaac van Buuren 9 jaar, Betty van Buuren 2 jaar en Arita Elly van Buuren 11 maanden.
Salomon Jozef van Buuren vond op 17 september 1942, omstreeks 12.25 uur, in Auschwitz de dood. Als overlijdensoorzaak staat in het ’register van Auschwitz’: “Herzwassersucht”. Medisch gezien is dit een vage doodsoorzaak. Hij bereikte de leeftijd van 39 jaar.

Betje van Buuren
Betje van Buuren, de dochter, had tien jaar in Hoensbroek gewoond. Zij trad op 1 juni 1927 in Amsterdam in het huwelijk met Izak Davidson, geboren op 13 augustus 1895 in Zwolle. Het echtpaar kreeg twee kinderen, beiden geboren in Amsterdam: Sientje op 13 april 1928 en Eva op 7 april 1932. Izak Davidson, de vader, was eerst los werkman van beroep, later verdiende hij zijn brood als koopman in textielwaren. Hij had in Amsterdam een standplaats aan de Lindengracht. Zijn vrouw Betje was koopvrouw, maar waar zij werkte is niet bekend. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Amsterdam op Sint Antoniebreestraat 31.
Begin 1942 werden door de Duitse bezetter werkkampen voor Joodse werklozen ingericht in het oosten van het land. Deze werkkampen waren onder het mom van werkverruiming bestemd voor Joodse mannen tussen de 18 en 65 jaar, die door de anti-Joodse maatregelen van de bezetter werkloos waren geworden. Izak Davidson was één van hen. In werkelijkheid was het een maatregel die uiteindelijk zou moeten leiden tot deportatie. De Joodse mannen die in de kampen verbleven moesten werkzaamheden verrichten voor bijvoorbeeld de Heidemij, waaronder het aanleggen van wegen en paden. Anderen moesten boeren in de omgeving helpen bij het rooien van aardappelen.
Vanaf 2 oktober 1942 werden deze werkkampen opgeheven. De mannen werden overgebracht naar Kamp Westerbork. Izak Davidson werd omstreeks 4 oktober 1942 vanuit Rijkswerkkamp Diever, bij Oude Willem in de provincie Drenthe, naar Kamp Westerbork getransporteerd. In dezelfde tijd werden ook Betje van Buuren, zijn vrouw, en de twee kinderen van huis gehaald en eveneens naar Kamp Westerbork overgebracht. De datum van aankomst van moeder en dochters in het kamp is niet bekend. In Kamp Westerbork werd het gezin weer herenigd.
Ongeveer twee weken later, op 16 oktober 1942, werd het gezin met 1706 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Op 19 oktober 1942, direct na aankomst, werden moeder en kinderen in Auschwitz vermoord. Betje van Buuren werd 36 jaar, Sientje Davidson 14 jaar en Eva Davidson 10 jaar.
Tijdens het transport van Westerbork naar Auschwitz werd Izak Davidson, tezamen met andere gezonde mannen waarschijnlijk uit de trein gehaald op het Poolse station Kosel, gelegen op zo’n 80 kilometer ten westen van Auschwitz. De mannen werden uitgekozen voor het verrichten van arbeid. Naar welk kamp Izak werd gestuurd is niet bekend. Op zeker moment vond hij de dood, maar men weet niet wanneer dit gebeurd is en waar. Na de oorlog is door de Nederlandse overheid bepaald dat Izak Davidson na 31 maart 1944 niet meer in leven was. Op de persoonskaart staat Midden-Europa genoemd als plaats van overlijden. Hij zou de leeftijd van 48 jaar hebben bereikt.

Jacob van Buuren
Jacob van Buuren, de zoon, had tien jaar in Hoensbroek gewoond. Hij trouwde op 14 augustus 1929 in Amsterdam met Klara de Vries, geboren op 22 november 1904 in Harlingen. Het echtpaar kreeg twee kinderen, beiden geboren in Amsterdam: Sallie op 3 april 1931 en Geertruida Arieta op 1 maart 1942. Jacob van Buuren, de vader, werkte als arbeider op de Hollandsche Draad- en Kabelfabriek N.V. (Draka). Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde hij met zijn gezin in Amsterdam op Vrolikstraat 229.
Placeholder image
Informatie over Jacob van Buuren.
Bron: Yad Vashem, The Central Database of Shoah Victim’s Names te Jeruzalem.
Op zeker moment werd het gezin door de Duitse bezetter opgepakt en omstreeks 4 oktober 1942 kwam het in Kamp Westerbork aan. Op 9 oktober 1942 werd het gezin met 1699 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. In dit kamp werden moeder en kinderen op 12 oktober 1942, direct na hun aankomst, vermoord. Klara de Vries werd 37 jaar, Sallie van Buuren 11 jaar en Geertruida Arieta van Buuren 7 maanden.
Jacob van Buuren werd direct na aankomst in Auschwitz geselecteerd om te worden ingezet in de werkkampen. Op zeker moment vond hij de dood, maar het is niet bekend wanneer dit is gebeurd. Na de oorlog is door de Nederlandse overheid vastgelegd dat hij op zijn laatst op 31 januari 1943 in Auschwitz kwam te overlijden. Hij zou de leeftijd van 35 jaar hebben bereikt.

Susanna Isabella van Buuren
Susanna Isabella van Buuren, de dochter, had tien jaar in Hoensbroek gewoond. Zij trad op 17 maart 1937 in Amsterdam in het huwelijk met Samuel Muller, geboren op 25 november 1906 in Deventer. Het echtpaar kreeg één kind: Anna Mina, geboren op 26 november 1938 in Amsterdam. Samuel Muller, de vader, was magazijnbediende van beroep. Susanna Isabella van Buuren, de moeder, werkte op de Hollandsche Draad- en Kabelfabriek N.V. (Draka) als dagdienstbode. Waarschijnlijk vervulde zij het beroep niet meer nadat zij gehuwd was. Al voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Amsterdam op Zwanenburgwal 8.
Het gezin werd door de Duitse bezetter opgepakt en rond 4 oktober 1942 in Kamp Westerbork geregistreerd. Na een verblijf van bijna drie weken in het kamp werden zij op 23 oktober 1942 met 985 andere gevangenen gedeporteerd naar Auschwitz. Moeder en kind werden op 26 oktober 1942, direct na aankomst, in dit kamp vermoord. Susanna Isabella van Buuren bereikte de leeftijd van 33 jaar en Anna Mina Muller 3 jaar.
Over de overlijdensdatum en plaats van Samuel Muller heerst onduidelijkheid. Een van de bronnen noemt 23 oktober 1942 als datum van overlijden en Auschwitz als overlijdensplaats. Dit zou betekenen dat hij is overleden op de dag van het vertrek vanuit Westerbork naar Auschwitz. In dat geval kan Auschwitz echter niet de overlijdensplaats zijn geweest. De reis naar Auschwitz duurde meestal twee tot drie dagen. Een andere bron vermeldt 31 maart 1944 als uiterste overlijdensdatum. Deze bron vermeldt tevens dat na de oorlog is vastgesteld dat Samuel Muller vermoedelijk in station Kosel geselecteerd is geworden voor de werkkampen. Hij werd 35 of op zijn hoogst 37 jaar, rekening houdend met de opgegeven data van overlijden.

Reinazeliena van Buuren
Reinazeliena van Buuren, de dochter, had tien jaar in Hoensbroek gewoond. Zij was op 26 oktober 1932 in Amsterdam getrouwd met Eliazar Salomon Moffie, geboren op 13 september 1907 in Amsterdam. Het echtpaar kreeg twee kinderen, beiden geboren in Amsterdam: Carolina op 15 mei 1934 en Eva op 3 februari 1936. Eliazar Salomon Moffie, de vader, was koopman in fruit en vis en Reinazeliena van Buuren werkte als arbeidster op de Hollandsche Draad- en Kabelfabriek N.V. (Draka). Waarschijnlijk vervulde zij dit beroep niet meer na te zijn gehuwd. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Amsterdam op Korte Amstelstraat 12b.
Op zeker moment werd Eliazar Salomon Moffie door de Duitse bezetter opgepakt en overgebracht naar Kamp Westerbork. Wanneer hij in dat kamp aankwam is niet bekend. Op 15 juli 1942 werd hij met 1136 andere gevangenen met de trein naar Auschwitz gedeporteerd. Dit was het eerste transport vanuit Westerbork naar de diverse vernietigingskampen in het oosten en veel van dit soort transporten zouden nog volgen. Vermoedelijk werd hij voor dwangarbeid geselecteerd. Volgens het Rode Kruis was hij niet meer in leven na 30 september 1942. Met zekerheid werd wel de plaats van zijn overlijden vastgesteld: Auschwitz. Eliazar Salomon Moffie zou de leeftijd van 34 of 35 jaar hebben bereikt.
Reinazeliena van Buuren en de kinderen werden pas een jaar later door de Duitse bezetter opgepakt. Zij kwamen op 25 februari 1943 in Kamp Westerbork aan. Na een verblijf van bijna zeven maanden in het kamp werden zij op 21 september 1943 met 976 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Op 24 september 1943, direct na aankomst, werden zij in Auschwitz vermoord. Reinazeliena van Buuren werd 33 jaar, Carolina Moffie 9 jaar en Eva Moffie 7 jaar.

Selma van Buuren
Selma van Buuren, de dochter, had tien jaar in Hoensbroek gewoond. Zij werkte in Amsterdam als verkoopster en naaister. Zij is de enige van het gezin van Buuren die de Holocaust heeft overleefd.

Koort Samuel van Buuren
Koort Samuel van Buuren, de zoon, had tien jaar in Hoensbroek gewoond. Hij was op 5 juni 1940 in Amsterdam getrouwd met Vogelientje Spreekmeester, geboren op 7 juni 1913 in Amsterdam. Het echtpaar kreeg drie kinderen, allemaal geboren in Amsterdam: Edward en Louis, een tweeling, op 2 augustus 1941 en Carla op 13 november 1942. Koort Samuel van Buuren, de vader, was expeditieknecht en Vogelientje Spreekmeester, de moeder, werkte als machinestikster. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Amsterdam op Deymanstraat 8.
Op zeker moment werd Koort Samuel van Buuren door de Duitse bezetter opgepakt en naar Kamp Westerbork overgebracht waar hij op 3 oktober 1942 aankwam. Hij werd geplaatst in barak 61 en later in barak 59. In de archieven van het kamp staat genoteerd dat zijn echtgenote op dat moment zwanger was (van dochter Carla). Daarom diende hij een verzoek in om terug te mogen keren naar Amsterdam. Dit verzoek werd afgewezen. Ook diende hij op een later tijdstip een verzoek in tot gezinshereniging. Hij bevond zich immers in Kamp Westerbork en zijn echtgenote en kinderen waren in de tussentijd door de Duitse bezetter ondergebracht in Kamp Vught. Dit verzoek werd vermoedelijk niet behandeld.
Op 18 mei 1943 werd Koort Samuel van Buuren met 2510 andere gevangenen naar Sobibór afgevoerd. Op 21 mei 1943, direct na aankomst en op zijn geboortedag, werd hij in Sobibór vermoord. Koort Samuel van Buuren bereikte de leeftijd van 29 jaar.
Vogelientje Spreekmeester en de drie kinderen werden, zoals gezegd, ook door de Duitse bezetter opgepakt. Zij kwamen op 2 april 1943 in Kamp Vught aan. Hier werd de moeder als naaister aan het werk gezet. Edward van Buuren, haar zoon, kwam op 27 mei 1943 in het kamp te overlijden. Hij werd 1 jaar.
Op zaterdag 5 juni 1943 werd bekend gemaakt dat alle Joodse kinderen weg moesten uit Kamp Vught. Deze gebeurtenis staat bekend als ‘de kindertransporten’. Op 6 juni 1943 verlieten kinderen van 0 tot 3 jaar met hun moeder het kamp, zo ook Vogelientje Spreekmeester met haar twee overgebleven kinderen. Zij kregen te horen dat de kinderen naar een nabijgelegen kinderkamp zouden gaan, maar in werkelijkheid was Kamp Westerbork hun bestemming.
Twee dagen later, op 8 juni 1943, werden zij met 3014 andere gevangenen afgevoerd naar Sobibór. Op 11 juni 1943, direct na aankomst, werden de moeder en haar twee kinderen vermoord in Sobibór. Vogelientje Spreekmeester werd 30 jaar, Louis van Buuren 1 jaar en Carla van Buuren bijna 7 maanden.

Hartog van Buuren
Placeholder image
Persoonskaart van Hartog van Buuren.
Bron: Internet, amsterdam.nl/stadsarchief
Hartog van Buuren, de zoon, was in Hoensbroek op de wereld gekomen en had er tien jaar gewoond. Hij trouwde op 12 augustus 1942 in Amsterdam met Adelina Sigaar, geboren op 25 juni 1921 in Amsterdam. Zij werkte als verkoopster. Hartog van Buuren was bakker van beroep. Het echtpaar kreeg geen kinderen. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het stel in Amsterdam op Tugelaweg 98, waar ook zijn ouders woonden.
Datgene wat geschreven is over Izak Davidson, de echtgenoot van Betje van Buuren, gaat ook op voor Hartog van Buuren. Hij werd in februari 1942 te werk gesteld in een van de werkkampen. Rond 4 oktober 1942 werd hij naar Kamp Westerbork overgebracht. Adelina Sigaar werd op een later tijdstip van huis opgehaald en arriveerde op 13 oktober 1942 in Kamp Westerbork. Het echtpaar werd op 26 oktober 1942 met 839 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Op 29 oktober 1942, direct na aankomst, werd Adelina Sigaar in Auschwitz vermoord. Zij werd 21 jaar. Van Hartog van Buuren werd achteraf door de Nederlandse overheid bepaald dat hij uiterlijk overleden moet zijn op 28 februari 1943 in Auschwitz. Hij zou de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt.

Lientje van Buuren
Lientje van Buuren, de dochter, had in Hoensbroek het levenslicht gezien en had er acht jaar gewoond. Op 17 februari 1937 trouwde zij in Amsterdam met Abraham Swaab, geboren op 22 juni 1915 in Amsterdam en typograaf c.q. letterzetter van beroep. Op 19 februari 1937, twee dagen na het huwelijksfeest, verhuisde het stel van Amsterdam naar Diemen. Hier woonden zij slechts negen maanden waarna zij op 15 november 1937 naar Amsterdam terugkeerden. Het echtpaar kreeg twee kinderen, beiden geboren in Amsterdam: Betty op 15 november 1939 en Ingrid op 2 november 1941. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Amsterdam op Wakkerstraat 20a.
Op zeker moment werd het gezin door de Duitse bezetter opgepakt en overgebracht naar Kamp Westerbork waar zij op 29 juli 1942 werden geregistreerd op een inkomende transportlijst vanuit Amsterdam. Twee dagen later, op 31 juli 1942, werden zij met 1003 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Op 2 augustus 1942, direct na aankomst, werden moeder en kinderen in Auschwitz vermoord. Lientje van Buuren werd 24 jaar, Betty Swaab 2 jaar en Ingrid Swaab 9 maanden.
Volgens het Rode Kruis overleed Abraham Swaab na 19 augustus 1942 en niet later dan 30 september 1942 in Auschwitz. Hij zou de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt.

Sophie van Buuren
Sophie van Buuren, de dochter, was in Hoensbroek geboren en had er zeven jaar gewoond. Op 23 juli 1941 trouwde zij in Amsterdam met Sally Agsteribbe, geboren op 23 oktober 1909 in Amsterdam. Het echtpaar kreeg geen kinderen. Het beroep van Sally Agsteribbe was lijstenmaker, later werd hij confectiesnijder. Sophie van Buuren werkte als naaister. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonden zij in Amsterdam op 1e Oosterparkstraat 157.
Op zeker moment werden zij door de Duitse bezetter opgepakt en waarschijnlijk op 14 of 15 juli 1942 kwam het stel in Kamp Westerbork aan. Een of twee dagen later, op 16 juli 1942, werden zij met 584 andere gevangenen afgevoerd naar Auschwitz.

Direct na de Tweede Wereldoorlog werden de overlijdensdata voor alle Nederlandse oorlogsslachtoffers, waarvoor geen aangifte was gedaan en waarover verder niets bekend was, door het Ministerie van Justitie vastgelegd na onderzoek en inschatting van de omstandigheden. Voor wat betreft de vernietigingskampen werd over het algemeen drie dagen na het vertrek uit Westerbork aangehouden, zijnde de dag van aankomst en dag van overlijden. Werd men geselecteerd en in de kampadministratie opgenomen, dan bestonden er meer gegevens over het leven en sterven van deze kampbewoners. Hun overlijdensdata konden door het terugvinden van een niet onbelangrijk gedeelte van de verzameling documenten en de publicatie ervan (in 1995) onder de titel “Sterbebücher von Auschwitz” gecorrigeerd worden. Onder andere ook voor Sally Agsteribbe. In plaats van de datum 28 augustus 1942, wat door de Oorlogsgravenstichting aangehouden wordt, overleed hij op 21 augustus 1942. Hij werd 32 jaar.
Van Sophie van Buuren werd de overlijdensdatum bepaald op 30 september 1942, omdat zij op die datum met zekerheid niet meer in leven kon zijn. Zij werd vermoord in Auschwitz. Sophie van Buuren bereikte de leeftijd van 23 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Nationaal Monument Kamp Vught, Vught
  • Boek 'Ondergang, de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom', J. Presser
  • Sterbebücher von Auschwitz
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Antoon C.

Antoon C. werd in 1924 in Hoensbroek geboren. Het gezin C. bestond uit: vader, moeder en meerdere kinderen. De moeder nam uit haar eerste huwelijk zes kinderen mee. Haar eerste man was in 1919 overleden. Uit haar tweede huwelijk kwamen nog eens vier kinderen voort, onder wie Antoon. De vader van Antoon was mijnwerker van beroep. In de loop van de Tweede Wereldoorlog verhuisde het gezin naar de Hoofdstraat in Hoensbroek. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Schets van het front in het noord-oosten van Europa. Links van het midden is de plaats Saldus aangegeven. In deze omgeving verloor Antoon C. zijn leven. Rechtsboven is de plaats Narva (Narwa) aangegeven. Links van Narva was de Tannenberg-Stellung, waar de eenheid van Antoon C. opereerde.
Bron: Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, deel 3, J. Vincx en V. Schotanius.
Antoon C. was ongehuwd en woonde nog bij zijn ouders in de Hoofdstraat in Hoensbroek. Op 22 april 1941 vertrok hij naar de mijn Carolus Magnus in Übach-Palenberg, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, om daar te gaan werken. Vier dagen later werd om zijn opsporing en aanhouding verzocht, want hij was minderjarig en niet naar huis teruggekeerd. Ongeveer drie maanden later, op 29 juli 1941, meldde Antoon zich bij de gemeentepolitie van Hoensbroek. Hij gaf aan dat hij al die tijd had gewerkt bij een bakker in Essen in Noordrijn-Westfalen.

Antoon C. was een van de Nederlanders die zich aanmeldden voor dienst in het Duitse leger. Zijn militaire basisopleiding ontving hij bij de Ersatz-Kompanie, SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’. Deze eenheid was opgericht kort na het begin van Operatie Barbarossa, de inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941. Het was bestemd voor het aanvullen van verliezen van het SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’. Na zijn opleiding kwam hij terecht bij het SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’. Wanneer dit gebeurde kon niet meer worden achterhaald.
Eind december 1941 werd de SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’ ingezet aan het noordelijk deel van het oostfront, in de omgeving van het Russische Leningrad, in de oorlog tegen het Bolsjewisme. Eind 1943 werd het legioen echter ontbonden en de manschappen opgenomen in een nieuwe eenheid: de 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’. De twee grootste eenheden van deze brigade waren de regimenten 48 en 49 met de erenamen ‘Generaal Seyffardt’ en ‘De Ruyter’.
Antoon C. sneuvelde op 20 augustus 1944 in de omgeving van Frauenburg, het huidige Saldus in Letland. Hij was Sanitäter bij het II. Bataillon, SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Regiment 49 ‘De Ruyter’. Hij was opgeklommen tot de rang van SS-Rottenführer.
Het bijzondere is dat Antoon C. in Frauenburg sneuvelde terwijl zijn eenheid op dat moment strijd leverde aan de Tannenberg-Stellung in Estland, zo’n 400 kilometer ten noordoosten van Frauenburg. Dit kon gebeuren omdat hij kort daarvoor naar een opleiding in Letland was gestuurd. Maar bij aankomst werd hij meteen ingedeeld bij een regiment dat betrokken was bij het doen stoppen van een doorbraak van het Rode Leger tussen de steden Frauenburg en Riga in Letland.
Bij deze strijd werd Antoon C. op 20 augustus 1944 in zijn buik getroffen door een granaatfragment van een infanteriekanon. Hij werd naar de Hauptverbandsplatz van de 2. Kompanie, 552. Sanitäts-Abteilung gebracht dat in of bij Frauenburg gelegerd was. Daar overleed hij korte tijd later aan zijn verwonding. Antoon werd de dag erop begraven op het Duitse oorlogskerkhof in Saldus in Letland.

Antoon C. bereikte de leeftijd van 20 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Peter Joseph Cillekens

Peter Joseph Cillekens werd op 4 november 1918 in Hoensbroek geboren. Zijn ouders waren: Josephus Hubertus Cillekens, geboren op 27 april 1887 in Heythuysen en Petronella Mill, geboren op 20 maart 1883 in Nieukerk, gelegen in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zij waren getrouwd op 19 juli 1912 in Krefeld, eveneens in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Het echtpaar kreeg vijf kinderen van wie de eerste twee in Krefeld op de wereld kwamen. Op 15 juni 1916 verhuisde het gezin van Krefeld naar Heerlen. In deze plaats kwam het derde kind op de wereld. Op 23 oktober 1917 liet het gezin zich, komend van Heerlen, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Hier werden de laatste twee kinderen geboren, onder wie Peter Joseph. Josephus Hubertus Cillekens, de vader, was timmerman van beroep. Het gezin woonde in de Tweede Wereldoorlog op Spoordijkstraat 48 in Hoensbroek. Alle gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Peter Joseph Cillekens, de zoon, had zeven klassen lagere school doorlopen. Hij was ongehuwd en woonde bij zijn ouders op Spoordijkstraat 48 in Hoensbroek. Hij trad in de voetstappen van zijn vader door timmerman te worden.
Placeholder image
Document met informatie over Peter Joseph Cillekens.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Op 1 januari 1938 werd hij als Buitengewoon Dienstplichtige bij de landmacht ingelijfd. Vanaf 31 maart 1938 maakte hij deel uit van het 13e Regiment Infanterie. Op 24 februari 1939 ging hij met groot verlof om op 11 april 1939 weer terug te keren bij zijn eenheid. Op 1 juni 1940, ná de Duitse inval in Nederland, ging hij wederom met groot verlof. Dit betekent dat hij als soldaat de Duitse inval in mei 1940 meegemaakt heeft en overleefd.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij als timmerman in Krefeld, de stad waar zijn vader enige jaren met zijn gezin had gewoond. Eerst verbleef hij in Krefeld op Admiral Scheerstraße 65, later woonde hij in bij mevrouw Frenzen op Florastraße 53.
Peter Joseph Cillekens verloor zijn leven op 11 januari 1945, omstreeks 15.30 uur, in de Florastraße in Krefeld, bij een luchtaanval, uitgevoerd door de Royal Air Force. Niet minder dan 152 Lancaster-bommenwerpers namen deel aan de aanval welke was gericht op het nabijgelegen spoorwegcomplex in Uerdingen. Bij Peter Joseph Cillekens werd de volgende doodsoorzaak opgegeven: gekneusd en gestikt. Hij werd in eerste instantie begraven op het gemeentelijke kerkhof in Krefeld.
Mevrouw Frenzen had na de dood van Peter Joseph Cillekens diens papieren in bewaring genomen. Josephus Hubertus Cillekens, de vader, bezocht in de herfst van 1945 het graf van zijn zoon in Krefeld. Hij haalde toen ook bij mevrouw Frenzen de papieren van zijn zoon op.
Placeholder image
Grafsteen op het Nederlands Ereveld in Loenen met daarop de naam van Peter Joseph Cillekens.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Gezien het bovenstaande is het vreemd dat het Nederlandse Rode Kruis in de loop van 1945 een onderzoek is begonnen naar Peter Joseph Cillekens die vermist zou zijn. In de documenten staat dat zijn vader hem als vermist persoon had opgegeven. Op 6 september 1945 werd door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Hoensbroek een overlijdensakte opgemaakt, op basis van een ontvangen uittreksel uit het register van overlijden van de gemeente Krefeld in Duitsland. Pas op 24 april 1946 zou de zaak door het Nederlandse Rode Kruis worden afgesloten.
Na de oorlog - wanneer is niet bekend - werd het lichaam van Peter Joseph Cillekens overgebracht van Krefeld naar het Nederlands Ereveld in Loenen bij Apeldoorn. Zijn laatste rustplaats is te vinden in vak A, graf 44.

Peter Joseph Cillekens bereikte de leeftijd van 26 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Karel Hendrik Cobben

Karel Hendrik ‘Hein’ Cobben werd geboren op 15 januari 1925 in Hoensbroek. Zijn ouders waren: Mathias Cobben, geboren op 9 april 1891 in Nuth en Maria Elisabeth Viehmann, geboren op 31 mei 1896 in Castrop, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zij waren op 27 augustus 1920 in Hoensbroek in het huwelijk getreden, maar gingen wonen in Nuth. Op 1 juni 1921 lieten zij zich, komend van Nuth, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. De eerste drie kinderen, onder wie Karel Hendrik, kwamen in Hoensbroek op de wereld. Het gezin woonde in Hoensbroek op Vaesrade 13, nabij de grens met Nuth. Men heeft slechts vijf jaar in Hoensbroek gewoond, want op 21 juni 1926 verhuisde men weer naar Nuth, om te gaan wonen op Vaesrade (Provinciale weg) 42, gelegen op korte afstand van de oude woning. Later is men verhuisd naar Vaesrade 41. In Nuth werden de laatste twee kinderen geboren. Mathias Cobben, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als handlanger op de elektrische werkplaats in een van de steenkolenmijnen. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Karel Hendrik Cobben.
Bron: Onze gevallenen, Stichting Herdenking der Gevallenen van het verzet in Limburg 1940-1945, 1964.
Karel Hendrik Cobben, de zoon, was net als zijn vader mijnwerker van beroep en werkte op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Hij was ongehuwd en woonde bij zijn ouders op Vaesrade 41 in Nuth.
Op 16 augustus 1944, omstreeks 17.00 uur, werd Karel Hendrik Cobben op het ouderlijk adres door de Arbeitskontrolldienst (AKD) in arrest gesteld wegens het ontduiken van de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Bij zijn arrestatie was de voormalige Groningse bakker L. Hoks betrokken, die onder andere in Heerlen en omstreken als lid van de AKD een groot aantal onderduikers wist op te sporen. In 1947 werd Hoks door de Maastrichtse rechtbank ter dood veroordeeld. Een jaar later werd dit omgezet in twintig jaar gevangenschap. De AKD was een zusterorganisatie van de Sicherheitspolizei (Sipo). Zij moest arbeiders opsporen die niet in Duitsland wilden gaan werken, of die na hun verlof niet naar Duitsland terugkeerden. Karel Hendrik Cobben werd na zijn arrestatie in opdracht van de Sipo Maastricht opgesloten in een cel van het politiebureau van Hoensbroek. Daar zat hij enige dagen.
Placeholder image
Overlijdensakte van Karel Hendrik Cobben.
Bron: Centraal Bureau Genealogie te Den Haag.
Op 21 augustus 1944, om 14.00 uur, arriveerden twee wachtmeesters van de AKD op het politiebureau van Hoensbroek. Geregeld werd dat Karel Hendrik Cobben, samen met zeven andere arrestanten, de volgende dag met de eerste trein overgebracht zou worden naar Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager. Tjerk Sijmen Pol en Hendricus van der Velden maakten ook deel van de groep arrestanten (zie hun verhalen).
De volgende dag, om 05.20 uur, werden de acht arrestanten op transport gesteld naar Kamp Amersfoort. Karel Hendrik Cobben kwam via het Arbeitserziehungslager en doorgangskamp Erika bij Ommen op 26 augustus 1944 in Kamp Amersfoort aan. Op 8 september 1944 werd hij vanuit dit kamp gedeporteerd naar Neuengamme, een Konzentrationslager ten zuidoosten van de Duitse stad Hamburg. Op 10 september 1944 kwam hij daar aan.
Karel Hendrik Cobben kwam op 25 december 1944, omstreeks 02.00 uur, als gevolg van een hartverlamming in Neugengamme te overlijden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat men stierf aan het kamp en dat een passende doodsoorzaak veelal werd verzonnen. Het stoffelijk overschot werd gecremeerd.

Karel Hendrik Cobben bereikte de leeftijd van 19 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Nuth
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 21 oktober 1947, 4 november 1947
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hubert Willem Collée

Hubert Willem Collée werd geboren op 12 maart 1932 in Hoensbroek. Zijn ouders waren: Petrus Joannes Martinus Collée, geboren op 11 oktober 1904 in Nederweert en Margareta Getruda Symons, geboren op Wetten, deel uitmakend van de gemeente Kevelaer, het bekende bedevaartsoord in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zij waren op 1 mei 1930 in Kevelaer getrouwd. Het stel had eerst een pleegdochter. Op 9 juni 1931 lieten zij zich, komend van Heerlen, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. In deze woonplaats kwamen hun eigen drie kinderen op de wereld, onder wie Hubert. Petrus Joannes Martinus Collée, de vader, werkte als mijnwerker bovengronds op de particuliere mijn Oranje Nassau I in Heerlen. Het gezin heeft in Hoensbroek op diverse adressen gewoond, als laatste op Willemstraat 6. Op 9 mei 1940, één dag vóór de Duitse inval in Nederland, verhuisde het gezin naar Heerlen, waar het ging wonen op Beersdal 168. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Na een bezettingstijd van meer dan vier jaar werd Heerlen op 17 september 1944 door de Amerikanen bevrijd. Voor aanvang van de oorlog ging het vervoer over de weg nog veelal met paard en wagen. Het aantal auto’s was in die tijd nog gering. In de oorlog staakten de fabrieken de productie van auto’s, die specifiek gemaakt werden voor de burgerbevolking. Er werd uitsluitend geproduceerd voor de oorlog. In Nederland werden de auto’s door de Duitse bezetter gevorderd. Enkele burgers, onder wie artsen, alsmede bijvoorbeeld transportbedrijven, mochten weliswaar hun auto behouden, maar werden meer en meer geconfronteerd met benzineschaarste en uiteindelijk was het voor de burgers helemaal niet meer te verkrijgen. Het moet in de oorlogsjaren rustig zijn geweest op straat.
Placeholder image
Overlijdensakte van Hubert Willem Collée. Hier wordt de achternaam met een ‘C’ geschreven.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Met de komst van de Geallieerden nam het militair vervoer op de straten en wegen van Heerlen enorm toe. De burgers waren het intensieve militaire verkeer niet gewend en dit leidde tot gevaarlijke situaties, vooral voor kinderen. Het drukke militaire verkeer was aanleiding voor J.H. Martin, de burgemeester van Hoensbroek, om op 21 oktober 1944 de volgende bekendmaking te publiceren: “De Burgemeester van Hoensbroek brengt, op verzoek van de betreffende Amerikaanse Commandant, ter openbare kennis: dat alle ouders in deze gemeente verzocht worden hun kinderen van de straat te houden; deze kinderen lopen wegens het vereiste snelverkeer groot gevaar voor hun leven”. Het is niet bekend of de burgemeester van Heerlen eveneens zo’n oproep heeft gedaan richting de burgers.
Placeholder image
Overlijdensadvertentie van Hubert Willem Collée. Merk op dat de achternaam met een ‘K’ wordt geschreven.
Bron: Veritas.
Ook in dagbladen werd om aandacht gevraagd voor deze situatie. Zo stond er in het dagblad Veritas van 25 oktober 1944 het volgende artikel: “We weten allen, dat het militaire verkeer in dit oorlogsgebied thans voorgaat bij elk burgerlijk rij- en voetgangersverkeer. Maar daarnaast is het ook van belang, dat de weggebruikers, zowel auto- en wagenbestuurders als fietsers steeds en overal goed rechts houden op de rijweg. Want het militaire verkeer, dat vaak snel moet gaan, kan niet telkens opgehouden of belemmerd worden door wagens en auto’s, die aan de verkeerde kant van de weg of straat of vaak ook midden op de rijweg zitten. Ook voor fietsers geldt dezelfde waarschuwing. En voetgangers dienen, waar zulks maar enigszins mogelijk is, helemaal van de rijweg te blijven en zich tot de trottoirs of voetpaden te beperken. De Amerikanen zijn heel inschikkelijk, maar we kunnen op den duur toch niet te veel van hun geduld vergen.”

Ondanks dit soort waarschuwingen vond er op eerste kerstdag, 25 december 1944, om 15.00 uur, in Heerlen een tragisch verkeersongeval plaats. De 12-jarige Hubert Willem Collée werd door een Amerikaans militair voertuig aangereden en verloor daarbij zijn leven. Hij werd in het ouderlijk huis opgebaard. Op 27 december 1944 deed de vader bij de ambtenaar van de burgerlijke stand aangifte van de dood van zijn zoon. De begrafenis vond plaats op 29 december 1944 in de Rectoraatskerk aan de Sittarderweg te Heerlen. Het is niet bekend waar Hubert Willem Collée werd begraven.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Veritas d.d. 25 oktober 1944, 28 december 1944
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hubert Johannes Curfs

Hubert Johannes Curfs werd geboren op 22 maart 1939 in Hoensbroek. Zijn ouders waren: Leonard Hubert Curfs, geboren op 23 mei 1912 in Nuth en Maria Catharina Seijen, geboren op 4 januari 1917 in Hoensbroek. Zij waren op 23 mei 1936 in Nuth getrouwd. Het echtpaar ging in Hoensbroek wonen waar zij vier kinderen kregen, onder wie Hubert Johannes. Leonard Hubert Curfs, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte op de particuliere mijn Oranje Nassau III in Heerlerheide. Eerst werkte hij er als sleper, later als hulphouwer en tenslotte als hulpopzichter. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin op Nassaustraat 41 in Hoensbroek. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Na een bezettingstijd van meer dan vier jaar werd Hoensbroek op 18 september 1944 door de Amerikanen bevrijd. Voor aanvang van de oorlog ging het vervoer over de weg nog veelal met paard en wagen. Het aantal auto’s was in die tijd nog gering. In de oorlog staakten de fabrieken de productie van auto’s, die specifiek gemaakt werden voor de burgerbevolking. Er werd uitsluitend geproduceerd voor de oorlog. In Nederland werden de auto’s door de Duitse bezetter gevorderd. Enkele burgers, onder wie artsen, alsmede bijvoorbeeld transportbedrijven, mochten weliswaar hun auto behouden, maar werden meer en meer geconfronteerd met benzineschaarste en uiteindelijk was het voor burgers helemaal niet meer te verkrijgen. Het moet in de oorlogsjaren rustig zijn geweest op straat.

Met de komst van de Geallieerden nam het militair vervoer op de straten en wegen van Hoensbroek enorm toe. De burgers waren het intensieve militaire verkeer niet gewend en dit leidde tot gevaarlijke situaties, vooral voor kinderen. Het drukke militaire verkeer was aanleiding voor J.H. Martin, de burgemeester van Hoensbroek, om op 21 oktober 1944 de volgende bekendmaking te publiceren: “De Burgemeester van Hoensbroek brengt, op verzoek van de betreffende Amerikaanse Commandant, ter openbare kennis: dat alle ouders in deze gemeente verzocht worden hun kinderen van de straat te houden; deze kinderen lopen wegens het vereiste snelverkeer groot gevaar voor hun leven”.
Placeholder image
Memorandum Gemeentepolitie Hoensbroek over het dodelijke verkeersongeval met Hubert Johannes Curfs.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Ook in dagbladen werd om aandacht gevraagd voor deze situatie. Zo stond er in het dagblad Veritas van 25 oktober 1944 het volgende artikel: “We weten allen, dat het militaire verkeer in dit oorlogsgebied thans voorgaat bij elk burgerlijk rij- en voetgangersverkeer. Maar daarnaast is het ook van belang, dat de weggebruikers, zowel auto- en wagenbestuurders als fietsers steeds en overal goed rechts houden op de rijweg. Want het militaire verkeer, dat vaak snel moet gaan, kan niet telkens opgehouden of belemmerd worden door wagens en auto’s, die aan de verkeerde kant van de weg of straat of vaak ook midden op de rijweg zitten. Ook voor fietsers geldt dezelfde waarschuwing. En voetgangers dienen, waar zulks maar enigszins mogelijk is, helemaal van de rijweg te blijven en zich tot de trottoirs of voetpaden te beperken. De Amerikanen zijn heel inschikkelijk, maar we kunnen op den duur toch niet te veel van hun geduld vergen.”
Ondanks dit soort waarschuwingen vond er op 17 oktober 1944, om 15.30 uur, in de Montfortstraat in Hoensbroek een tragisch verkeersongeval plaats. In een document van de gemeentepolitie van Hoensbroek is te lezen dat de 5-jarige Hubert Johannes Curfs door een Amerikaans legervoertuig werd aangereden, dat werd “bestuurd door een negersoldaat”.
In het Amerikaanse leger wilde men de rassen zo veel mogelijk gescheiden houden. Hierbij gingen zij uit van de rassenscheiding zoals dat in verschillende zuidelijke staten van de Verenigde Staten gebeurde. Het Amerikaanse leger wilde niet de Amerikaanse sociale gewoontes veranderen, maar zo gemakkelijk en snel mogelijk de oorlog winnen. Dat in een Nederlands politierapport ook raciaal onderscheid gemaakt werd heeft te maken met de opmerkelijkheid van de situatie: vóór de komst van de bevrijders had bijna niemand ooit een neger gezien.
Hubert Johannes Curfs overleed ter plaatse. Op 18 oktober 1944 deed de vader bij de ambtenaar van de burgerlijke stand aangifte van de dood van zijn zoon.

Het is niet bekend waar Hubert Johannes Curfs werd begraven.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Veritas d.d. 25 oktober 1944
  • Paul Custers te Hoensbroek
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hijke D.

Hijke D. kwam in 1923 in Hoensbroek op de wereld. Het gezin D. bestond uit vader, moeder en vijf kinderen. Het gezin heeft in Hoensbroek op verschillende adressen gewoond, als laatste in de Paludestraat. In 1925 verhuisde men naar Heerlen en in 1929 vertrok het gezin naar het Indonesische Bandoeng. Later keerden zij naar Nederland terug om te gaan wonen in Brunssum. In 1934 liet het gezin zich weer inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek, om er te gaan wonen in de Hommerterweg. Lang verbleef men niet in deze woonplaats, want in 1935 verhuisde men naar Achtkarspelen. De vader van Hijke was mijnwerker van beroep, maar in Indonesië vervulde hij de functie van ambtenaar. Het gezin D. woonde gedurende de Tweede Wereldoorlog in Achtkarspelen in de straat met de naam Twijzel. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Hijke D. was ongehuwd en woonde bij zijn ouders in de Twijzel in Achtkarspelen. Eerst was hij bakker van beroep. Na een tijdlang werkloos te zijn geweest kwam hij bij de Nederlandse Arbeidsdienst (NAD) terecht. In de oorlog was deze semi-militaire organisatie een arbeidsbureau. Zij regelde arbeidskrachten voor de aanleg van bijvoorbeeld wegen, kanalen en voor de landbouw. Aanvankelijk bestond het uit vrijwilligers, maar vanaf 1 januari 1942 werd voor elke Nederlander, die in dat jaar achttien werd en op het einde van dat jaar nog geen drieëntwintig was geworden, de zogenoemde Ongewapende Dienstplicht ingevoerd. De dienstplicht duurde een half jaar. Naast hun werk leerden de mannen ook exerxeren met een schop aan de schouder.
Hijke D. meldde zich later aan bij de Waffen-SS. Wanneer dat gebeurde kon niet meer worden achterhaald, evenmin waar hij zijn militaire basisopleiding kreeg. De eenheid waar hij ten slotte in diende was de 7. Kompanie, II. Bataillon, SS-Regiment ‘Germania’, SS-Division ‘Wiking’. De divisie was in de lente van 1941 ontstaan door samenvoeging van drie eenheden: SS-Standarte ‘Nordland’; SS-Standarte ‘Germania’ en SS-Standarte ‘Westland’. De eerste eenheid bestond voornamelijk uit Noorse en Deense vrijwilligers, de tweede uit Volksduitsers (zij bezaten de Duitse nationaliteit, maar woonden in het buitenland). De derde eenheid was voornamelijk opgebouwd uit Nederlandse en Vlaamse vrijwilligers.
Placeholder image
De begraafplaats van de SS-Division ‘Wiking’ in Uspenskaja, Oekraïne, waar Hijke D. zijn laatste rustplaats vond.
Bron: Internet.
In de eerste dagen van juli 1941, kort na de start van operatie Barbarossa, de Duitse inval in de Sovjet-Unie, was de SS-Division ‘Wiking’ ingezet aan het zuidelijk deel van het oostfront, bij Ternopil, Oekraïne. Tot aan de winter van 1941-1942 verliep de opmars in de richting van het Kaukasus-gebergte. Daarbij werd onder meer de grote rivier de Dnjepr in Dnjepopetrovsk overgestoken. De opmars eindigde bij Rostov, gelegen aan de Zee van Azov, waar de rivier de Don uitmondt. Tijdens de winter werd de SS-Division ‘Wiking’ teruggetrokken naar de rivier de Mius, waar zij de wintermaanden doorbracht.
Met de offensieven die de Duitsers ondernamen in de lente van 1942 vocht de SS-Division ‘Wiking’ zich opnieuw een weg naar het Kaukasus-gebergte, waarbij zij tot aan Grozny, Tsjetsjenië, wist door te stoten, maar het niet kon veroveren. Bij het begin van die tweede opmars naar het Kaukasus-gebergte raakte Hijke D. ernstig gewond. Waar dat gebeurde is niet bekend. Hij werd opgenomen in het Feldlazarett dat in Amwrosijewka (Amvrosiivka), in de Oekraïne, was gelegerd. Op 22 juni 1942 overleed hij daar aan zijn verwondingen.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Oekraïne, waar Hijke D. ter aarde werd besteld.
Bron: Jan van den Berg.
Hijke D. werd ter aarde besteld op de begraafplaats Uspenskaja (Uspenka), in de Oekraïne, dat circa 80 kilometer ten zuidoosten van Amwrosijewka ligt. Het kerkhof was bestemd voor de gevallenen van de SS-Division ‘Wiking’. In de decennia, die volgden op de oorlog, werd het Duitse oorlogskerkhof verwaarloosd en waren de individuele graven uiteindelijk niet meer te zien. In 2007 werd het terrein als herinneringsplek in gebruik genomen. Dit werd mogelijk gemaakt door een Duits-Oekraïnse vereniging, tezamen met de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge. Op zes zuilen staan de namen van ruim 800 Duitse soldaten.

Hijke D. bereikte de leeftijd van 19 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Joseph D.

Joseph D. kwam in 1924 in Hoensbroek op de wereld. Het gezin D. bestond uit vader, moeder en acht kinderen. De vader van Joseph was elektricien van beroep. Het gezin heeft op verschillende adressen in Hoensbroek gewoond en ten tijde van Tweede Wereldoorlog in de Polderstraat. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Schets van het gebied ten westen van Narva in Estland, met daarop aangegeven de positie van de Tannenberg-Stellung (dikke verticale lijn), met ten oosten ervan het spoorwegstation Auwere. Joseph D. raakte vermist in het gebied ten noordoosten van het station (cirkel opgevuld met blokjes).
Bron: Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, deel 3, J. Vincx en V. Schotanius.


Joseph D. maakte in de Tweede Wereldoorlog deel uit van de groep Nederlanders die zich aanmeldden om te vechten tegen het Bolsjewisme. Dit moet op z’n vroegst in mei 1943 zijn gebeurd, want de eenheid waar Joseph zijn militaire basisopleiding kreeg, de SS-Panzer-Grenadier-Ausbildungs- und Ersatz-Bataillon 11, welke was gestationeerd in het Oostenrijkse Graz, bestond pas vanaf mei 1943. Wanneer hij zich precies aanmeldde kon niet meer worden achterhaald.
In de nazomer van 1943 werd de 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’ opgericht. De brigade bestond uit het voormalige SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’, Nederlanders van de SS-Division ‘Wiking’ en nieuwe vrijwilligers uit Nederland en Roemenië. Joseph D. was SS-Panzer-Grenadier in de 5. Kompanie, II Bataillon, SS-Panzer-Grenadier-Regiment 48 ‘Generaal Seyffardt’, 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Estland, waar Joseph D. vermist raakte.
Bron: Jan van den Berg.
Omstreeks het einde van augustus en het begin van september 1943 werd de brigade voor het eerst ingezet in Kroatië. Na een kort verblijf in de Balkan werd deze eenheid eind december 1943 naar het noordelijk deel van het oostfront verplaatst, ten westen van het Russische Leningrad. Op 14 januari 1944 opende het Rode Leger een groot offensief in de richting van de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen. Tot 27 januari 1944 wist de 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’ haar posities ten westen van Leningrad met succes te verdedigen. Maar toen was de druk van het Rode Leger dermate groot dat men terug moest wijken.
Vanaf 25 juli 1944 bevond de brigade zich in een deel van de verdedigingslinie, de zogenoemde Tannenberg-Stellung, ongeveer 20 kilometer ten westen van Narva in Estland.
Bij de terugtocht op deze linie geraakte het SS-Panzer-Grenadier-Regiment 48 ‘Generaal Seyffardt’, het onderdeel van Joseph D., in een omsingeling. Door de snelle opmars van het Rode Leger werd het regiment ingesloten en op 26-27 juli 1944, even ten oosten van het spoorwegstation Auvere, vernietigd.
Joseph D. werd een dag later, op 28 juli 1944, als vermist opgegeven. Men heeft nooit meer iets van hem vernomen en zijn lichaam werd niet gevonden. Zijn vermissing is onopgehelderd gebleven.

Toen Joseph D. vermist raakte, was hij 20 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Jan Gerard Daniels

Jan Gerard Daniels zag op 12 april 1880 in Sittard het levenslicht. Zijn ouders waren ook in Sittard geboren: Adam Josef Daniels op 27 maart 1846 en Elisabeth Storken op 11 januari 1844. Zij waren in die plaats op 22 april 1870 gehuwd. Het echtpaar kreeg zeven kinderen, die eveneens in Sittard op de wereld kwamen. Het gezin woonde in Sittard op Voorstad 37. Adam Josef Daniels, de vader, was schrijnwerker van beroep, een houtbewerker en maker van kasten en meubels. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Overlijdensakte van Jan Gerard Daniels.
Jan Gerard Daniels, de zoon, was ongehuwd. Hij was timmerman van beroep. Op 9 juni 1921 liet hij zich, komend van Kerkrade, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. In 1937 was hij in contact gekomen met de Jehovah’s Getuigen en sindsdien maakte hij deel uit van deze geloofsgemeenschap. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde hij op Burgemeester Slanghenstraat 72 in Hoensbroek.
Jan Gerard Daniels werd op 29 september 1941 in Heerlen gearresteerd. Dit gebeurde op last van de Befehlshaber Sicherheitspolizei Maastricht. Op die dag werden er in Heerlen ten minste tien Jehovah’s Getuigen opgepakt en afgevoerd en de dagen erna nog verschillende anderen in de directe omgeving. Jan Gerard Daniels werd nog diezelfde dag opgesloten in het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht. Volgens het inschrijvingsregister was hij tuinman van beroep. Dit wijkt af van andere bronnen waarin telkens wordt gesproken van timmerman.
Naast de Joden waren er volgens de Nationaalsocialisten ook anderen die vervolgd dan wel vernietigd moesten worden, onder wie zigeuners, politieke tegenstanders en Jehovah’s Getuigen. Zodra Nederland was bezet werd deze geloofsgemeenschap door de bezetter verboden verklaard. Desondanks bleven de gelovigen doorgaan met hun religieuze activiteiten. De bezetter ging hierop over tot arrestaties.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog arresteerde de bezetter in Nederland minimaal 500 Jehovah’s Getuigen. De gearresteerden konden een verklaring ondertekenen waarin afstand genomen werd van het geloof. Zij die dit deden werden weer vrijgelaten. Ongeveer 200 gearresteerden maakten van deze mogelijkheid gebruik. Ruim 300 anderen ondertekenden deze verklaring niet en bleven hun geloof trouw. De laatste groep kwam terecht in concentratiekampen. Door de Duitse autoriteiten werden zij aangeduid als Bibelforscher en in de kampen waren zij te herkennen aan een paarse driehoek, die zij op hun kleding moesten dragen. De Jehovah’s Getuigen werden aanvankelijk geïsoleerd van de overige gevangenen om te voorkomen dat zij anderen zouden bekeren tot hun geloof.
Placeholder image
Brief van de burgemeester van Hoensbroek aan het V.O.G.I.N. Hierin wordt onder andere Jan Gerard Daniels genoemd.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Het ondergronds gaan van de Jehova’s Getuigen, om zo hun religieuze activiteiten te kunnen continueren, - zo ook bij Jan Gerard Daniels - zal waarschijnlijk de reden zijn geweest dat zijn naam genoemd wordt in een een lijst van de gemeente Hoensbroek, gericht aan het werkcomité van het V.O.G.I.N. (Voormalige Ondergrondse Groepen in Nederland) te Den Haag.

Jan Gerard Daniels zat tot 18 februari 1942 in het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht opgesloten. Waarschijnlijk werd hij op die dag op transport gesteld naar Sachsenhausen, een Konzentrationslager in het noordoosten van de Duitse stad Oranienburg, in de deelstaat Brandenburg. In Sachsenhausen kwam hij terecht in Häftlingsblock 59 en kreeg het Häftlingsnummer 041197.
Op 25 september 1942, om 07.10 uur, kwam Jan Gerard Daniels in Sachsenhausen te overlijden aan de gevolgen van een dubbele longontsteking. Hierbij dient opgemerkt te worden dat men stierf aan het kamp en dat een passende doodsoorzaak veelal verzonnen werd. Het is niet bekend wat er met het stoffelijk overschot is gebeurd.
Op 21 maart 1947 werd Jan Jakob Daniels, de broer, door het Nederlandse Rode Kruis middels een brief op de hoogte gebracht van het overlijden van Jan Gerard Daniels.

Jan Gerard Daniels bereikte de leeftijd van 62 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Sittard
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Sittard
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Regionaal Historisch Centrum RHCL te Maastricht
  • Gedenkstätte und Museum Sachsenhausen
  • Boek 'Getrouw aan hun geloof' van Tineke Piersma
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hendrikus Gerardus Diederen

Hendrikus Gerardus Diederen kwam op 25 november 1924 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Johannes Leonardus Diederen, geboren op 4 juni 1886 in Oirsbeek en Maria Hubertina Elisabeth Schreurs, op 7 oktober 1893 in Margraten geboren. Zij waren op 19 juni 1918 in Schimmert getrouwd. Op 26 september 1918 liet het stel zich, komend van Schimmert, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Het echtpaar kreeg zes kinderen, die allen in Hoensbroek op de wereld kwamen. Johannes Leonardus Diederen, de vader, was bakker van beroep en had een eigen bakkerij. Ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog woonde hij met zijn vrouw en een deel van de kinderen in Hoensbroek op Hoofdstraat 90. Later werd dit huisnummer bij een vernummering gewijzigd in 158. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Hendrikus Gerardus Diederen, de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn ouders op Hoofdstraat 90 in Hoensbroek. Hij had zeven jaar lagere school genoten, vijf jaar HBS en nog een jaar gymnasium. Hij had ook een zwemdiploma en verdiende een zakcentje als zwemleraar.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde Hendrikus Gerardus Diederen zich als vrijwilliger aan bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 22 oktober 1944 officieel in dienst trad.
Placeholder image
Hendrikus Gerardus Diederen.
Bron: Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade.
Vanaf 8 maart 1945 diende Hendrikus Gerardus Diederen als oorlogsvrijwilliger (OVW’er) bij het Nederlands leger en voor het volgen van een officiersopleiding vertrok hij op 30 maart 1945 naar Engeland. Op 8 september 1945 werd hij bevorderd tot soldaat der 1e klasse en op 8 december 1945 tot korporaal. Vanaf 1 mei 1946 diende hij bij het 3e Bataljon, 14e Regiment Infanterie (3-14 R.I.) en op 21 december 1946 werd hij gepromoveerd tot sergeant. Op zeker moment werd hij overgeplaatst naar het 11e Regiment Infanterie (11 R.I.).

Op 13 januari 1947 vertrok Hendrikus Gerardus Diederen met zijn eenheid, het 11e Regiment Infanterie, met de MS Johan van Oldenbarnevelt, naar Nederlands-Indië. Het was een lijnschip van de Stoomvaart Maatschappij Nederland en werd bij de politionele acties gebruikt als troepenschip. Op 5 maart 1947 kwam het schip aan in de haven van Semarang, Java. Hendrikus Gerardus Diederen was inmiddels tot vaandrig bevorderd. Zijn vertrek naar Nederlands-Indië was in het kader van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Twee dagen na de capitulatie van Japan, op 15 augustus 1945, had Indonesië de onafhankelijkheid uitgeroepen. De Nederlandse regering stuurde daarop een troepenmacht om het gezag over haar kolonie te herstellen.
Op 27 oktober 1947 werd Hendrikus Gerardus Diederen overgeplaatst naar het 3e Regiment Infanterie (3 R.I.) en op 12 maart 1948 kwam hij bij zijn definitieve eenheid terecht, de 3e Compagnie, 3e Bataljon, 7e Regiment Infanterie (3-III-7 R.I.). Met dit regiment heeft hij de twee politionele acties meegemaakt, oftewel de grootschalige militaire operaties in Nederlands-Indië.
De eerste politionele actie vond tussen 21 juli en 5 augustus 1947 plaats, waarbij het 7e Regiment Infanterie ten zuiden van Semarang werd ingezet. Op 1 augustus 1948 werd Hendrikus Gerardus Diederen bevorderd tot reserve tweede luitenant. Bij de tweede politionele actie, tussen 19 december 1948 en 6 januari 1949, was het regiment ten oosten van Semarang actief.
Na het beëindigen van de tweede politionele actie werd het regiment gelegerd in de omgeving van Rembang, Blora en Tjepoe, Java. Dit gebied werd gezuiverd van vijandelijke troepen.

Placeholder image
Overlijdensbericht van Hendrikus Gerardus Diederen.
Bron: Limburgs Dagblad 2 mei 1949.
Placeholder image
Graf van Hendrikus Gerardus Diederen op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Op 28 april 1949, omstreeks 14.00 uur, verloor de pelotonscommandant Hendrikus Gerardus Diederen bij Pendok, Java, door een ontploffende landmijn, zijn leven. In een bocht van de weg werd hij onder vuur genomen vanuit een bamboebos. Toen hij zich veilig wilde opstellen trapte hij op een landmijn. Hendrikus Gerardus Diederen werd op 29 april 1949 tijdelijk begraven in Blora, Java. Hij heeft zijn definitieve rustplaats gevonden op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, vak A, graf 193.
Op 5 mei 1949, om 10.00 uur, was er in de Sint Jan Evangelist in Hoensbroek een plechtige uitvaartdienst voor Hendrikus Gerardus Diederen.
Aan Hendrikus Gerardus Diederen werd postuum het Ereteken voor Orde en Vrede met de Gesp(en) toegekend. De uitreiking van dit ereteken vond op 21 januari 1950 plaats ten huize van de ouders, door burgemeester Martin. Hierbij waren aanwezig B. Diederen, heeroom en pastoor te Heerlerbaan en pastoor Lenders uit Hoensbroek.

Op zondagmorgen, 31 augustus 1952, vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de loco-burgemeester, wethouder Boshouwers, namens de minister van oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, onder wie Hendrikus Gerardus Diederen. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Hendrikus Gerardus Diederen bereikte de leeftijd van 24 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 2 mei 1949, 18 juni 1949, 23 januari 1950, 1 september 1952
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Karel Joseph Diederen

Karel Joseph Diederen werd op 10 oktober 1917 in Hoensbroek geboren. Zijn ouders waren ook in Hoensbroek geboren: Christiaan Hubert Diederen op 9 oktober 1887 en Maria Helena Offermans op 23 december 1889. Zij waren op 17 oktober 1914 in deze gemeente gehuwd. Het echtpaar kreeg elf kinderen, die allen in Hoensbroek op de wereld kwamen. Christiaan Hubert Diederen, de vader, was kantonnier van beroep. Een kantonnier is een medewerker van de overheid, die onder andere belast is met het beheer en onderhoud van wegen. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Hoensbroek op Pastoorskuilenweg 63. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Een portret van Karel Joseph Diederen, gemaakt door Harry Leblanc, zijn schoonbroer. Harry Leblanc is ook de maker van de kruiswegstaties in de Grote Sint Jan in Hoensbroek.
Bron: Oos Gebrook, 6 maart 2010, Bernard Grothues.
Placeholder image
Karel Joseph Diederen als Gewoon Dienstplichtige bij het 3e Regiment Veld Artillerie (Bereden).
Bron: Internet, Auw Gebrook en Truus de Bruijn
Karel Joseph Diederen, de zoon, had zes jaar lagere school. Hij was ongehuwd en woonde bij zijn ouders op Pastoorskuilenweg 63 in Hoensbroek. In zijn jonge jaren was hij actief in de jeugdbeweging. Hij was los werkman van beroep toen hij werd opgeroepen voor zijn dienstplicht. Een los werkman was meestal een ongeschoolde arbeider die werkte als dagloner, oftewel een arbeider die per dag werd betaald, zolang er werk voorhanden was. Hij werd op 2 september 1937 als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 3e Regiment Veld Artillerie (Bereden), waarin hij opklom tot de rang van wachtmeester. Wanneer hij van dienst thuis kwam was het altijd feest. Wanneer hij vroeg om zijn laarzen en sporen te poetsen was hij altijd blij met het resultaat. Hij was een aardige en vriendelijke man; de trots van zijn ouders.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat Karel Joseph Diederen in het verzet en was hij actief in de Groep Smit. De groep was genoemd naar haar leider, een uit Roermond afkomstige beroepsmilitair. Zij werd in 1941 opgebouwd en maakte vooral gebruik van oud-militairen. De Groep Smit verspreidde illegale bladen, zoals Oranjepost, Vrij Nederland, Het Vrije Volk en brieven van Nederlandse bisschoppen, waarin stelling werd genomen tegen onder andere de NSB. Ook hield de groep zich bezig met het verkrijgen van explosieven en het uitvoeren van sabotage.
Dankzij een informant was de Duitse bezetter goed op de hoogte van de activiteiten van de Groep Smit. Op 2 februari 1942 sloeg de bezetter toe. Bijna dertig mensen werden gearresteerd. Na een serie verhoren werd onder meer Karel Joseph Diederen uit Hoensbroek op 13 februari 1942 op zijn ouderlijk adres opgepakt door een lid van de gemeentepolitie. Deze vroeg hem voor het regelen van een formaliteit mee te gaan naar het bureau. Op dat moment was de bonensoep voor het eten tussen de middag al klaar. Zijn moeder wilde nog snel een bord opscheppen, maar dat hoefde niet, want het zou niet lang duren. Toen Karel Joseph Diederen met de politieman op weg was naar het bureau kwam hij nog zijn vader tegen. Zijn familie heeft hem echter nooit meer terug gezien. Toen hij gearresteerd werd had hij kennelijk het plan om naar Engeland te vluchten.
Placeholder image
Karel Joseph Diederen.
Bron: bidprentjes van Jan Hofstee te Geleen.
Placeholder image
Foto op het bidprentje van Karel Joseph Diederen. Bron: bidprentjes van Jan Hofstee te Geleen.
Na zijn arrestatie werd Karel Joseph Diederen nog dezelfde dag opgesloten in het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht. In het inschrijvingsregister staat dat hij op dat moment broodbezorger was. Verder kan men daarin lezen dat Nitsch, de Befehlshaber van de Sicherheitspolizei in Maastricht, opdracht had gegeven om hem te arresteren. Op 9 mei 1942 bracht men hem onder begeleiding over naar Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager.

Karel Joseph Diederen kwam ten slotte in Sachsenhausen, een Konzentrationslager in het noordoosten van de Duitse stad Oranienburg, in de deelstaat Brandenburg, terecht. Op 2 maart 1943 kwam hij door mishandeling in dat kamp te overlijden. Zijn stoffelijk overschot zou zijn gecremeerd.
Na de oorlog wilde een paragnost optreden in de Luxor, de bioscoop gelegen aan de Akerstraat. De vader van Karel Joseph Diederen wilde er met een foto van zijn zoon naar toe gaan.
Placeholder image
Document met gegevens van Karel Joseph Diederen.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Maar burgemeester Martin verbood het optreden van de paragnost. Het is niet bekend waarom hij dat heeft gedaan. Later vroeg de vader van Karel aan de paragnost of de man voor hem alleen de foto wilde ‘lezen’. Volgens de paragnost was Karel Joseph Diederen dood en hij had geen nagels meer. Van dat bericht keek de vader op. Meer wilde hij ook niet meer horen. Op 28 november 1947 werden de ouders officieel door het Nederlandse Rode Kruis in kennis gesteld over het lot van hun zoon.
Op 5 september 1944 (Dolle Dinsdag) werden in Zuid-Limburg twee verzetsstrijders door de bezetter opgepakt. Nog dezelfde dag werden de twee gefusilleerd op een plek halverwege de Cauberg in Valkenburg. In 1958 werd daar een kapel gebouwd ter herdenking van gevallen Limburgse verzetsmensen. Op de wanden van het kapel zijn hun namen te lezen. Ook de naam van Karel Joseph Diederen komt daarop voor.

Karel Joseph Diederen bereikte de leeftijd van 25 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburger Koerier d.d. 16 april 1943
  • Boek 'Het Verborgen Front' van A.P.M. Cammaert
  • Bidprentje collectie Jan Hofstee te Geleen
  • 'Oos Gebrook', verenigingsblad Heemkundevereniging Hoensbroek d.d. maart 2010
  • Roza Leblanc-Diederen
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Josepha Carolina Dörenberg-Dortu

Josepha Carolina Dortu kwam op 5 april 1882 in Schaesberg op de wereld. Haar ouders waren: Jan Willem Dortu, geboren op 18 augustus 1843 in Hoensbroek en Maria Sibilla Souren, geboren op 17 oktober 1841 in Schaesberg. Zij waren op 26 juni 1867 in Schaesberg getrouwd. Behalve Josepha kregen zij nog zes andere
Placeholder image
Overlijdensakte van Josepha Carolina Dörenberg-Diederen.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
kinderen. In februari 1900 verhuisde het gezin naar Hoensbroek. Jan Willem Dortu, de vader, was landbouwer van beroep. In Hoensbroek woonde hij met zijn gezin op Kouvenrade 172. Maria Sibilla Souren, de moeder, kwam op 9 september 1913 in Hoensbroek te overlijden. Haar echtgenoot stierf op 8 november 1930, eveneens in Hoensbroek. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Deel van de ‘Lijst van oorlogsslachtoffers, overleden te Heerlen’, waarin de naam staat van Josepha Carolina Dörenberg-Dortu. Bron: Gemeentearchief Heerlen, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Josepha Carolina Dortu, de dochter, trouwde op 21 april 1906 in Hoensbroek met Ludwig Dörenberg, geboren op 21 juli 1874 in Aken, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zij kregen twee kinderen. Ludwig Dörenberg, de vader, was mijnwerker van beroep. Later ging hij werken als grondwerker. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Hoensbroek op Buttingstraat 21.
Placeholder image
Document met een overzicht van de schade die door de gemeente Hoensbroek werd opgelopen gedurende de oorlogstijd. Hierin staat dat er op 6 januari 1945 bomschade was ontstaan aan het bovengrondse laagspanningsnet aan de Heerlerweg en Wijngaardsweg. Is door deze bominslag Josepha Carolina Dörenberg-Dortu om het leven gekomen?
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Volgens de ‘lijst van oorlogsslachtoffers, overleden te Heerlen’, die te vinden is in het Centrum voor regionale geschiedenis, Rijckheyt, te Heerlen, kwam Josepha Carolina Dörenberg-Dortu op 6 januari 1945 als gevolg van een granaatverwonding om het leven. Haar overlijdensakte werd op 30 januari 1945 opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Hoensbroek, aan de hand van een uittreksel uit het register van overlijden der gemeente Heerlen. In de overlijdensakte staat ook het tijdstip aangegeven van haar dood, te weten 17.30 uur.

Meer informatie over waar en wanneer zij haar verwonding had opgelopen kon niet meer worden achterhaald. Zo is niet bekend of Josepha Carolina Dörenberg-Dortu na de granaatinslag nog een tijd lang heeft geleefd. Het kan ook zijn dat zij nog dezelfde dag bezweek aan haar verwonding. Wel is bekend dat op de dag van haar overlijden, 6 januari 1945, een bom was neergekomen op de kruising van de Heerlerweg met de Wijngaardsweg, waarbij het bovengrondse laagspanningsnet werd beschadigd. Het is mogelijk dat Josepha Carolina Dörenberg-Dortu bij bovengenoemde bominslag is gewond geraakt, in het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen werd opgenomen, waar zij korte tijd later kwam te overlijden. Dit zou een verklaring kunnen zijn waarom de overlijdensakte eerst in Heerlen werd opgemaakt. Maar dit alles is speculatief. Het is niet bekend waar zij werd begraven.

Josepha Carolina Dörenberg-Dortu bereikte de leeftijd van 62 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018




Ernst Luitbert Eberhard

Ernst Luitbert Eberhard kwam op 22 maart 1923 op de wereld in Oberhausen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zijn ouders waren: Theodor Eberhard, geboren op 27 september 1894 in Lingerhahn, in de Duitse deelstaat Rijnland-Palts en Judula Weber, geboren op 13 januari 1896 in Amsterdam. Zij waren op 23 juni 1922 in Oberhausen getrouwd. Behalve Ernst kreeg het echtpaar nog drie andere kinderen. Theodor Eberhard was mijnwerker van beroep en werkte als houwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij met zijn gezin in Hoensbroek op Voorstraat 14. De gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.
Placeholder image
Document met enkele gegevens van Ernst Luitbert Eberhard. Let op de informatie over de Grablage.
Bron: Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn.
Ernst Luitbert Eberhard, de zoon, verliet op 28 augustus 1939 het ouderlijk huis in Hoensbroek om te gaan wonen in Lingerhahn, de geboorteplaats van zijn vader. Het is niet bekend wanneer hij in het Duitse leger kwam en of hij zich vrijwillig had aangemeld dan wel verplicht in dienst was gegaan. Hij kwam als Grenadier terecht bij de 5. Kompanie, II. Bataillon, Grenadier-Regiment 29, 3. Infanterie-Division.
De 3. Infanterie-Division was een onderdeel van de 6. Armee, welke geleid werd door Generaloberst Friedrich Paulus. In de winter van 1942-1943, tijdens de strijd om Stalingrad (Volgograd), Rusland, werd de 6. Armee omsingeld door het Sovjetleger en op 31 januari 1943 gaf het zich over.
Tijdens bovengenoemde omsingeling verdedigde de 3. Infanterie-Division het front tussen de plaatsen Karpovka en Marinovka, grofweg 40 kilometer ten westen van Stalingrad. Zij zaten daar in de zuidwesthoek van het ingesloten gebied. Dit deel van het front liep dwars door een bevroren steppe, die van nature weinig dekking bood. Ondanks de moeilijkheden wist de divisie toch defensieve stellingen op te bouwen. Op 26 november 1942 startte het Sovjetleger in deze sector van het front een zwaar offensief. De divisie was in staat de eerste aanvallen af te slaan, maar op 10 januari 1943 werd zij richting Stalingrad terug gedrongen.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Rusland, waar Ernst Luitbert Eberhard gesneuveld is.
Bron: Jan van den Berg.
Ernst Eberhard sneuvelde op 3 december 1942 in de omgeving van Stalingrad. De Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge is tot op heden niet in staat geweest om zijn stoffelijke resten over te brengen naar het Duitse oorlogskerkhof in Rossoschka. Dit staat althans in de database van de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel. Bij de Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn daarentegen wordt aangegeven dat Ernst Eberhard zijn definitieve rustplaats heeft gevonden op het oorlogskerkhof in Rossoschka. Deze begraafplaats ligt ongeveer 40 kilometer ten noordwesten van Volgograd, aan de rivier de Rossoschka. Hier heeft men voor de ruim 14.000 Duitse soldaten, die niet meer geborgen konden worden, zeventien granieten kubussen geplaatst en in 2012 twee verdere. Hier staan in alfabetische volgorde de namen op van de soldaten. Op een van deze kubussen staat de naam van Ernst Eberhard. Het ziet er derhalve naar uit dat het lichaam van Ernst Eberhard niet geborgen is en niet is overgebracht naar Rossoschka. Wel is zijn naam verbonden met dit oorlogskerkhof vanwege zijn naam op een van de kubussen.
Het gezin Eberhard komt voor in het boek ‘Joodse onderduikers in Hoensbroek’, dat in 2016 door de Heemkundevereniging Hoensbroek werd uitgegeven. Zij waren de achterburen van het gezin De Vries op Voorstraat 12, die twee Joodse kinderen in onderduik hadden, te weten Salomon ‘Shlomo’ en Eva Haringman. Het Duitse gezin heeft waarschijnlijk weet gehad van de onderduikers, maar heeft dit nooit aan de autoriteiten doorgegeven.
Omstreeks 12 september 1944, kort voor de bevrijding, vertrok het gezin Eberhard uit Hoensbroek om naar Duitsland terug te keren.

Ernst Luitbert Eberhard bereikte de leeftijd van 19 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


gezin van Emrik

Levie van Emrik werd geboren op 28 april 1897 in Amsterdam. Betje Meijer kwam op 11 november 1899 op de wereld in Geldermalsen. Zij waren op 7 september 1916 in Voerendaal getrouwd. Op de trouwdag lieten zij zich in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Het echtpaar kreeg vier kinderen.
Placeholder image
Levie van Emrik.
Bron: Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam.
Placeholder image
Feodora Rubens, de tweede vrouw van Levie van Emrik.
Bron: Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam.
De eerste twee kinderen zagen het levenslicht in Hoensbroek: Saartje op 1 april 1917 en Bernard op 30 juli 1918. Op 21 juli 1920 kwam het gezin via Heerlen en Amsterdam in Sittard te wonen. In deze woonplaats werd Greeta, het derde kind, op 10 maart 1921 geboren. Twee weken later, op 23 maart 1921, keerde het gezin naar Hoensbroek terug waar Simon, het vierde kind, op 19 augustus 1922 werd geboren. Terug in Hoensbroek woonde het gezin op verschillende adressen, als laatste op Steenberg 166. Op 31 juli 1924 verliet men Hoensbroek opnieuw om wederom in Sittard te gaan wonen en wel in een woonwagen. In de daarop volgende drie jaar verhuisde het gezin nog een paar keer: op 23 november 1925 van Sittard naar Brunssum, op 17 februari 1926 van Brunssum naar Sittard, en nog steeds verblijvend in een woonwagen. Op 11 februari 1927 vertrok het gezin naar Amsterdam. In Limburg was Levie van Emrik, de vader, mijnwerker van beroep en werkte hij als houwer in een van de steenkoolmijnen. In Amsterdam veranderde hij verschillende keren van beroep. Eerst werkte hij er als kruidenier en daarna als koopman in lampen en tweedehands meubelen. Als koopman had hij een standplaats aan het Waterlooplein. Op 7 oktober 1934, op een leeftijd van 34 jaar, kwam Betje Meijer, zijn vrouw, in Amsterdam te overlijden. Zij werd begraven op de Joodse begraafplaats in Diemen. Levie van Emrik trouwde op 6 maart 1935 in Amsterdam met Feodora Rubens, geboren op 10 mei 1903 in Aken, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Uit dit huwelijk kwam nog een kind: Elfriede, geboren op 1 november 1940 in Amsterdam. Samen met zijn tweede vrouw exploiteerde Levie van Emrik het rusthuis ‘Van Emrik’, gelegen aan Zwanenburgwal 34 in Amsterdam. De leden van het Joodse gezin van Emrik bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Levie van Emrik, Feodora Rubens en Elfriede van Emrik
Van Levie van Emrik en Feodora Rubens, de ouders, had de echtgenoot een aantal jaren in Hoensbroek gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonden zij met hun dochter Elfriede in Amsterdam op Zwanenburgwal 34.
Placeholder image
Advertentie in een krant van het Rusthuis van Emrik.
Bron: Internet, joodsamsterdam.nl
Omdat ze exploitanten waren van het rusthuis ‘Van Emrik’ hadden zij van de Joodse Raad een Sperre. De Joodse Raad was in februari 1941 opgericht op bevel van de Duitse bezetter en bedoeld voor het besturen van de Joodse gemeenschap. Via de raad kon de bezetter bevelen doorgeven. De raad moest de anti-Joodse maatregelen niet alleen bekend maken maar ook deels uitvoeren. De Sperre was te beschouwen als een document dat de Joodse houder ervan een vrijstelling verschafte van deportatie. In dit document stond altijd bis auf weiteres, daarmee aangevend dat het te allen tijde herroepen kon worden. In de praktijk kwamen de meeste houders van dit document alsnog op transport.
Levie van Emrik en Feodora Rubens bezaten dus zo’n vrijstelling waardoor zij, samen met Elfriede, hun dochter, niet voor deportatie in aanmerking kwamen. Maar in februari 1943 werd deze vrijstelling door de Duitse bezetter ongeldig verklaard en werden zij alsnog opgepakt. Op 9 februari 1943 kwamen zij met z’n drieën aan in Kamp Westerbork.
Na een verblijf van zeven dagen in barak 55 werden zij met 1105 andere gevangenen op 16 februari 1943 op transport gesteld naar Auschwitz. Op 19 februari 1943, direct na aankomst, werden zij in Auschwitz vermoord. Levie van Emrik werd 45 jaar, Feodora Rubens 39 jaar, en Elfriede van Emrik 2 jaar.

Saartje van Emrik
Saartje van Emrik, de dochter, was in Hoensbroek geboren en heeft er zo’n zes jaar gewoond. Zij werd op 30 november 1938 in Amsterdam in het huwelijk verbonden met Elias Cosman, geboren op 24 januari 1916 in Amsterdam. Het echtpaar kreeg twee kinderen: Betje op 19 mei 1939 in Amsterdam en Judith op 29 augustus 1940 in Hilversum. Op de persoonskaart van vader Elias Cosman staat dat hij sjouwerman van beroep was. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij met zijn gezin in Amsterdam op Zwanenburgerstraat 63.
Elias Cosman werd omstreeks 4 oktober 1942 door de Duitse bezetter gearresteerd en overgebracht naar Westerbork. Ook Saartje van Emrik, zijn echtgenote, en Betje, zijn dochter, ondergingen hetzelfde lot. De datum van aankomst van moeder en dochter in Kamp Westerbork is niet bekend. In het kamp werd het gezin weer herenigd, op Judith na, de andere dochter. Judith was ter onderduik afgestaan en mede daardoor overleefde zij de oorlog.
Op 16 oktober 1942 werden vader, moeder en dochter met 1707 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Op 19 oktober 1942, direct na hun aankomst, werden moeder en dochter in Auschwitz vermoord. Saartje van Emrik bereikte de leeftijd van 25 jaar, Betje Cosman 3 jaar. Elias Cosman, de vader, verloor op 7 februari 1945 zijn leven in Gross-Rosen. Hij bracht dus ruim twee jaar door in kampen. Elias Cosman werd 29 jaar.

Bernard van Emrik
Bernard van Emrik, de zoon, was in Hoensbroek geboren en heeft vijf jaar in deze gemeente doorgebracht. Hij huwde op 1 november 1939 in Amsterdam Margaretha Wurms, geboren op 18 december 1917 in Rotterdam. Het echtpaar kreeg één kind: Betje, geboren op 19 juni 1942 in Amsterdam. Bernard van Emrik verdiende de kost als kapper. Margaretha Wurms was vroeger naaister geweest. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Amsterdam op Korte Houtstraat 3/5.
Begin 1942 werden door de Duitse bezetter werkkampen voor Joodse werklozen ingericht in het oosten van het land. Deze kampen waren onder het mom van werkverruiming bestemd voor Joodse mannen tussen de 18 en 65 jaar, die door de anti-Joodse maatregelen van de bezetter werkloos waren geworden. Bernard van Emrik was één van hen. In werkelijkheid was het een maatregel die uiteindelijk zou moeten leiden tot deportatie. De Joodse mannen die in dit soort kampen verbleven moesten werkzaamheden verrichten voor bijvoorbeeld de Heidemij, waaronder het aanleggen van wegen en paden. Anderen moesten boeren in de omgeving helpen bij het rooien van aardappelen.
Vanaf 2 oktober 1942 werden de werkkampen opgeheven. De mannen werden toen overgebracht naar Kamp Westerbork. Bernard van Emrik werd rond 4 oktober 1942 naar Kamp Westerbork getransporteerd. Ook Margaretha Wurms, zijn vrouw, en Betje, zijn dochter, werden door de bezetter opgepakt en overgebracht naar dit kamp. De datum van aankomst van moeder en dochter in het kamp is onbekend. In Kamp Westerbork vond de gezinshereniging plaats.
Op 30 oktober 1942 werd het gezin met 656 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Op 2 november 1942, direct na hun aankomst, werden moeder en dochter in Auschwitz vermoord. Margaretha Wurms bereikte de leeftijd van 24 jaar, Betje van Emrik werd 4 maanden oud. Tijdens het transport van Kamp Westerbork naar Auschwitz werd Bernard van Emrik, tezamen met andere gezonde mannen uit de trein gehaald op het Poolse station Kosel, gelegen op zo’n 80 kilometer ten westen van Auschwitz.
Bernard van Emrik werd overgebracht naar Blechhammer, een Konzentrationslager, gelegen 70 kilometer ten westen van Auschwitz. Daar moest hij meewerken aan de bouw van fabrieken voor de productie van synthetische brandstof. Door regelmatige Geallieerde luchtbombardementen bereikten deze fabrieken nooit hun volledige capaciteit. Op oudejaarsdag, 31 december 1944, verloor Bernard van Emrik zijn leven in Blechhammer. Hij werd 26 jaar.

Greeta van Emrik
Greeta van Emrik, de dochter, had drie jaar in Hoensbroek gewoond. Zij huwde op 18 juni 1941 in Amsterdam met Mozes Werkendam, geboren op 19 juli 1918 in deze stad. Het echtpaar bleef kinderloos. Mozes Werkendam was melkbezorger. Greeta van Emrik werkte als dienstbode in het rusthuis ‘Van Emrik’ dat door haar ouders werd geëxploiteerd. Op grond van deze functie hadden zij en haar man, net als haar ouders, van de Joodse Raad een Sperre ontvangen. Tijdens de oorlog woonde het stel in bij de ouders van Greeta van Emrik op Zwanenburgwal 34 in Amsterdam.
Op zeker moment werden zij, na het intrekken van de Sperre, door de Duitse bezetter opgepakt. Op 3 april 1943 kwamen zij in Kamp Westerbork aan, waar zij werden geplaatst in barak 63. Na een verblijf van drie dagen in het kamp werd het echtpaar op 6 april 1943 met 2018 andere gevangenen op transport gesteld naar Sobibór. Op 9 april 1943, direct na aankomst, werden zij in Sobibór vermoord. Mozes Werkendam bereikte de leeftijd van 24 jaar, Greeta van Emrik 22 jaar.

Simon van Emrik
Simon van Emrik, de zoon, was in Hoensbroek geboren en heeft er zo’n twee jaar gewoond. Hij was ongehuwd en bakker van beroep. Hij woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog bij zijn ouders in Amsterdam op Zwanenburgwal 34.
Op zeker moment werd hij door de Duitse bezetter opgepakt en op 6 mei 1943 in Kamp Westerbork binnengebracht als strafgeval. De reden hiervoor is niet bekend. Hij kwam terecht in strafbarak 67. Na een verblijf van vijf dagen in het kamp werd hij met 1445 andere gevangenen op 11 mei 1943 op transport gesteld naar Sobibór. Op 14 mei 1943, direct na aankomst, werd hij in Sobibór vermoord. Simon van Emrik werd 20 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Voerendaal
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Sittard
  • Bevolkingsregister Gemeente Brunssum
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Boek 'Ondergang, de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945', J. Presser
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Marinus Ernst

Marinus Ernst zag op 26 juni 1916 in Hoensbroek het levenslicht. Zijn ouders waren: Johannes Ernst, geboren op 3 mei 1886 in Hilversum en Aartje Renes, geboren op 27 juli 1881 in Lopik. Zij waren op 26 juni 1907 in Bussum in het huwelijk getreden. Johannes Ernst was op dat moment landbouwer van beroep. Het echtpaar kreeg drie kinderen. Hun eerste kind werd in Bussum geboren en het tweede in Oberhausen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen.
Op 30 april 1916 liet het gezin zich, komend van Oberhausen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier kwam Marinus, het derde kind, op de wereld. Het gezin woonde in Hoensbroek op De 1ste Stap 78. De straat waaraan huisnummer 78 lag is later Van Rossumstraat genoemd. Johannes Ernst, de vader, was nu mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Op 23 december 1916, een half jaar na de geboorte van Marinus, kwam Aartje Renes, de moeder, in Hoensbroek te overlijden. Op 24 januari 1917, verhuisde de vader met de drie kinderen naar Heerlen, waar zij gingen wonen op Treebeek 112. Johannes Ernst trouwde op 8 mei 1919 in Heerlen met Anna van der Waarden, geboren op 17 december 1884 in Hilversum. Uit het tweede huwelijk werden nog eens twee kinderen geboren. Op 8 maart 1926 verhuisde het gezin naar Ubach over Worms om er te gaan wonen op Brunssummerweg 138. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Marinus Ernst, de zoon, schijnt op een keer als 14-jarige het ouderlijk huis te hebben verlaten. In het Limburgs Dagblad van 22 augustus 1930 heeft een oproep gestaan, waarin de burgemeester van Ubach over Worms, namens de ouders, verzoekt om een opsporing en terugbezorging van Marinus. Hij zou op 11 augustus 1930 zijn verdwenen en niet zijn teruggekeerd. Het signalement luidde: lengte ongeveer 1,10 meter, bleek gezicht, gekleed in korte broek en grijze trui, blootshoofds, zonder kousen en schoenen.
Marinus Ernst, de zoon, bleef ongehuwd en heeft op tal van plaatsen in Nederland gewoond. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam hij weer naar Ubach over Worms. Hij was landarbeider van beroep en deed het werk dat zijn vader eens had gedaan.
Placeholder image
Een van de vier gedenkstenen op het Nederlandse Ereveld in Düsseldorf-Oberblik, met daarop onder andere de naam van Marinus Ernst (2e kolom). Bron: Internet.
Marinus Ernst heeft van 21 tot 26 april 1941 vastgezeten in het Huis van Bewaring en Gevangenis te Maastricht. Hij zou de jachtwet hebben overtreden. Op zeker moment kwam hij terecht in een Arbeitserziehungslager (AEL) in Keulen-Müngersdorf, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Over de wijze waarop en wanneer hij in dat lager aankwam kon niets meer worden achterhaald. Het is mogelijk dat dit alles het gevolg is geweest van het overtreden van de jachtwet, maar dit is slechts speculatie.
Placeholder image
Overlijdensakte van Marinus Ernst.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Een Arbeitserziehungslager was in eerste instantie bedoeld om arbeiders, die in de ogen van de Duitsers de werkmoraal bedreigden, weer in het gareel te krijgen. In de praktijk kwamen de veroordeelden om de meest uiteenlopende redenen in een AEL terecht.
Over het lot van Marinus Ernst was aan het einde van de oorlog niets bekend. Op 11 oktober 1945 ontving het Nederlandse Rode Kruis, afdeling Heerlen, een bericht van een gerepatrieerde, dat Marinus op 21 december 1944 ten gevolge van dysenterie in een barak te Müngersdorf was overleden. Naar aanleiding van dit bericht verstuurde het Nederlandse Rode Kruis op 17 november 1945 een brief naar de vader, om hem te informeren over het mogelijke lot van zijn zoon. Pas daarna werd in het archief van de Gestapo in Keulen een document gevonden waarin de aanwezigheid van Marinus in het AEL in Keulen-Müngersdorf werd bevestigd.
Pas op 25 november 1946 zou door de gemeente Keulen een overlijdensakte worden opgemaakt. Daarin staat dat hij niet op 21 december 1944 de dood vond, maar op 8 december 1944, en wel om 22.00 uur in het AEL. Bijna een jaar later, op 15 oktober 1947, ontving de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Ubach over Worms van het Nederlandse Rode Kruis een afschrift van die overlijdensakte en kon hij Marinus Ernst opnemen in het overlijdensregister.
Het is niet bekend waar het graf van Marinus Ernst zich bevindt en of er wel een graf van hem bestaat. In Düsseldorf-Oberblik in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen bevindt zich het Nederlandse Ereveld op Friedhof Stoffeln aan de Bittweg. Het telt 1.230 graven van Nederlanders die omkwamen in Noordrijn-Westfalen. Verder zijn er vier gedenkstenen met daarop de namen van 485 Nederlandse oorlogsslachtoffers, waarvan de laatste rustplaats niet bekend is. Op een van de vier gedenkstenen komt de naam voor van Marinus Ernst voor.

Marinus Ernst bereikte de leeftijd van 28 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Ubach over Worms
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Regionaal Historisch Centrum RHCL te Maastricht
  • Limburgs Dagblad d.d. 22 augustus 1930
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


gezin Feldheim

Moritz Feldheim kwam op 27 september 1876 op de wereld in Erkrath-Unterbach, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Maria Anna ‘Jenny’ Moser werd geboren op 1 augustus 1878 in Gerresheim, eveneens in Noordrijn-Westfalen. Zij waren op 30 april 1901 in Gerresheim in het huwelijk getreden. Het echtpaar kreeg één kind: Erna, geboren op 8 juni 1907 in Hilden, Noordrijn-Westfalen. In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) diende Moritz Feldheim als frontstrijder in het Duitse leger. De leden van het Joodse gezin bezaten de Duitse nationaliteit.
Placeholder image
Advertentie waarin de familie Feldheim, als eigenaar van Café Passart, hun vrienden en klanten een zalig nieuwjaar toewensen.
Bron: Limburger Koerier 30 december 1939.
Op 2 april 1930 liet het gezin Feldheim zich, komend van Gerresheim, inschrijven in het bevolkingsregister van Heerlen. In deze woonplaats verdiende Moritz Feldheim zijn brood als koopman. Na een verblijf van ruim vier jaar in Heerlen verhuisde het gezin op 11 oktober 1934 naar Hoensbroek. Hier exploiteerde Moritz Feldheim een herberg op Akerstraat 192 onder de naam ‘Café Passart’. Op 31 oktober 1936 vertrok hun dochter, Erna Feldheim, naar Bochum, Noordrijn-Westfalen. Een paar dagen later, op 4 november 1936, trad ze in het huwelijk met een zekere Jakob Meier. Door de ontwikkelingen in Duitsland keerde het echtpaar op 10 november 1938 als politieke vluchtelingen naar Hoensbroek terug, om te gaan wonen in het ouderlijk huis van Erna Feldheim.

Moritz Feldheim en Maria Anna Moser
Placeholder image
Maria Anna Feldheim-Moser.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
In het najaar van 1940 werd door de Duitse bezetter een aanvang gemaakt met de invoering van anti-Joodse maatregelen. Eén van die maatregelen was het invoeren van de registratieplicht voor Joden. Gehoor gevend aan de registratieplicht richtte Moritz Feldheim op 6 februari 1941 een brief aan de burgemeester van Hoensbroek, waarin hij verklaarde: Samt Anmeldepflicht für Juden teile ich ihnen höfl. mit, dass ich, meine Frau und Tochter Juden sind. De registratie was voor de Duitse bezetter een voornaam middel om de Joodse gemeenschap in Nederland te kunnen opsporen, isoleren, deporteren en uiteindelijk vernietigen.
Placeholder image
Brief van Moritz Feldheim aan de burgemeester van Hoensbroek, waarin hij in het kader van de registratieplicht voor Joden, verklaart dat hij, zijn vrouw en zijn dochter, Joden zijn.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Op 26 januari 1942 deelde de burgemeester van Hoensbroek aan de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters in Den Haag het volgende mede: “Ingevolge het bepaalde bij de Elfte Verordnung zum Reichsbürgergesetz van de Duitse Rijksregering van 25 november 1941, Reichsgesetzblatt nr. 133, hebben … Feldheim Moritz … Feldheim Erna … Moser Maria Anna …, die, als zijnde van Duitsche nationaliteit en van Joodschen bloede in het bevolkingsregister dezer gemeente zijn opgenomen, de Duitsche nationaliteit verloren. In verband hiermede werd de nationaliteit op de persoonskaarten van genoemde personen, bij mijn besluit van heden, veranderd van Duitsche in zonder”. Het statenloos verklaren van het gezin Feldheim moet gezien worden als een onderdeel van het isoleren van Joodse mensen.
Een andere anti-Joodse maatregel was het beperken van economische mogelijkheden van Joden. In het kader hiervan werden winkels en bedrijven van Joden onteigend en in handen gegeven van een Verwalter (beheerder). Dit lot trof ook Moritz Feldheim. Op last van de Sicherheitspolizei in Maastricht, moest hij op 8 augustus 1942 zijn herberg sluiten. Het pand werd later verkocht door de Verwalter.
Op 9 april 1943 pakte de bezetter Moritz Feldheim op en bracht hem over naar Kamp Vught. Een maand later, op 9 mei 1943, kwam hij terecht in Kamp Westerbork. Men plaatste hem in barak 58.
Via de Joodse Raad in Maastricht kreeg zijn vrouw, Maria Anna Moser, op 14 mei 1943 een bericht van haar man. Wilde zij voorkomen dat haar echtgenoot alleen op transport zou worden gesteld, moest zij zich op de eerstvolgende maandag in Kamp Westerbork melden. Echter, op 18 mei 1943 werd Moritz Feldheim met 2510 andere gevangenen, zonder zijn echtgenote, op transport gesteld naar Sobibór. Op 21 mei 1943 werd Moritz Feldheim in Sobibór vermoord. Hij bereikte de leeftijd van 66 jaar.
Placeholder image
Stolpersteine van Moritz Feldheim en Maria Anna Feldheim-Moser. Deze herdenkingsstenen werden op 23 augustus 2013 in het trottoir geplaatst op de plek waar eens het pand aan de Akerstraat heeft gestaan waar het gezin Feldheim heeft gewoond.
Bron: Hans Heltzel.
Maria Anna Moser, die zich niet in Kamp Westerbork had aangemeld, had besloten om onder te duiken. Op 10 of 11 januari 1944 werd zij door de Duitse bezetter opgespoord en gearresteerd. Zij werd op 12 januari 1944 opgesloten in het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht. Het inschrijvingsregister van de gevangenis toont ‘Heerlen (ziekenhuis)’ als woonplaats van Maria en zij was op bevel van de Befehlshaber Sicherheitspolizei van Maastricht opgepakt. Op 15 januari 1944 werd zij onder begeleiding naar Kamp Westerbork gebracht, waar zij dezelfde dag arriveerde. Zij werd ondergebracht in barak 65. Op 25 januari 1944 vertrok zij met 948 andere gevangenen naar Auschwitz. Op 28 januari 1944, direct na aankomst, werd Maria Anna Moser in Auschwitz vermoord. Zij werd 65 jaar.

Erna Feldheim
Erna Feldheim, de dochter, kwam net als haar vader in Kamp Vught terecht. Maar zij werd ingedeeld bij de Philips-groep. De mensen, die deel uitmaakten van deze groep, werden tewerkgesteld bij de firma Philips. Op zeker moment werd deze groep naar Auschwitz gedeporteerd, waar zij door de kampleiding werden herkend als Philips-Gruppe. De leden van de groep kwamen niet in de gaskamers terecht, maar werden bij elektronicabedrijven ondergebracht. Het merendeel van hen overleefde de oorlog, onder wie Erna Feldheim.
Op 29 augustus 1945, na het einde van de Tweede Wereldoorlog, keerde Erna Feldheim terug naar Hoensbroek om er te gaan wonen in het voormalige huis c.q. herberg van haar ouders op Akerstraat 192. Op 4 september 1945 vroeg zij bij de gemeente Hoensbroek een vergunning aan om het pand als café te mogen gebruiken. Ongeveer twee jaar lang exploiteerde zij het café. In 1947 gaf zij over een deel van het pand de vrije beschikking aan een zekere F. Kulowany, wonende te Hoensbroek op Buttingstraat 2, die het vervolgens inrichtte voor de verkoop van meubelen, haarden en kachels.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Boek 'Vervolgd in Limburg, Joden en Sinti in Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog' van H. van Rens, 2013
  • Boek 'Ondergang, de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945', J. Presser
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Jan Fokkens

Jan Fokkens zag op 18 april 1921 in Dantumawoude het levenslicht. Zijn ouders waren: Thomas Fokkens, geboren op 27 april 1889 in het dorp Britsum, deel uitmakend van Leeuwarderadeel en Aaltje Lubberts, geboren op 12 december 1888 in Franekeradeel. Zij waren op 28 mei 1913 in Leeuwarden gehuwd. Het echtpaar kreeg acht kinderen. Thomas Fokkens, de vader, had een bouwkundige opleiding gevolgd en werkte als uitvoerder in de betonwerken. Hij had daarin mogelijk een eigen bedrijf opgericht. Op 16 februari 1938 verhuisde het gezin vanuit Dokkum naar Meerweidenlaan 31 in Velsen-Noord, Noord-Holland. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Jan Fokkens. Bron: Co Bart te Beverwijk.
Jan Fokkens, de zoon, woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog op Hommerterweg 40 in Hoensbroek. Hij was een werknemer bij de Amsterdamse Ballast Mij. en werkte voor dit bedrijf op de Staatsmijn Hendrik in Brunssum.
Op 6, 13 en 14 april 1944 werden drie N.S.B.-ers door het verzet doodgeschoten. Als reactie hierop hield de Duitse bezetter op 16 april 1944 een razzia in Beverwijk en Velsen-Noord. Het was de bedoeling om ongeveer vijfhonderd jongemannen, in de leeftijd variërend van 18 tot en met 25 jaar, te gijzelen en over te brengen naar Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager. Daar zouden alle gijzelaars worden vastgehouden totdat de daders van de moorden zich gemeld zouden hebben.
Op die bewuste zondagmorgen, 16 april 1944, trok een groot aantal Duitse soldaten Beverwijk en Velsen-Noord binnen. Zij sloten systematisch straten af en gingen van huis tot huis om de jongemannen op te pakken. Jan Fokkens was een van de mensen die gegijzeld werden. Hij bracht op dat moment een bezoek aan zijn ouders, die woonden op Meerweidenlaan 31 in Velsen-Noord, in verband met zijn aanstaande verjaardag. Hij en de anderen werden verzameld in de bioscoop ‘De Pont’ en in het voormalige hotel ‘De Prins’ bij de pont in Velsen-Noord.
Om 13.00 uur moesten zij in de stromende regen in rijen van vijf naar het station in Beverwijk marcheren. Soms gooiden mensen jassen naar de gijzelaars. Deze mocht men van de Duitse soldaten niet oppakken. Op het perron, tijdens het inladen van de gijzelaars in goederenwagons, werden familieleden en bekenden op grote afstand gehouden. In eerste instantie weigerde de machinist te vertrekken. Onder druk van de Duitsers gaf hij toe en om 16.00 uur kwam de trein op het station in Amersfoort aan. Daar marcheerden de gijzelaars ook weer in rijen van vijf naar het kamp waar zij om 16.45 uur aankwamen.
Een deel van de gijzelaars werd na verloop van tijd vrijgelaten. Een ander deel werd op 28 juni 1944 geselecteerd voor een toekomstig transport naar Duitsland waar zij dwangarbeid moesten verrichten. Jan Fokkens behoorde tot deze laatste groep. Op 7 juli 1944, om 02.30 uur, werd de groep waartoe Jan Fokkens behoorde, onder zware bewaking naar het station in Amersfoort gebracht. Zij bereikten het station waar de trein klaar stond en om 04.30 uur vertrok deze naar Duitsland.
Eerst kwam Jan Fokkens als gegijzelde terecht in het Arbeitserziehungslager (AEL) in Spergau, gelegen ten zuiden van Merseburg, in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt. Een Arbeitserziehungslager was in eerste instantie bedoeld om arbeiders, die in de ogen van de Duitsers de werkmoraal bedreigden, weer in het gareel te krijgen. In de praktijk kwamen de veroordeelden om de meest uiteenlopende redenen in een AEL terecht. Zo ook de gegijzelden van Beverwijk en Velsen-Noord. Zij werden in de Leuna Werke, gelegen ten zuiden van Merseburg, tewerkgesteld bij de productie van synthetische benzine.
Placeholder image
Een kaart uit het archief van Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager (P.D.L. Amersfoort). met gegevens van Jan Fokkens.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Op 29 juli 1944 voerde de Amerikaanse luchtmacht een bombardement uit op de Leuna Werke. Bij deze aanval werd ook het nabijgelegen AEL in Spergau door tal van bommen getroffen en totaal vernietigd. De gegijzelden, waaronder Jan Fokkens, werden overgebracht naar het AEL in Schkopau dat ten noorden van Merseburg lag.
In Schkopau moest men werken voor de BUNA Werke, een chemische fabriek waar BUtadieen en NAtrium werd geproduceerd. Ten slotte kwamen Jan Fokkens en de andere gegijzelden rond september 1944 terecht in het AEL in Zöschen, gelegen ten oosten van Merseburg. In Zöschen moest een deel van hen werken op de Leuna of BUNA Werke. Rondom deze twee chemische fabrieken bevonden zich meerdere AEL’s van waar dwangarbeiders van diverse nationaliteiten zaten.
Jan Fokkens is in het AEL in Zöschen komen te overlijden door verzwakking. In de verschillende bronnen worden meerdere overlijdensdata genoemd, te weten: 8, 18 en 28 november 1944. In de overlijdensakte van de gemeente Hoensbroek, welke op 21 september 1946 was aangemaakt, aan de hand van een uittreksel uit het register van overlijden van de gemeente Zöschen, is te lezen dat Jan Fokkens op 8 november 1944, om 14.00 uur is komen te overlijden. In de overlijdensakte van de gemeente Zöschen, opgemaakt op 7 december 1944, staat echter de datum van 28 november 1944, om 14.00 uur.
Bij het Nederlandse Rode Kruis is in 1945 een verklaring afgegeven door een zekere F. Habets uit Kerkrade. Hij was een van de overlevenden van Zöschen en had in het kamp gewerkt als lijkenuitkleder. Hij had bij het opruimen van de lijken het rijbewijs, een bedrijfspas van de mijn Hendrik en een tramkaart van Jan Fokkens gevonden. Deze documenten had hij in zijn bezit gehouden en op een latere datum afgegeven aan de familie Fokkens.
Placeholder image
Een lijst van personen die in het AEL Zöschen hun leven verloren. Jan Fokkens komt op deze lijst voor, met geboortedatum, overlijdensdatum en grafnummer. Hij kwam terecht in graf 116, tezamen met vijf andere personen.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
De slachtoffers van kamp Zöschen werden begraven op een plek, twee kilometer ten noorden van deze stad. Jan Fokkens en vijf anderen kregen een gemeenschappelijk graf. Na de oorlog is op deze plek een Ehrenmal, een gedenkteken, geplaatst. In 1983 moesten de graven, alsmede het gedenkteken verplaatst worden in verband met de winning van bruinkool. De lichamen werden opgegraven, gecremeerd en vervolgens werd hun as in urnen gedaan. Deze werden tezamen met het gedenkteken verplaatst naar het centrum van Zöschen.
In 1989 kwam er een einde aan de bruinkoolwinning. De gemeente Zöschen besloot de urnen en het gedenkteken weer naar de oorspronkelijke plaats terug te brengen. Dit gebeurde op 29 december 1991.
Naast het gedenkteken staat onder andere ook een Nederlands monument. Jaarlijks wordt in de maand mei een herdenking gehouden in de kerk van Zöschen en bij het gedenkteken in het park, voor alle slachtoffers van het kamp Zöschen.
Ten westen van het station in Beverwijk staat een monument, die herinnert aan de gegijzelden. Op de plaquette, met de namen van hen die niet zijn teruggekeerd, staat ook de naam van Jan Fokkens.

Jan Fokkens bereikte de leeftijd van 23 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Boek 'Der Tod ist ein Täglicher Gast' van M. Pabst
  • Cor Bart te Beverwijk
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Mathias G.

Mathias G. kwam in 1889 in Nieuwstadt op de wereld. Het gezin G. bestond uit vader, moeder en acht kinderen. De vader van Mathias werkte afwisselend als werkman, dagloner en landbouwer. Het gezin G. woonde in Nieuwstadt in een pand, gelegen in een gebied dat ‘Achter de Beek’ genoemd werd, omdat het vanuit de dorpskern gezien aan de andere kant van de Geleenbeek lag. In 1953 kreeg de straat waaraan de woning lag de naam Beekstraat. De vader van Mathias overleed in 1924 in Nieuwstadt, zijn moeder in 1940 in Nieuwstadt. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Mathias G., de zoon, trouwde in 1923 in Nieuwstadt met een Duitse vrouw en het echtpaar kreeg vijf kinderen. Mathias had tal van beroepen uitgeoefend, zoals: mijnwerker, stukadoor, spoorwegarbeider, werkman, courantenbezorger, koopman en los werkman. Het gezin woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nieuwstadt in de straat met de naam Langs ’t Spoor. Heden ten dage heet deze straat Aan de Bogen.

Omstreeks 2008 schreef een achterkleindochter van Mathias G. een werkstuk voor de middelbare school. In het verhaal komt naar voren dat kort na de bevrijding in Nieuwstadt een paard door een granaat was gedood. Na een noodslachting werd het vlees van het dier op de markt aldaar verkocht, zonder dat er gevraagd werd om distributiebonnen. Zijn kinderen wilden eerst het vlees gaan kopen op de markt, maar Mathias G. wilde dat liever zelf doen. Op de markt bevonden zich ook enkele mensen van de Orde Dienst. Mathias werd door hen opgepakt, toen een bekende hem voor de voeten wierp een Duitser te zijn. Hij was weliswaar met een Duitse vrouw gehuwd, maar bezat de Nederlandse nationaliteit.

Mathias G. werd als politiek delinquent opgesloten in Kasteel Hoensbroek, waarvan de bijgebouwen gebruikt werden als gevangenis. Was dit terecht? Op 22 juni 1946 besliste het Bijzonder Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch voor de onvoorwaardelijke buitenvervolgstelling van Mathias G. Zij kwam met de volgende verklaring: ‘… de schuld van betrokkene van zoodanigen aard is, dat oplegging van een straf of maatregel in gevolge het Besluit Buitengewoon Strafrecht of het Tribunaalbesluit niet gerechtvaardigd is te achten.’ Deze tekst is later doorgestreept en vervangen door de zin: ‘Overwegende dat betrokkene inmiddels is overleden.’ Het eerdere besluit voor de onvoorwaardelijke buitenvervolgstelling van Mathias G. bleef gehandhaafd. Deze mutatie was noodzakelijk omdat zich inmiddels het volgende had voorgedaan.
De vrouw van Mathias G. had al eerder geprobeerd om hem weer vrij te krijgen. Zij had toen te horen gekregen dat haar man ergens in maart 1945 weer vrijgelaten zou worden. Maar de omstandigheden waaronder de gevangenen moesten leven waren zwaar. Volgens een verklaring van een SS-er, die eveneens uit Nieuwstadt kwam, hadden de bewakers de ernstig verzwakte en slechtziende Mathias G. een nacht lang buiten laten staan, met ontbloot bovenlichaam. De temperatuur in die nacht daalde tot enkele graden boven het vriespunt. Deze behandeling heeft hij niet overleefd, want op 9 maart 1945, omstreeks 05.30 uur, kwam hij te overlijden. Het schrijnende was dat het de bedoeling was geweest om hem de volgende dag vrij te laten. Mathias G. werd op kosten van de familie begraven op de Rooms-Katholieke begraafplaats in Nieuwstadt.
De uitspraak van het gerechtshof, met bovenvermelde mutatie, kwam pas een jaar later. Het waarom is niet bekend. Wellicht had dit te maken met het grote aantal rechtszaken, die het gerechtshof heeft moeten behandelen en misschien was ook de chaos van na de oorlog hier debet aan.

Mathias G. bereikte de leeftijd van 56 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Nieuwstadt
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Heemkundevereniging Nieuwstadt
  • Overlijdensprentje
  • Werkstuk middelbare school achterkleindochter
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Cornelis Garritsen

Cornelis ´Corrie´ Garritsen kwam op 19 november 1921 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Herman Garritsen, geboren op 2 december 1876 in Steenderen en Jansje Lagerweij, geboren op 16 oktober 1897 in Ede. Zijn vader was eerder getrouwd geweest met Elisabeth Sander, geboren op 30 juni 1875 in Holthausen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Wanneer en waar deze eerste huwelijksplechtigheid heeft plaatsgevonden kon niet meer worden achterhaald. Het echtpaar kreeg zes kinderen. De eerste vier kinderen werden in Duitsland geboren. Na de geboorte van het vierde kind verhuisde het gezin naar Nederland. Op 9 februari 1911 liet men zich, komend van Heerlen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier werden de twee andere kinderen geboren. In Hoensbroek woonde het gezin op verschillende adressen in de Buttingstraat. Herman Garritsen, de vader, werkte toen als mijnwerker. Op 4 maart 1919 kwam Elisabeth Sander, de moeder, in Hoensbroek te overlijden. Herman Garritsen trouwde op 12 juli 1919 in Hoensbroek met Jansje Lagerweij. Zij was ook al eens getrouwd geweest en nam uit haar eerste huwelijk een zoon mee. Uit het tweede huwelijk kwamen nog eens zeven kinderen voort. De eerste vier kinderen, onder wie Cornelis, werden geboren in Hoensbroek. Op 8 juli 1926 verhuisde het gezin van Hoensbroek naar Ede. Hier kwamen de laatste drie kinderen op de wereld. In het begin van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Ede op Leendert Tulplaan 2. In deze woonplaats verdiende Herman Garritsen zijn boterham als handelaar in brandstoffen. Hij overleed op 18 november 1940 in Ede. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Cornelis Garritsen, de zoon, verhuisde op 8 juli 1926 met zijn ouders van Hoensbroek naar Ede. Hij bleef ongehuwd en ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij op Leendert Tulplaan 8 in Ede. Na de dood van zijn vader nam hij het bedrijf over, omdat zijn oudste broer vanwege gezondheidsklachten daartoe niet in staat was.
Placeholder image
Een container met wapens welke door de Duitse bezetter werd gevonden op het heideveld de Keuenklep ten noorden van Ede. Bron: Historische Kring Loosdrecht.
Tijdens de oorlog was Cornelis Garritsen lid van het verzet. In de nacht van 8 op 9 maart 1945 was de Keuenklep - een heideveld even ten noorden van Ede - de locatie waar een dropping plaatsvond van wapens voor het verzet. Een week eerder had in dit natuurgebied ook een dropping plaatsgevonden. Daarom was de bezetter extra waakzaam.
De tweede dropping gebeurde die avond omstreeks 23.00 uur. Cornelis Garritsen en ongeveer vijfenveertig andere verzetsmensen stonden in de hei te wachten op de komst van het Britse vliegtuig. Ondanks het feit dat veel containers door de sterke wind verspreid op de grond kwamen, werd het merendeel ervan in relatief korte tijd verzameld en op door paarden getrokken karren geladen. Een paar verzetsmensen gingen om 00.30 uur met de kar en de meeste containers op weg naar een geheime plaats. De meeste verzetsmensen verlieten te voet de dropzone en gingen naar huis. Vijf anderen bleven op de dropzone achter om bij daglicht de resterende containers te verzamelen.
Placeholder image
De kruising Molenmeent-Nieuwendijk, de plek waar Cornelis Garritsen en de negen andere mensen van het verzet werden vermoord.
Bron: Historische Kring Loosdrecht.
De bezetter had echter verdachte activiteit waargenomen en verschillende mensen naar het gebied gestuurd. In het nachtelijk donker van de vroege ochtend ontstonden verschillende vuurgevechten tussen hen en de verzetsmensen die op weg waren naar huis. Cornelis Garritsen en dertien anderen werden toen gevangen genomen. Ook de vijf verzetsmensen die bij de dropzone achtergebleven waren werden gearresteerd. Door simpelweg de sporen van de karren te volgen werd ook de schuilplaats van de containers met wapens ontdekt. In de daarop volgende dagen werden nog een aantal andere verzetsmensen gearresteerd.
Placeholder image
Een kaart uit het archief van Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager (P.D.L. Amersfoort). met gegevens van Cornelis Garritsen. Merk op de teksten ‘Terrorist’ en ‘Gefusilleerd’.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
De arrestanten werden opgesloten in ‘De Wormshoef’, een villa in Lunteren, zo’n vijf kilometer ten noordwesten van Ede. In deze villa was een plaatselijke afdeling van de Sicherheitsdienst (SD) ondergebracht. Na de verhoren werden Cornelis Garritsen en vijftien anderen op 16 maart 1945 overgebracht naar Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager.
Een paar dagen voordat zij in Kamp Amersfoort werden ondergebracht werd in het Noord-Hollandse Loosdrecht een Duitser doodgeschoten, een Feldwebel. Het verzet verklaarde in het ondergrondse blad ‘Courage’, dat zij niet bij deze aanslag betrokken was. Niettemin besloot de bezetter als represaille tien gevangenen te fusilleren. In de vroege ochtend van 20 maart 1945 werden Cornelis Garritsen en negen anderen vanuit Kamp Amersfoort per bus overgebracht naar Loosdrecht. Om 8.15 uur kwam de bus daar aan en stopte langs de weg Molenmeent, nabij het gemeentehuis aan de Nieuwendijk. In de huidige tijd is hier een rotonde en de Oud-Loosdrechtsedijk gaat er over in de Nieuw-Loosdrechtsedijk.
Het eerst kwamen vijftien man van de Grüne Polizei uit de bus. Vanwege de kleur van hun uniformen werden deze Duitse politiemensen aldus zo genoemd. Daarop kwamen de tien gevangenen uit Kamp Amersfoort uit de bus, die twee aan twee geboeid waren. De gevangenen moesten zich half op het fietspad en half in de berm opstellen. Aan de overkant van de weg stelde het vuurpeloton zich op en de tien gevangenen werden gedood. Hierna meldden de Duitsers in het vlakbij liggende gemeentehuis van Loosdrecht dat men de lichamen van de mannen kon begraven. De lichamen werden in eerste instantie op het kerkhof in Oud-Loosdrecht ter aarde besteld, nadat de identiteit van het merendeel van hen was vastgesteld. Cornelis Garritsen werd later herbegraven in het Mausoleum op de Paasberg in Ede, waarvan de inhuldiging in 1947 plaatsvond. Het Mausoleum is de definitieve rustplaats voor negenentwintig verzetsmensen.

Placeholder image
Marmeren plaat met de naam van Cornelis Garritsen op het Mausoleum op de Paasberg in Ede, zijn definitieve rustplaats. Bron: Jan van den Berg.
In de nabije omgeving van de plek waar de gevangenen werden gefusilleerd staat tegenwoordig een oorlogsmonument. Op het monument staat ook de naam van Cornelis Garritsen. Het monument werd in 1946 onthuld. Hierop zijn tegenwoordig nog negen van de tien gefusilleerden met naam genoemd. De tiende naam werd ooit verwijderd, omdat deze persoon verdacht werd van onvaderlandse activiteiten.

Cornelis Garritsen bereikte de leeftijd van 23 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Historische Kring Loosdrecht
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Joseph Hendrikus Geurten

Joseph Hendrikus Geurten kwam op 15 juli 1926 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Hendrik Geurten, geboren 17 februari 1895 in Amstenrade en Maria Mathilde Hubertina L’Ortije, geboren op 22 juli 1900 in Büsbach, deel uitmakend van de gemeente Stolberg, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zij waren op 24 oktober 1924 in Hoensbroek getrouwd. In deze woonplaats kwamen hun zeven kinderen op de wereld. Hendrik Geurten, de vader, had een aannemersbedrijf. Maria Mathilde Hubertina L’Ortije, de moeder, was modiste van beroep. Ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog woonde het gezin Geurten in Hoensbroek op Hommerterweg 17. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Joseph Hendrikus Geurten, de zoon, had zeven jaar lagere school genoten, twee jaar ambachtsschool, een jaar mulo en een cursus middenstandsdiploma doorlopen. Hij was timmerman van beroep, ongehuwd en woonde bij zijn ouders in Hoensbroek op Hommerterweg 17.
Placeholder image
Een door gemeente Hoensbroek opgestelde lijst met gegevens van soldaten, zijnde inwoners van Hoensbroek, die in Indonesië hun leven verloren. Joseph Hendrikus Geurten staat op deze lijst.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Op 5 november 1946 werd hij ingelijfd als Gewoon Dienstplichtige bij het 1e Bataljon Aan- en Afvoertroepen (I-A.A.T.). Op 7 januari 1947 kwam hij terecht bij de 3e Compagnie, 3e Bataljon Aan- en Afvoertroepen (3-III-A.A.T.), dat in Bergen op Zoom was gelegerd. In het leger werd hij diverse keren bevorderd: op 28 april 1947 tot soldaat 1e klasse, op 7 juli 1947 tot korporaal en op 1 oktober 1947 tot sergeant.
Joseph Hendrikus Geurten ging op 4 december 1947 als oorlogsvrijwilliger (OVW’er) naar Nederlands-Indië waar de Nederlandse regering het gezag over haar kolonie probeerde te herstellen. Op 17 augustus 1945 had Indonesië haar onafhankelijkheid uitgeroepen.
Op 2 januari 1948 ging Joseph Hendrikus Geurten aan land in Batavia, op het eiland Java. Vanaf 15 januari 1948 diende hij bij de 15e Compagnie Aan- en Afvoertroepen. Deze eenheid had als bijnaam ‘de Beren’. De compagnie was gestationeerd in het voormalige gouvernementskantoor in Batavia. Het werd voornamelijk ingezet in het 2e lijnstransport. Dit hield in: transport van levensmiddelen, munitie, brandhout, en bouwmaterialen, vanaf de centrale magazijnen naar de aanvullingsplaatsen, alsmede het transport van soldaten bij acties en andere verplaatsingen. Dit werk was beslist niet zonder gevaar, want voortdurend was er de dreiging van sluipschutters of voor mijnen en trekbommen.
Op 5 mei 1948 werd Joseph Hendrikus Geurten opgenomen
Placeholder image
Jozef Hendrikus Geurten, voorzijde bidprentje Bron: John Canisius
Placeholder image
Bidprentje van Joseph Hendrikus Geurten. Bron: John Canisius
Placeholder image
Graf van Joseph Hendrikus Geurten op het Nederlands Ereveld Pandu, Bandung, Java, Indonesië.

Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
in het Militair Hospitaal te Tjimahi, Java, ter observatie in verband een opgelopen ziekte, te weten typhus. Ondanks alle medische zorg kwam hij twee dagen later, op 7 mei 1948, omstreeks 20.30 uur, te overlijden. Hij werd 8 mei 1948 begraven te Bandung, Java. Later werd het stoffelijk overschot naar zijn definitieve rustplaats overgebracht, het Nederlands Ereveld Pandu in Bandung, Java. Zijn graf is te vinden in vak VI, graf 39.
Op 19 mei 1948 werd de vader van Joseph Hendrikus Geurten door het leger op de hoogte gebracht omtrent het lot van zijn zoon. Ook werd er door het leger een condoleance verzonden.
Op zondagmorgen, 31 augustus 1952, vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de loco-burgemeester, wethouder Boshouwers, namens de minister van oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, waaronder Joseph Hendrikus Geurten. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Joseph Hendrikus Geurten bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 1 september 1952
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018
gewijzigde versie d.d. september 2019



Peter Jozef Gielen

Peter Jozef Gielen kwam op 12 juli 1913 in Heerlen op de wereld. Zijn ouders waren eveneens in Heerlen geboren: Jan Jozef Hubert Gielen op 23 augustus 1869 en Maria Hubertina Ridderbeks op 12 oktober 1874. Zij waren gehuwd op 10 november 1898 deze stad. Het echtpaar kreeg negen kinderen die allemaal in deze woonplaats werden geboren. Jan Jozef Hubert Gielen, de vader, was loswerkman van beroep. Hij kwam op 1 april 1925 in Heerlen te overlijden. Het gezin woonde in Heerlen op onder andere Sittarderweg 129. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Peter Jozef Gielen, de zoon, heeft zes jaar lagere school gehad, gevolgd door twee jaar ambachtsschool. Op 3 april 1933 werd hij als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 2e Halfregiment, IIe Regiment Huzaren. Op 30 juni 1934 ging hij met Groot Verlof.
Door de kritieke internationale toestand besloot de Nederlandse regering op 28 augustus 1939 tot een algemene mobilisatie. Peter Jozef Gielen werd pas op 2 januari 1940 onder de wapenen geroepen en kwam als trompetter terecht bij het 2e Regiment Huzaren. Als soldaat overleefde hij de Duitse inval in mei 1940 en op 6 juni 1940 werd hem wederom Groot Verlof verleend.
Op 12 juni 1941 trad Peter Jozef Gielen in Heerlen in het huwelijk met Phelomina Maria Stobbelaar, geboren op 30 oktober 1919 in Kruiningen. Op 16 juli 1941 liet het echtpaar zich, komend van Schaesberg, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Zij kregen één kind dat in hier op de wereld kwam. Het gezin Gielen woonde in Hoensbroek op Heerlerweg 50. Peter Jozef Gielen, de vader, was mijnwerker-bankwerker van beroep en werkte op de particuliere mijn Oranje Nassau IV in Heksenberg.

Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde Peter Jozef Gielen zich als oorlogsvrijwilliger aan bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 24 oktober 1944 officieel in dienst trad. Vanaf 18 november 1944 maakte hij deel uit van het 3e Peloton, 1e Compagnie Hoensbroek, Bewakingsbataljon Treebeek.
In Hoensbroek hadden de Bewakingstroepen een kantoor. Het was ondergebracht in een tandartspraktijk gelegen aan de Nieuwstraat. Nu bevindt zich hier het kruispunt van de Nieuwstraat met de Marktstraat. De tandartspraktijk lag ten westen van het kruispunt.
Na de bevrijding werden door de Geallieerden grote hoeveelheden munitie en brandstof opgeslagen rondom Hoensbroek. Niet alle munitie was van Geallieerde makelij. Duitse munitie, die op verschillende plaatsen aangetroffen was, werd door de Amerikanen verzameld en opgeslagen. Een van die plaatsen waar Duitse munitie opgeslagen werd, bevond zich in een weiland, precies tegenover de steenfabriek ‘Ten Esschen’, gelegen aan de Wijngaardweg 51b in Hoensbroek. Op 18 november 1944 had een Amerikaanse legervrachtwagen op deze plek Duitse munitie afgeladen en opgeslagen. De Wijngaardsweg vormde toen de gemeentegrens tussen Hoensbroek en Heerlen. De munitie lag net op Heerlens grondgebied.
Een dag later, circa 09.00 uur, meldde de eigenaar van de steenfabriek ‘Ten Esschen’ aan de gemeente politie van Hoensbroek het dumpen van munitie. Vermoedelijk was hij bezorgd, dat de explosieven een gevaar vormden voor zijn steenfabriek. Mede daardoor kwam de Amerikaanse Militaire Politie om 10.00 uur poolshoogte nemen, maar deze is vervolgens weer verdwenen. In de namiddag arriveerden mannen van de Bewakingstroepen met paard en wagen om de munitie op te laden en over te brengen naar Kasteel Hoensbroek. Echter, de werkzaamheden moesten op last van een Amerikaanse officier worden gestaakt. De munitie die op de wagen was geladen werd weer op de grond gelegd. Daarna zijn de mannen van de Bewakingstroepen vertrokken. In de dagen daarop werd de plaats regelmatig gecontroleerd door de Amerikaanse Militaire Politie.
Een burger informeerde in de avond van 22 november 1944 de commandant van het 3e Peloton, 1e Compagnie Hoensbroek, Bewakingsbataljon Treebeek, dat er op ‘Ten Esschen’ Duitse munitie lag opgeslagen en dat deze niet bewaakt werd. In verband daarmee werd op 23 november 1944, omstreeks 8.00 uur, door de Bewakingstroepen een patrouille uitgezonden, bestaande uit Peter Jozef Gielen en Hendricus Stienstra. Zij hadden tot taak de gewone tocht langs de Amerikaanse munitiedepots te maken en daarbij tevens te letten op de Duitse munitie, die op ‘Ten Esschen’ gedeponeerd was. De twee mannen van de Bewakingstroepen arriveerden om 10.00 uur bij de munitie aan de Wijngaardweg en zijn er de rest van de dag gebleven om het te bewaken.
Placeholder image
Gemeenschappelijk bidprentje van Pieter J. Gielen, Hendrikus Stienstra en Henk Beijers.
Bron: bidprentjes van Jan Hofstee te Geleen.
Omstreeks 15.00 uur stopte een Amerikaanse legervrachtwagen bij de opgeslagen Duitse munitie. Het voertuig werd bestuurd door twee Amerikaanse soldaten van het 657th Ordnance Ammunition Company. Een van hen was een blanke, de ander een neger. Ook zaten er in de vrachtwagen vijf gevangenen, die gedetineerd waren in kasteel Hoensbroek.
De twee mensen van de Bewakingstroepen, die de omgeving bewaakten, zijn toen poolshoogte gaan nemen. De Amerikanen hadden opdracht gekregen om met de gevangenen de munitie op de legervrachtwagen te laden. Op de locatie bevond zich op dat moment ook de in zijn uniform geklede scout Hendricus Johannes Marie Beijers. Het is niet bekend waarom hij daar was. Wel staat vast, dat leden van de scouting regelmatig hulp verleenden aan de Amerikanen en de Bewakingstroepen door de omgeving van de opslagdepots in de gaten te houden. Op deze manier probeerde men nieuwsgierigen, vooral kinderen, op afstand te houden. De scouts droegen dan hun uniformen, maar bezaten uiteraard geen wapens.
Tijdens het laden van de munitie in de legervrachtwagen moet er iets zijn mis gegaan, want op zeker moment, rond 15.15 uur, ontplofte een deel van de munitie. Bij de zware explosie vonden verschillende personen de dood, waaronder Peter Jozef Gielen. De andere doden waren zijn kameraad van de Bewakingscompagnie, de scout, de twee Amerikaanse soldaten en een van de gevangenen van kasteel Hoensbroek (zie de verhalen van Hendricus Stienstra, Hendricus Johannes Marie Beijers, Elmore Leroy Jenkins en Hilarius M.). De identiteit van de blanke Amerikaanse soldaat kon niet meer worden achterhaald.
Bij de explosie raakten eveneens de vijf gevangenen van kasteel Hoensbroek zwaar gewond. Drie van hen werden overgebracht naar het Amerikaanse hospitaal dat gevestigd was in de Sint Antoniusschool in Hoensbroek. Bij aankomst was een van hen, de hierboven genoemde Hilarius M., inmiddels overleden. Later werden de andere twee overgebracht naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen. De vierde en vijfde gevangene zijn van de plek des onheils direct overgebracht naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen.
Placeholder image
Grafsteen van Peter Jozef Gielen op de Algemene Begraafplaats Nieuw Lotbroek in Hoensbroek.
Bron: Jan van den Berg.
Ook is een werknemer van de glasfabriek Leufkens uit Heerlen, die op dat moment in de steenfabriek ‘Ten Esschen’ werkzaam was, met lichte verwondingen naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen overgebracht.
Op 28 november 1944, om 09.45 uur, vond in de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek de plechtige uitvaartdienst plaats van Peter Jozef Gielen, zijn kameraad Hendricus Stienstra en de scout Hendricus Johannes Marie Beijers. De kist van Peter Jozef Gielen werd gedragen door leden van de Bewakingstroepen. Na de dienst werd Peter Jozef Gielen ter aarde besteld op het kerkhof van de Kloosterkolonie bij het station in Hoensbroek, de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Nieuw Lotbroek. De andere twee personen werden begraven op de begraafplaats van de parochiekerk, de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Bij de plechtigheden was de belangstelling enorm. Het voltallige college van Burgemeester en Wethouders van Hoensbroek was aanwezig. Ook gaven acte de présence, de commandant van het bataljon van de Bewakingstroepen Hoensbroek, als ook de chef van de staf van de Bewakingstroepen Mijnstreek. De commandant van het bataljon sprak enige sobere woorden bij het graf.
Een jaar later, op 23 november 1945, vond in de kerk van de Heilige Antonius in het buurtschap de Vrank de plechtige jaardienst plaats van Peter Jozef Gielen. Zijn graf is te vinden op de Algemene Begraafplaats Nieuw Lotbroek in Hoensbroek, vak 1, rij 3, nummer 2.

Peter Jozef Gielen bereikte de leeftijd van 31 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 25 november 1944, 28 november 1944, 29 november 1944, 21 november 1945
  • Veritas d.d. 2 december 1944
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Frederich Golob

Frederich ‘Fritz’ Golob kwam op 22 december 1923 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Jozef Golob, geboren op 14 maart 1889 in Vordersdorf, gelegen in de Oostenrijkse deelstaat Steiermark en Katharina Mathilde Strauch, geboren op 24 april 1894 in Sterkrade, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zij waren op 5 juni 1914 getrouwd. Het echtpaar kreeg twaalf kinderen, van wie wij Frederich hier noemen. Herbert Frans was een andere zoon (zie zijn verhaal). Op 26 augustus 1920 liet het gezin zich, komend van Brunssum, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Jozef Golob was mijnwerker van beroep. Hij werkte als houwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Het gezin heeft in Hoensbroek op meerdere adressen gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het op Aldenhofstraat 55. De gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.

Frederich Golob, de zoon, verhuisde met een oudere broer op 30 juni 1939 naar Duitsland. In de loop van de Tweede Wereldoorlog kwam hij terecht in het Duitse leger. Zijn militaire basisopleiding volgde hij bij de 3. Kompanie, Infanterie-Ersatz-Bataillon 78. Omdat het bataljon in november 1942 een andere naam kreeg, houdt dit in, dat Frederich vóór dat tijdstip bij deze eenheid moet zijn gekomen. Uiteindelijk kwam hij als Gefreiter terecht in de 4. Kompanie, Sturm-Bataillon, 8. Armee. Het is niet bekend vanaf welk tijdstip Frederich deel uitmaakte van dit bataljon.
Placeholder image
Kennisgeving van het Nederlandse Rode Kruis aan de gemeente Hoensbroek omtrent de vermissing van Frederich Golob.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in de Oekraïne, waar Frederich Golob vermist raakte.
Bron: Jan van den Berg.
Het Sturm-Bataillon was een elite-eenheid en die van de 8. Armee werd op 10 juni 1943 opgericht. De 8. Armee opereerde vanaf het begin van 1943 in het zuidelijke deel van het oostfront. In de eerste week van maart 1944 opende het Sovjetleger in de omgeving van Uman, Oekraïne, het Uman-Botoşanie-offensief. Deze operatie was bedoeld om het zuidwesten van de Oekraïne te bevrijden, middels een opmars in zuidwestelijke richting naar de rivieren Dniester en Prut. Laatstgenoemde vormt de grens tussen Oekraïne en Roemenië. De Duitsers waren niet bij machte de opmars van het Sovjetleger te stoppen en trokken zich terug. Op 10 maart 1944 werd Uman heroverd door het Rode Leger. Een paar dagen later staken zij de rivier de Oekraïnse Bug over en zetten hun opmars in zuidwestelijke richting voort.
Schaschtschewata (Khashchuvate) ligt aan de Oekraïnse Bug, zo’n 60 kilometer ten zuidwesten van Uman. Het dorpje ligt ongeveer 7 kilometer ten zuidoosten van de grotere plaats Gaivoron (Haivoron). Frederich Golob werd op 13 maart 1944 als vermist opgegeven in Schaschtschewata. Sindsdien heeft men nooit meer iets van hem vernomen.

Toen Frederich Golob vermist raakte was hij 20 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Herbert Frans Golob

Herbert Frans Golob kwam op 19 september 1919 in Hamborn, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen op de wereld. Zijn ouders waren: Jozef Golob, geboren op 14 maart 1889 in Vordersdorf, in de Oostenrijkse deelstaat Steiermark en Katharina Mathilde Strauch, geboren op 24 april 1894 in Sterkrade, Noordrijn-Westfalen. Zij waren op 5 juni 1914 getrouwd. Het echtpaar kreeg twaalf kinderen, van wie wij hier Herbert Frans Frederich noemen. Frederich was een andere zoon (zie zijn verhaal). Op 26 augustus 1920 liet het gezin zich, komend van Brunssum, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Jozef Golob was mijnwerker van beroep. Hij werkte als houwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Het gezin heeft in Hoensbroek op meerdere adressen gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het op Aldenhofstraat 55. De gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.
Herbert Frans Golob, de zoon, was mijnwerker van beroep. Hij was hulphouwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Op 16 oktober 1940 verliet hij het ouderlijk huis om te gaan wonen op Anderslebener Straße 70 in Oschersleben, in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt. Op zeker moment diende hij in het Duitse leger. Na zijn militaire basisopleiding kwam hij als Schütze terecht in de staf van het II. Bataillon, Infanterie-Regiment 539, 385. Infanterie Division. Het is niet bekend op welk tijdstip een en ander gebeurde.
Placeholder image
Overlijdensbericht van Herbert Frans Golob. De achternaam is anders geschreven.
Bron: Limburger Koerier 11 september 1942.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Rusland, waar Herbert Frans Golob gesneuveld is.
Bron: Jan van den Berg.





















De divisie was in januari 1942 opgericht en in maart 1942 werd deze verplaatst naar het oostfront. Vanaf juni 1942 nam het deel aan het grote Duitse zomeroffensief en vocht het in de sector Woronesch (Voronezh), Rusland, ongeveer 500 kilometer ten zuiden van Moskou. Herbert Golob verloor zijn leven op 24 juli 1942, ongeveer 2 kilometer ten noordoosten van Pawlowka/Donbogen. Het is niet duidelijk waar zijn laatste rustplaats zich bevindt. Volgens een van de bronnen werd hij begraven op het kerkhof van Nowo Pawlowka (Duchownizkoje), Rusland. In een andere bron staat dat zijn lichaam ter aarde is besteld in Wysotschkino, in Rusland. De Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge is tot op heden niet in staat geweest om zijn stoffelijk overschot over te brengen naar een van haar begraafplaatsen.
In de Limburger Koerier van 11 september 1942 stond een overlijdensbericht van Herbert Golob dat opgesteld was door een zekere Brenk, de Ortsobmann of lokale leider van het Deutsche Arbeitsfront (DAF) in Hoensbroek. Het DAF was een in 1933 opgerichte vakbondsorganisatie, die door de nationaalsocialisten werd opgericht, als alternatief voor de diverse vakbonden in de voormalige Weimarrepubliek.

Herbert Frans Golob bereikte de leeftijd van 22 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Limburger Koerier d.d. 11 september 1942
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Henricus Gerardus de Groot

Henricus Gerardus de Groot kwam op 21 maart 1914 in Geertruidenberg op de wereld. Zijn ouders waren: Wilhelmus Antonius de Groot, geboren op 26 augustus 1870 in Uden en Johanna Leestermans, geboren op 11 januari 1877 in Dussen. Zij waren op 7 mei 1901 in Vught getrouwd. Het echtpaar kreeg acht kinderen. Na de geboorte van hun achtste en laatste kind, liet het gezin zich op 13 augustus 1925, komend van Geertruidenberg, inschrijven in het bevolkingsregister van Heerlen. Het beroep van Wilhelmus Antonius de Groot, de vader, is niet bekend. Hij overleed op 18 februari 1935 in Heerlen. Johanna Leestermans, de moeder, was eerder gestorven op 12 augustus 1929. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Henricus Gerardus de Groot.
Bron: onbekend.
Henricus Gerardus de Groot, de zoon, had zes klassen lager onderwijs genoten en twee jaar Mulo. Hij was ongehuwd en mijnwerker van beroep. Toen hij volwassen was werd Henricus Gerardus de Groot vanwege broederdienst niet opgeroepen in het leger. Gedurende de korte periode van 2 oktober 1933 tot 17 augustus 1934 woonde hij in het Gezellenhuis op Heisterberg 6 in Hoensbroek. Het Gezellenhuis, gebouwd in 1920, was bestemd als onderkomen voor ongehuwde, katholieke mijnwerkers. Na een verblijf van ongeveer tien maanden in Hoensbroek keerde Henricus Gerardus de Groot weer terug naar Heerlen, waar hij op diverse adressen woonde, als laatste op Hertstraat 30.
Eind oktober 1937 vertrok Henricus Gerardus de Groot naar Frankrijk waar hij op 2 november 1937 in Mezières voor het Vreemdelingenlegioen tekende. Hij kwam als legionair terecht in het Noord-Afrikaanse Algerije. Door deze daad verloor hij zijn Nederlanderschap. Op 31 augustus 1939 werd hij door de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen ambtshalve afgeschreven.
Op 4 november 1943, na het beëindigen van het contract bij het Vreemdelingen-legioen, meldde Henricus Gerardus de Groot zich bij het Nederlandse Consulaat in Algiers, Algerije, om dienst te nemen in het Nederlandse leger. Hij had zich als vrijwilliger, op de voet van een Gewoon Dienstplichtige (Kort Verband Vrijwilliger), verplicht tot uiterlijk zes maanden na het sluiten van de vrede. Op 10 november 1943 kwam hij terecht bij het Nederlands Detachement Noord-Afrika en werd hij gelegerd in Kamp Hippodrome.
Henricus Gerardus de Groot vertrok op 28 november 1943 met tien anderen rekruten vanuit Algerije naar Engeland waar hij op 10 december 1943 arriveerde. Hij kwam terecht bij het Depot Nederlandse Troepen. Op 4 maart 1944 werd hij ingedeeld bij de Prinses Irene Brigade. Hij maakte deel uit van de Recce, een verkenningseenheid. Henricus Gerardus de Groot wist op te klimmen tot de rang van Korporaal. Op 30 juni 1944 herkreeg hij zijn Nederlanderschap.
Op 5 augustus 1944 verliet de Prinses Irene Brigade Engeland en drie dagen later, op de 8 augustus, landde Henricus Gerardus de Groot met zijn eenheid in Normandië, Frankrijk. De brigade trok op richting België, waar Henricus Gerardus de Groot op 6 september 1944 bij het dorp St. Joris-Winge, België, ongeveer vijftien kilometer ten zuidwesten van Diest, sneuvelde.
Bij de toegang van het dorp had een Duitse Tiger-tank, die zich verdekt opgesteld had achter een voertuigwrak op de weg die vol wrakken lag, het mitrailleurvuur geopend op het voorste gepantserde verkenningsvoertuig, een Brencarrier. Daarbij werd mitrailleurschutter Henricus Gerardus de Groot gedood door een vijandelijke kogel, die door de schietgleuf van het voertuig vloog. De chauffeur van de carrier wist te ontsnappen langs een beek.
Henricus Gerardus de Groot werd op 7 september 1944 begraven op de begraafplaats bij de kerk van Lubbeek, St. Bernard, België. Lubbeek ligt circa drie kilometer ten zuidwesten van St. Joris-Winge. Later werd het stoffelijk overschot overgebracht naar het Nederlands Ereveld in Loenen in Gelderland. Hier heeft het zijn definitieve rustplaats gevonden in vak E, nummer 1054.
Op 17 oktober 1944 werd aan de Militaire Commissaris te Maastricht verzocht om het overlijden van Henricus Gerardus de Groot bekend te maken bij zijn familie. Een van zijn broers, J. de Groot, woonde toentertijd in Hoensbroek op Heerlerweg 42. Op 1 maart 1945 werden de persoonlijke eigendommen van Henricus Gerardus de Groot naar de familie in Hoensbroek verzonden.
Placeholder image
Eerste graf van Henricus Gerardus de Groot op de begraafplaats bij de kerk van Lubeek, St. Bernard, België.
Bron: Internet, prinsesirenbrigade.nl
Placeholder image
Definitief graf van Henricus Gerardus de Groot op het Nederlands Ereveld in Loenen.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Begin 1950 deelde de Minister van Oorlog aan de Burgemeester van Hoensbroek mee dat aan een aantal oud-militairen uit deze gemeente het Oorlogsherinneringskruis of het Ere-teken van Orde en Vrede was toegekend. Deze onderscheidingen en de bijbehorende certificaten werden in het bezit gesteld van de burgervader. Op zondag 6 maart 1950, om 11.00 uur, werden deze onderscheidingen en certificaten door de burgemeester op plechtige wijze in de raadszaal overhandigd aan de betreffende personen. Een der onderscheidingen, het Oorlogsherinneringskruis met de gespen, dat postuum was toegekend aan Henricus Gerardus de Groot, werd om 11.30 uur ten huize van zijn broer, J. de Groot, Heerlerweg 60, uitgereikt in tegenwoordigheid van onder andere pater-rector Nelissen.

Op 1 januari 1951 stuurde Adjudant van Buren, namens de Prinses Irene Brigade, een brief naar de burgemeester van Hoensbroek. Hij was bezig met het opstellen van een lijst van nabestaanden van gesneuvelde militairen van de brigade. De Prinses Irene Brigade had namelijk een Steun en Studie Fonds opgericht ter ondersteuning van de nabestaanden. In de brief werd de naam genoemd van J. de Groot, woonachtig op Heerlerweg 60 te Hoensbroek. Een paar dagen later, op 6 januari 1951, kwam er een antwoord van de Burgemeester van Hoensbroek. Daarin verklaarde hij dat de in de brief genoemde J. de Groot een broer was van de gesneuvelde militair Henricus Gerardus de Groot en dat laatstgenoemde ongehuwd was en geen nabestaanden had achtergelaten. De burgemeester refereerde ook aan het in de brief genoemde Steun en Studie Fonds. Hij schreef dat hij in het bezit was van een kwitantie d.d. 30 oktober 1944, te weten een bedrag van 1.893,10 gulden, dat door hem was afgedragen aan de vroegere Militaire Commissaris voor Limburg, Mr. Schuurmans. Dit bedrag was de opbrengst van een op 22 oktober 1944 in het Hoensbroekse Luxor-theater gegeven concert door een Amerikaanse Army Band, aan de gemeente aangeboden door de Amerikaanse legerleiding. De besteding van de opbrengst werd aan de burgemeester overgelaten. Op 25 oktober 1944 had de burgemeester aan de Militaire Commissaris het verzoek gedaan om de opbrengst aan het Steun en Studie Fonds van de Prinses Irene Brigade te willen overmaken. In zijn antwoord aan de Adjudant van Buuren informeerde de burgemeester of het bedrag bij het Steun en Studie Fonds van de Prinses Irene Brigade was binnengekomen. Verdere correspondentie over deze zaak, hoe het bijvoorbeeld is afgelopen, ontbreekt.
Op zondagmorgen, 31 augustus 1952, vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de loco-burgemeester, wethouder Boshouwers, namens de minister van oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, waaronder Henricus Gerardus de Groot. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Op 30 mei 2009 werd in St. Joris-Winge een monument met plaquette onthuld voor de op 6 september 1944 aldaar gesneuvelde drie soldaten van de Prinses Irene Brigade, onder wie Henricus Gerardus de Groot. Naast de St. Joriskerk onthulden, onder grote publieke belangstelling en onder toeziend oog van de burgemeester der gemeente Tielt-Winge, generaal-majoor Hemmes, elf oud-brigadeleden en een broer van Henricus Gerardus de Groot, dit monument.

Henricus Gerardus de Groot bereikte de leeftijd van 30 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 3 maart 1950 en 1 september 1952
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hendrik Laurentius Grosveld

Hendrik Laurentius Grosveld kwam op 23 maart 1921 in Swalmen op de wereld. Zijn ouders waren: Gerard Grosveld, geboren op 9 mei 1894 in dezelfde woonplaats en Josefina Peulen, geboren op 18 september 1897 in Baarlo. Zij waren op 24 januari 1916 in Swalmen getrouwd. Het echtpaar kreeg elf kinderen. Na de geboorte van het derde kind liet het gezin zich, komend van Brunssum, op 9 augustus 1923 inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier kwam het vierde kind op de wereld. Het gezin woonde in Hoensbroek op Ridder Hoenstraat 83. In die tijd was Gerard Grosveld, de vader, mijnwerker van beroep. Op 24 maart 1925 verhuisde het gezin naar Heerlen. Later is het gezin nog op tal van plaatsen in Limburg gaan wonen waar de andere kinderen werden geboren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonden de ouders in Geleen op Hofstraat 10 en later op Hofstraat 2. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Hendrik Laurentius Grosveld, de zoon, was ongehuwd en woonde in het begin van de Tweede Wereldoorlog bij zijn ouders in Geleen op Hofstraat 10 en later, samen met zijn ouders, op Hofstraat 2. Hij was montagearbeider van beroep.
In 1941 werd Hendrik Laurentius Grosveld door de bezetter verplicht in Duitsland te gaan werken, de zogenoemde Arbeitseinsatz. Waar hij in Duitsland werkte is niet bekend. Op 18 december 1942, tijdens een verlofperiode, liet hij zich inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek met als adres: Willemstraat 12. Medio 1943 kwam hij als arbeider terecht in Ensch, op de Kahlbacher Mühle 118, in de Duitse deelstaat Rijnland-Palts. Daar werkte hij in de molen van de familie Thekes. Hij moest zakken graan en meel verslepen. Soms moest hij andere taken verrichten, zoals werken in de wijnbouw. Vanuit Duitsland stuurde hij regelmatig brieven naar zijn ouders in Nederland. Zijn laatste brief vanuit Ensch dateert van 23 augustus 1944.
Hendrik Laurentius Grosveld werd omstreeks eind augustus 1944 gearresteerd in de buurt van Aken, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zonder toestemming had hij zijn werkplek in Ensch verlaten en vervolgens geprobeerd bij Aken de Duits-Nederlandse grens over te steken. Na zijn arrestatie werd hij eerst opgesloten bij de Gestapo in Aken. Op 6 september 1944 werd hij overgebracht naar de gevangenis in Koblenz, in Rijnland-Palts. Drie dagen later, op 9 september 1944, bracht men hem naar de Gestapo in Trier, in Rijnland-Palts. Uiteindelijk werd hij geïnterneerd in het SS-Sonderlager Hinzert, in Rijnland-Palts. De datum van zijn aankomst in Hinzert is niet bekend.
Placeholder image
SS-Sonderlager Hinzert, Rijnland-Palts. In dit concentratiekamp heeft Hendrik Laurentius Grosveld gezeten. Deze foto is in maart 1946 genomen. Bron: Gedenkstätte SS-Sonderlager/KZ Hinzert.
Placeholder image
Houtsnede van SS-Sonderlager Hinzert, Rijnland-Palts, welke na de oorlog is gemaakt is door een van de gevangenen.
Bron: Gedenkstätte SS-Sonderlager/KZ Hinzert.
SS-Sonderlager in Hinzert was een concentratiekamp.
De gevangenen van Hinzert moesten dwangarbeid verrichten. Enkelen van hen werden verhuurd aan boeren in de omgeving. Andere gevangen moesten werken aan het versterken van de Westwall, oftewel de verdedigingslinie langs de westgrens van Duitsland. De gevangenen van Hinzert werden ook ingezet bij de bouw van autosnelwegen of moesten werken in de steengroeven in de omgeving.

Placeholder image
Brief afkomstig van een collega-heemkundevereniging uit Duitsland, met aanvullende informatie over Hendrik Laurentius Grosveld.
Bron: Heemkundevereniging Ensch/Schweich.
Placeholder image
Document met informatie over Hendrik Laurentius Grosveld.
Bron: International Tracing Service (ITS) te Bad Arolsen.
Hendrik Laurentius Grosveld werd vermoedelijk opnieuw tewerkgesteld in of nabij Ensch. Deze keer niet in het kader van de Arbeitseinsatz, maar als gevangene van het vijftien kilometer zuidelijker gelegen SS-Sonderlager Hinzert.
Op 23 september 1944 werd Hendrik opgenomen in het Sint Josephziekenhuis van de Franziskanerinnen in Schweich, Rijnland-Palts, met de volgende diagnose: “Kompl. Rippenbrüche mit Lungenverletzung”. Met andere woorden: hij had een gecompliceerde ribbenbreuk en zijn longen waren beschadigd. Schweich ligt ongeveer vijf kilometer ten westen van Ensch. In het ziekenhuis overleed hij op 25 september 1944, omstreeks 16.00 uur.
In een na 1945 opgemaakte lijst van overledenen die in Ensch waren begraven wordt de volgende doodsoorzaak genoemd: “Unglücksfall; Überfahren worden von einem auto”. Het kan dus zijn dat Hendrik Laurentius Grosveld door een ongeval, waarbij hij door een auto was overreden, de eerdergenoemde verwondingen had opgelopen. Zijn overlijden werd door Mathias Thekes, de eigenaar van de molen gelegen aan de Kahlbacher Mühle 118 in Ensch, doorgegeven aan de ambtenaar van Ensch.
In eerste instantie werd Hendrik Laurentius Grosveld begraven op het kerkhof van Ensch. Later werd het stoffelijk overschot opgegraven en voor zijn laatste rustplaats overgebracht naar het Nederlands Ereveld in Frankfurt am Main, in de Duitse deelstaat Hessen. Daar is zijn graf te vinden in vak B, rij 1, graf 13.

Op 16 juni 1946 verzocht Josefina Grosveld-Peulen, de moeder, bij het Nederlandse Rode Kruis om inlichtingen omtrent haar zoon, waarvan zij sinds 23 augustus 1944 niets meer had vernomen. Twee maanden later werd zij door het Nederlandse Rode Kruis middels een brief geïnformeerd over het lot van haar zoon.

Hendrik Laurentius Grosveld bereikte de leeftijd van 23 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • International Tracing Service (ITS) te Bad Arolsen
  • Gedenkstätte SS-Sonderlager/KZ Hinzert
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Heemkundevereniging Ensch/Schweich
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Maria Grünholz-Steinbach

Maria Grünholz-Steinbach kwam op 6 november 1912 in Hoensbroek op de wereld. Haar vader, Antonius Lodewijk Steinbach, zag het levenslicht op 25 februari 1886 in Dinxperlo dat pal op de grens met Duitsland ligt. Dinxperlo vormt met het Duitse plaatsje Suderwick een aaneengesloten bebouwing waar de grens dwars door heen loopt. Haar moeder was Rosina Weiss, geboren op 8 mei 1886 in Friedrichshafen, in de Duitse deelstaat Baden-Württemberg. Deze stad ligt op de noordelijke oever van de Bodensee, vlak bij de grens met Zwitserland en Oostenrijk. Zij waren op 12 april 1939 in Amsterdam in het huwelijk getreden. Zij trouwden pas na de geboorte van hun laatste kind. Het echtpaar kreeg zeven kinderen. Antonius Lodewijk Steinbach en Rosina Weiss maakten deel uit van het Sinti-volk. Samen met de Roma behoren de Sinti tot de nomadische volken die hun oorsprong in India hebben. De Sinti en Roma zijn doorgaans bekend onder de naam ‘zigeuners’. Het nomadisch bestaan komt tot uiting bij het bestuderen van de geboorteplaatsen van hun kinderen: Euskirchen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, Kerkrade, Wittem, Hoensbroek, Melick en Eindhoven. Het verblijf van het gezin in Hoensbroek was wellicht van zeer korte duur, want in de archieven van de gemeente is niets te vinden wat naar hen doet verwijzen. Antonius Lodewijk Steinbach, de vader, was muzikant van beroep en Rosina Weiss, de moeder, was een koopvrouw in galanterieën. Vanaf 7 december 1943 woonden de ouders met een deel van de kinderen op Zanddwarsstraat 16 in Amsterdam. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Nomadische volken en bureaucratie gaan veelal niet samen. In het begin van de 20e eeuw werden de Sinti en Roma in alle westerse landen beschouwd als een gevaar voor de gevestigde orde. In Nederland wilde de centrale overheid deze mensen op één plaats wortel laten vatten en hen als inwoners aldaar registreren. Maar om dit landelijk beleid te kunnen doorvoeren miste men de medewerking van de lokale overheden. Veel gemeentebesturen stonden weliswaar positief tegenover het honkvast maken van woonwagenbewoners, mits het maar niet in hun eigen gemeente gebeurde.
Placeholder image
De volwassen vrouw in het midden is Maria Grünholz-Steinbach.
Bron: onbekend.
Na 10 mei 1940 maakten de Nationaalsocialisten en hun sympathisanten in ons land de dienst uit. Een van de talloze maatregelen was dat Binnenlandse Zaken op 27 oktober 1941 het besluit nam, dat mensen zonder een vaste woonplaats landelijk geregistreerd moesten worden in het Centraal Bevolkingsregister (CBR). Vanaf 1 juli 1943 gold in het hele land een trekverbod voor woonwagens. In Nederland kwamen er zevenentwintig verzamelkampen waar de gemeentes ‘hun’ woonwagenbewoners naar toe moesten brengen. Eerder in dat jaar, op 29 januari 1943, had Himmler het zogenoemde Auschwitz-Erlass bevolen, waarmee de deportatie van Duitse en niet-Duitse zigeuners naar concentratiekampen in Polen geregeld werd. Nederland kwam op 16 mei 1944 aan de beurt. De registratie en concentratie van woonwagenbewoners door de Nederlandse overheid kwam de Duitse bezetter hierbij goed van pas.
Maria Steinbach, de dochter, was op 29 november 1933 in het Belgische Brugge gehuwd met Jacobus Hubertus Grünholz, geboren op 28 juni 1908 in het Limburgse Bergen, Nederland. Het stel kreeg vijf kinderen. Haar man kwam op 28 september 1937 in Utrecht te overlijden.
Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde Maria Grünholz-Steinbach een tijd lang bij haar ouders op Zanddwarsstraat 16 in Amsterdam. Op een bepaald moment vertrok ze naar een woonwagenkamp in Den Bosch.
Placeholder image
Persoonskaart van Maria Grünholz-Steinbach.
Bron: internet, amsterdam.nl/stadsarchief
In de donkere ochtenduren van 16 mei 1944, werd in het kader van de Zigeuner Aktion in heel Nederland een begin gemaakt met het oppakken en afvoeren van de woonwagenbewoners. In opdracht van de bezetter werden hun tijdelijke woningen en woonwagenkampen door de Nederlandse politie, marechaussee en landwachten omsingeld, waarna in totaal 578 mannen, vrouwen en kinderen werden gearresteerd. Onder hen bevond zich Maria Grünholz-Steinbach, die op dat moment woonachtig was in een woonwagenkamp in Den Bosch. De gevangenen bracht men naar Kamp Westerbork, een Juden Durchgangslager. Vermoedelijk vanwege hun zigeuner-zijn werden zij opgesloten in barak 69. Het barak bevond zich in het linker gedeelte van het kamp, waar zich binnen een omheining van prikkeldraad een klein subkamp voor straf- en quarantainegevallen bevond. Contact met de Joodse gevangenen was ten strengste verboden.
Op 19 mei 1944 werd Maria Grünholz-Steinbach op transport gesteld met 244 andere zigeuner-gevangenen naar Auschwitz. Op 22 mei 1944 kwamen zij in het kamp aan. De gevangenen werden overgebracht naar Lagerabschnitt B II. Dit barakkengedeelte van Auschwitz II-Birkenau was bestemd voor zigeuners. Op 3 augustus 1944 werd Maria Steinbach, samen met haar zoontje Henricus, in een gaskamer vermoord.

Maria Steinbach bereikte de leeftijd van 31 jaar, Henricus bijna twee. Van de andere kinderen van Maria Steinbach is er nog een gedeporteerd en vermoord. Drie kinderen hebben de oorlog overleefd. De ouders van Maria Steinbach hebben het ook overleefd en zijn begraven in Helmond.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Boek 'Vervolgd in Limburg' van Herman van Rens
  • Internet genealogische sites
  • Silvana (lid van de familie)
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018
gewijzigde versie d.d. augustus 2020



Josephina Hendrina Haffkamp

Josephina Hendrina ‘Finy’ Haffkamp kwam op 23 november 1930 in Brunssum op de wereld. Haar vader was: Wilhelm Johann Haffkamp, geboren op 7 oktober 1895 in de toenmalige zelfstandige gemeente Schaephuijsen, tegenwoordig een stadsdeel van Rheurdt, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zijn vader, een Nederlander, was op een eerdere datum naar Duitsland verhuisd omdat hij daar werk gevonden had. Later keerde hij met zijn gezin naar Nederland terug. De moeder van Josephina was: Anna Maria Nauts, geboren op 28 oktober 1909 in Nieuwenhagen. Zij trouwde op 29 september 1926 in Brunssum met Wilhelm Johann Haffkamp.
Placeholder image
Krantenartikel waarin melding wordt gemaakt van het verkeersongeval waarbij Josephina Hendrina Haffkamp om het leven kwam.
Bron: Limburgs Dagblad 10 december 1945.
Na een tijdlang in Heerlen te hebben gewoond liet het stel zich op 5 februari 1927 inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier woonde men op Kouvenderstraat 180. In Hoensbroek werd hun eerste kind geboren. Op 11 november 1927 vertrok het gezin naar Brunssum, waar de volgende twee kinderen op de wereld kwamen, onder wie Josephina. Op 27 juni 1933 keerde het gezin weer terug naar Hoensbroek. In deze woonplaats werden de laatste drie kinderen geboren. Het gezin woonde dit keer op Nieuwstraat 56, later op 54. Wilhelm Johann Haffkamp, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer op de Staatsmijn Hendrik in Brunssum. Hij zou ook hebben gewerkt op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Uiteindelijk werd hij de eigenaar van Café Corso en Tahiti Bar op Nieuwstraat 52 in Hoensbroek. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Josephina Hendrina Haffkamp, de dochter, woonde bij haar ouders op Nieuwstraat 54 in Hoensbroek. In de laatste dagen van en kort na de Tweede Wereldoorlog was het openbaar vervoer in Nederland uiterst gebrekkig. Wegen, spoorlijnen en bruggen waren beschadigd, brandstof was schaars en alleen de militairen beschikten over vervoersmiddelen. Liften was toen een veel voorkomende en geaccepteerde manier van reizen.
Op 7 december 1945 bevond Josephina Hendrina Haffkamp zich in een Nederlandse militaire vrachtwagen die lifters vervoerde. Twee van deze vrachtwagens reden uit de richting van Boxtel naar het noorden. In een bocht op de Boxtelscheweg in Vught, raakte de achterste van de twee vrachtwagens betrokken bij een botsing met een Canadese militaire vrachtwagen. De laatste kwam hen tegemoet en raakte de ander in volle vaart in de flank. Drie inzittenden van de achterste vrachtwagen werden vrijwel onmiddellijk gedood en vijf anderen raakten zwaar of licht gewond.
Placeholder image
Krantenartikel waarin de eerste jaardienst wordt aangekondigd voor Josephina Hendrina Haffkamp.
Bron: Limburgs Dagblad 5 december 1946.
Placeholder image
Graf van Josephina Hendrina Haffkamp op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats tegenover de Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Later werden haar vader en een broer bijgezet.
Bron: Jan van den Berg

Onder de doden bevond zich Josephina Hendrina Haffkamp.
Zij overleed omstreeks 13.00 uur op de plek van het ongeval.
De doden en gewonden werden naar het ziekenhuis in Vught overgebracht. Later werd Josephina Hendrina Haffkamp begraven op de toenmalige Rooms-Katholieke begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek.

Josephina Hendrina Haffkamp bereikte de leeftijd van 15 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Limburgs Dagblad d.d. 10 december 1945 en 5 december 1946
  • ANP-bericht d.d. 8 december 1945
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Heerke Hager

Heerke Hager werd geboren op 26 januari 1924 in Hoensbroek. Zijn ouders waren: Heerke Hager, geboren op 1 juli 1878 in Marssum en Froukje van der Bij, geboren op 4 juli 1901 in Harkema. Heerke, de zoon, is voortgekomen uit het tweede huwelijk van zijn vader. Zijn vader was op 4 juni 1898 in Achtkarspelen getrouwd met Sytske Vaatstra, geboren op 5 februari 1878 in Harkema. Het echtpaar kreeg zeven kinderen die in Harkema op de wereld kwamen. Op 14 november 1918 kwam Sytske Vaatstra, de moeder, in Achtkarspelen te overlijden. Heerke Hager, de vader, trouwde op 17 januari 1920 in Achtkarspelen met Froukje van der Bij. Het echtpaar verhuisde met de kinderen uit het eerste huwelijk van de vader naar Zuid-Limburg. De eerste twee kinderen uit het tweede huwelijk werden in Brunssum geboren. Op 18 januari 1923 liet het gezin zich, komend van Brunssum, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Hier werden de volgende vier kinderen uit het tweede huwelijk geboren, onder wie Heerke. Het gezin woonde in Hoensbroek eerst op Akerstraat 156, later verhuisde het naar 164. Heerke Hager, de vader, was in Hoensbroek stoker van beroep. Op 22 maart 1928 verhuisde het gezin naar Rotterdam, waar het ging wonen op Bruinstraat 104. Later verhuisde men naar Haspelsstraat 26a. In deze stad werden de laatste vier kinderen geboren uit het tweede huwelijk. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Heerke Hager, de zoon, verhuisde op 22 maart 1928 met zijn ouders naar Rotterdam. Hij werd meubelmaker van beroep en bleef ongehuwd. De overlijdensakte echter, opgemaakt door de gemeente Hamburg, geeft aan dat hij zeeman was. Na een paar keer uit huis te zijn geweest, ging hij op 26 augustus 1943 weer wonen bij zijn ouders op Haspelsstraat 26a in Rotterdam.
Placeholder image
Overlijdensakte van Heerke Hager.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Op zeker moment werd Heerke Hager door de Duitse bezetter opgepakt. Hij kwam terecht in het Konzentrationslager Fuhlsbüttel, in de volksmond Kola-Fu genoemd. Het Konzentrationslager lag in het stadsdeel Fuhlsbüttel, in het noorden van de stad Hamburg. Het complex had als adres: Suhrenkamp 98. Het is niet bekend waarom en op welk tijdstip dit alles heeft plaatsgevonden.
Het Konzentrationslager Fuhlsbüttel was een vrijwel onbekende terreurplaats in het Nationaalsocialistische Duitsland, maar in bepaalde kringen was het zeer berucht. Het was van oorsprong een strafgevangenis, maar einde maart 1933 werd een deel van het complex door de Gestapo in gebruik genomen voor het opsluiten van Duitse politieke tegenstanders van het Nazi-regime. Later, nog voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, werden in Konzentrationslager Fuhlsbüttel eveneens Duitse Jehovah’s Getuigen en Duitse Joden geïnterneerd. Tijdens de oorlog werden er ook anti-sociale-elementen uit Duitsland opgesloten, onder wie: Sinti, Roma, bedelaars, homoseksuelen en prostituees.
In de Tweede Wereldoorlog werd het complex ook gebruikt voor de internering van buitenlanders, onder wie Nederlanders, die door de Gestapo gearresteerd waren. Zij waren opgepakt voor verzetsactiviteiten of vanwege een of andere overtreding tegen de Arbeitseinsatz, oftewel de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Het kan zijn dat Heerke Hager een van hen was. Het feit dat op zijn overlijdensakte, opgemaakt door de gemeente Hamburg, staat dat hij zeeman was, zou er op kunnen duiden dat hij in Hamburg was aangesteld als zeeman in het kader van de Arbeitseinsatz. Maar dit is slechts speculatie.
Placeholder image
Graf van Heerke Hager op het Nederlands Ereveld Hamburg-Ohlsdorf, Duitsland.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
De gevangenen van Konzentrationslager Fuhlsbüttel werden op hardhandige wijze ondervraagd door leden van de Gestapo. Dit gebeurde in het voormalige stadhuis in het centrum van de stad. In dit gebouw was het hoofdkwartier van de Hamburgse Gestapo gevestigd. Alleen voor de tocht tussen Konzentrationslager Fuhlsbüttel en het voormalige stadhuis kregen de gevangenen hun burgerkleding tijdelijk terug. Wanneer de gevangenen niet meer diezelfde dag teruggebracht konden worden naar Konzentrationslager Fuhlsbüttel, werden zij voor de nacht opgesloten in de cellen van het voormalige stadhuis of de cellen van het nabijgelegen politiebureau.
Heerke Hager kwam op 14 december 1943, omstreeks 05.45 uur, in het Universitäts Krankenhaus in Hamburg te overlijden. Het is niet bekend waarom hij hier terecht kwam. Het ziekenhuis lag ongeveer halverwege Konzentrationslager Fuhlsbüttel en het voormalige stadhuis. Hij werd pas op 24 december 1943 ter aarde besteld op de Algemene Begraafplaats Hamburg-Ohlsdorf. In de noordoosthoek hiervan bevindt zich tegenwoordig het Nederlands Ereveld. De laatste rustplaats van Heerke Hager is te vinden in vak Bp 73, rij B, graf 6.

Heerke Hager bereikte de leeftijd van 19 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Johannes Henricus Hubertus de la Haije

Johannes ‘Jo’ Henricus Hubertus de la Haije kwam op 27 mei 1920 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Willem Hubert Joseph de la Haije, geboren op 26 januari 1880 in Vaals en Maria Jozefa Dortu, geboren op 9 oktober 1883 in Hoensbroek. Zij waren op 14 juli 1910 in Hoensbroek getrouwd. Het echtpaar kreeg acht kinderen. De eerste twee kinderen werden in Heerlen geboren. Na de geboorte van het tweede kind liet het gezin zich, komend van Heerlen, op 2 december 1914 inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier zijn de volgende zes kinderen geboren, onder wie dus Johannes Henricus Hubertus. Willem Hubert Joseph de la Haije, de vader, was van beroep gemeenteontvanger. Het gezin woonde in Hoensbroek op Heijsterberg 15, later op 40 en als laatste op Nieuwstraat 29. Op 25 december 1925 kwam de vader in Hoensbroek te overlijden. De moeder stierf op 11 augustus 1938, eveneens in Hoensbroek. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Johannes Henricus Hubertus de la Haije, de zoon, had zes jaar lagere school genoten. Daarna zat hij drie jaar op de Mulo. Hij was van beroep kantoorbediende en werkte vermoedelijk op een van de staatsmijnen.
Het was zijn wens om bij de Koninklijke Marine te mogen dienen. Daarom diende hij diverse schriftelijke verzoeken in, waaraan telkens een aanstellingsbrief toegevoegd was. Een van de aanstellingsbrieven was door kapelaan Otten opgesteld. De tekst luidde als volgt: ‘Hoensbroek, 8 oktober 1936. Mijnheer, Johannes de la Haije is een goede en zeker aan te bevelen jongen. Ook zijn moeder is goed. Zijn vader was gemeenteontvanger en sinds tien jaar reeds dood. Met hoogachting, kapelaan Otten.’ De andere aanbevelingsbrieven waren afkomstig van het hoofd der Muloschool en van een ambtenaar der staatsmijnen.
De wens van Johannes Henricus Hubertus de la Haije is in vervulling gegaan. Op 6 september 1937 kwam hij bij de Koninklijke Marine in dienst met een verbintenis van zes jaar. Een dag later werd hij geplaatst op het wachtschip Hr. Ms. Noord-Brabant, een voormalig pantserdekschip, dat in Vlissingen was gestationeerd. Op dat moment was hij matroos 3e klasse. Volgens zijn persoonskaart, welke te vinden is in het bevolkingsregister van Amsterdam, liet Johannes Henricus Hubertus de la Haije zich op 24 augustus 1938 inschrijven in het bevolkingsregister van deze stad, om er te gaan wonen in de marinekazerne aan de Grote Kattenburgerstraat. Wellicht heeft hij hier zijn brevet seiner behaald. Omstreeks januari 1940 zou hij weer hij overgeplaatst zijn naar het wachtschip in Vlissingen. Hij was inmiddels bevorderd tot matroos der 2e klasse.
Op 10 mei 1940 vond de Duitse inval in Nederland plaats. De capitulatie van ons land was op 15 mei 1940 een feit. Echter, de overgave gold niet voor de provincie Zeeland, waar nog enige dagen strijd zou worden gevoerd. Het doel was om de Duitse opmars zodanig te vertragen dat de Franse troepen zich konden terugtrekken naar het zuiden, in plaats van krijgsgevangen te worden gemaakt.
Placeholder image
Deel van het document ‘Staat van Dienst’ van Johannes Henricus Hubertus de la Haije, waarin staat dat hij vermist werd na een oorlogsopdracht.
Bron: Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade.
Op 17 mei 1940 stak de bemanning van het wachtschip Hr. Ms. Noord-Brabant het schip in brand. Daarna probeerden zij uit de handen van de Duitsers te blijven en Engeland te bereiken. Johannes Henricus Hubertus de la Haije, slaagde er in om Nederland te verlaten en kwam op 25 mei 1940 in Engeland aan. In dit land behaalde hij zijn brevet voor telegrafist. Ook voltooide hij veel andere opleidingen. In zijn opleidingstijd werd hij meerdere keren bevorderd.
Medio 1941 maakte Johannes Henricus Hubertus de la Haije deel uit van de Marine Luchtvaart Dienst van de Koninklijke Marine. In de eerste helft van dat jaar zat hij op de volgende militaire vliegelden: RAF Carew Cheriton in Wales, RAF Leuchars aan de oostkust in Schotland en RAF Silloth aan de westkust, net onder Schotland.
Uiteindelijk werd Johannes Henricus Hubertus de la Haije gedetacheerd bij het 320e Squadron Royal Dutch Navy Air Squadron (R.D.N.A.S.). Op voordracht van de Minister van Marine werd de telegrafist Johannes Henricus Hubertus de la Haije op 26 mei 1942 voorgedragen voor het Vliegerkruis. De volgende reden werd hiervoor opgegeven: ‘Wegens het gedurende geruime tijd op oorlogspatrouillevluchten van het 320e Squadron R.D.N.A.S. van onze Marine Luchtvaartdienst blijk geven van moed, bekwaamheid, volharding en plichtbetrachting.’ Bij Koninklijk Besluit No. 9, van 28 mei 1942 werd deze voordracht goed bevonden.
Placeholder image
Graf van Johannes Henricus Hubertus de la Haije op het Nederlands Ereveld Orry-la-Ville, Senlis, departement Oise, Frankrijk.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Placeholder image
Bidprentje van Johannes Henricus Hubertus de la Haije.
Bron: bidprentjes van Jan Hofstee te Geleen.
Op 30 augustus 1943 werden Johannes Henricus Hubertus de la Haije en het 320e R.D.N.A.S. gestationeerd op Lasham Airfield, in het Engelse graafschap Hampshire. Vanaf dit vliegveld werden in opdracht van Bomber Command aanvallen uitgevoerd op doelen in Frankrijk.
Op 26 november 1943, bij een aanval op een V-1 lanceerinstallatie in aanbouw te Martinvast, in het Franse department Manche, even ten zuiden van Cherbourg, werd het vliegtuig van Johannes Henricus Hubertus de la Haije, een B-25C Mitchell bommenwerper, met serial FR.146 en code ‘O’, omstreeks 14.53 uur getroffen door de Duitse luchtafweer. De rechter motor was daarbij in brand gevlogen. De bemanning liet eerst de bommenlast boven het doelgebied vallen, waarna ze per parachute het toestel verlieten. Het vliegtuig stortte neer in de omgeving van Biville, in het Franse departement Manche. Een andere bron heeft het over Tréauville, dat ongeveer 10 kilometer zuidelijker ligt.
Waargenomen werd dat ten minste twee van de vier bemanningsleden per parachute het brandende toestel verlaten konden. Bemanningen van een ander squadron, het 226e Squadron, beweerden echter later vier parachutes te hebben waargenomen. Bij de operatie verloren twee bemanningsleden van de B-25C Mitchell bommenwerper het leven. Een van hen was sergeant-vliegtuigtelegrafist-boordschutter Johannes Henricus Hubertus de la Haije.
Johannes Henricus Hubertus de la Haije werd door de Duitsers begraven op het Cherbourg Cemetery, een militaire begraafplaats die door de Britten in 1940 was gebouwd. Hij lag begraven in grafnummer 73. Lange tijd werd hij door de Marine als vermist opgegeven, omdat hij met zijn vliegtuig boven vijandelijk gebied neergestort was en men derhalve niets met zekerheid kon verifiëren. Dit gebeurde pas in 1945, nadat het gebied in handen was van de Geallieerden. Toen pas kon men de familie informeren over zijn dood. In het Limburgs Dagblad van 24 maart 1945 staat in een rouwadvertentie: ‘Eerst nu ontvingen wij definitief bericht, dat onze enig geliefde broer, zwager en neef Jo de la Haye, geboren op 27 mei 1920, op 26 november 1943 in Frankrijk als sergeant-vliegtuig-telegrafist sneuvelde.’
Placeholder image
Document waarin door koningin Wilhelmina het Vliegerkruis wordt toegekend aan onder andere Johannes Henricus Hubertus de la Haije.
Bron: Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade.
Op woensdag 28 maart 1945, om 10.00 uur, vond er in de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek een plechtige uitvaartdienst plaats. Op het bidprentje staat deze tekst: ‘De Luitenant-Admiraal der Nederlandse Zeestrijdkrachten getuigt van deze jongen held : Zijn strijdmakkers die hem goed gekend hebben, hadden niets dan lof over zijn plichtsbetrachting, zijn kameraadschap en zijn trouw aan het eens gegeven woord.’
Tegenwoordig ligt Johannes Henricus Hubertus de la Haye begraven op het Nederlands Ereveld Orry-la-Ville, Senlis, departement Oise, Frankrijk, in vak A, rij 1, nummer 4.
Op 8 mei 2004 werd in Tréauville een monument opgericht ter nagedachtenis van het neerstorten van de B-25C Mitchell bommenwerper. De naam van Johannes Henricus Hubertus de la Haije staat op de gedenkplaat die deel uitmaakt van het monument.

Johannes Henricus Hubertus de la Haye bereikte de leeftijd van 23 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Limburgs Dagblad d.d. 24 maart 1945
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018







Gisela Hausknecht

Gisela Hausknecht werd op 6 februari 1916 in Wenen geboren. Haar vader, Hiliel Hausknecht, kwam op 22 september 1876 in Medyka op de wereld, wat toen nog in het Oostenrijks-Hongaarse Rijk lag. Tegenwoordig maakt het deel uit van Polen en ligt deze plaats niet ver van de grens met Oekraïne. Sali Podhaicer, haar moeder, zag het levenslicht op 15 maart 1880 in de plaats Burstein, wat waarschijnlijk geschreven moet worden als Bursztyn. Het ligt ten oosten van Medyka en maakte toen ook deel uit van het genoemde rijk. Tegenwoordig ligt deze plaats in Oekraïne. Zij waren op 3 oktober 1905 in Medyka getrouwd. Het stel kreeg twee kinderen. Op 18 december 1938 liet het gezin zich, komend van Wenen, inschrijven in het bevolkingsregister van Amsterdam. In deze stad heeft het gezin op diverse adressen gewoond. In de Tweede Wereldoorlog woonde men op Den Texstraat 54. Hiliel Hausknecht, de vader, was op dat moment zonder beroep. Het gezin was Joods. In het kader van de Elfte Verortnung zum Reichsbürgergesetz verloren alle Joden, die in de dertiger jaren Duitsland en Oostenrijk waren ontvlucht, in november 1941 de Duitse nationaliteit. Dit lot trof ook het gezin Hausknecht. Vanaf dat moment waren zij dus statenloos.

Placeholder image
A Page of Testimony van Yad Vashem over de dood van Gisela Hausknecht, welke door Adolph Hausknecht (House), de broer van Gisela, in 1975 werd opgemaakt.
Bron: Yad Vashem The Central Database of Shoah Victim’s Names te Jeruzalem.
Gisela Hausknecht, de dochter, was ongehuwd en werkte als dienstbode. Na diverse jaren te hebben gewoond bij Amsterdamse gezinnen waar zij het huishoudelijk werk deed, keerde zij op 21 augustus 1940 terug naar het ouderlijk huis op Den Texstraat 54 in Amsterdam. Op 26 augustus 1941 werden aan Gisela Hausknecht en haar ouders de persoonsbewijzen uitgereikt waarop was aangegeven dat zij voljood waren. Adolph Hausknecht, de broer van Gisela, woonde op dat moment niet meer bij zijn ouders en overleefde de oorlog. Op 81-jarige leeftijd is hij te New York overleden onder de naam House.
In 1942 werden de ouders van Gisela Hausknecht door de bezetter opgepakt en naar het oosten gedeporteerd. Op 5 oktober 1942 vonden zij de dood in Auschwitz. Gisela Hausknecht werd niet opgepakt. De reden hiervoor is niet bekend. Wel staat vast dat zij bij de ouders van Benjamin Godschalk Meijer verbleef, die op Zwanenburgwal 72 in Amsterdam woonden (zie zijn verhaal). Of Gisela daar als dienstbode werkte is evenmin bekend.
Gisela Hausknecht en Benjamin Godschalk Meijer besloten op zeker moment onder te gaan duiken. Zij kwamen terecht in Hoensbroek. Op 9 oktober 1942 werden zij in deze woonplaats gearresteerd door vier medewerkers van de Sicherheitspolizei uit Den Haag, die speciaal naar het zuiden waren gekomen om een in Hoensbroek ondergedoken Jood te arresteren. Het staat niet vast of hiermee Benjamin Godschalk Meijer werd bedoeld.
Bij zijn arrestatie bood Benjamin Godschalk Meijer verzet waarbij een van de leden van de Sicherheitspolizei gewond raakte. Ook hijzelf raakte zodanig gewond, dat hij naar het Sint Josephziekenhuis in Heerlen gebracht moest worden. Een arts van het ziekenhuis verzocht de gemeentepolitie van Heerlen om assistentie. Omstreeks 21.30 uur werden Benjamin Godschalk Meijer en Gisela Hausknecht in het politiebureau voor de nacht opgesloten, dit op verzoek van de leden van de Sicherheitspolizei. De volgende ochtend, op 10 oktober 1942, haalde de Sicherheitspolizei hen op.
Placeholder image
Extract uit het dagrapport van het hoofdbureau van de gemeentepolitie Heerlen. De tekst die hier te zien is werd op 9 oktober 1942, om 21.38 uur, ingeschreven in het dagrapport.
Bron: Archief Gemeente Politie Heerlen.
Helaas kon niet achterhaald worden wanneer Gisela Hausknecht aankwam in Kamp Westerbork, een Juden Durchgangslager. Volgens plan zou zij, tezamen met andere gevangenen, in de ochtend van 9 november 1942 per trein naar Auschwitz worden gebracht. Maar omdat de trein niet kwam opdagen moesten zij allen weer terug naar de hun toegewezen barak. Het vertrek vond een dag later plaats, op 10 november 1942. Gisela Hausknecht en 757 andere gevangenen werden op die dag op transport gesteld naar Auschwitz. Daar werd zij drie dagen later, op 13 november 1942, door de Nationaalsocialisten vermoord.

Het verhaal van Gisela Hausknecht staat ook in het boek Joodse onderduikers in Hoensbroek, dat in 2016 door de Heemkundevereniging Hoensbroek gepubliceerd werd. In de Tweede Wereldoorlog hebben veel Joden een toevlucht gevonden in Hoensbroek. Door onderduik wisten de meesten van hen de oorlog te overleven. Echter, vier van hen werden door de bezetter opgespoord, afgevoerd en uiteindelijk vermoord in concentratiekampen in het oosten. Gisela Hausknecht was een van hen.

Gisela Hausknecht bereikte de leeftijd van 26 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Heerlen
  • Boek 'Vervolgd in Limburg' van Herman van Rens
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Jan Hendriks

Jan Hendriks zag op 30 september 1914 in Emmen het levenslicht. Zijn ouders waren: Filippus Hendriks, geboren op 19 juli 1893 in Emmer-Compascuum en Jeltje Kappen, geboren op 21 februari 1891 in Ter Apelkanaal, een kern in de gemeente Vlagtwedde. Zij waren op 26 juni 1913 in Emmen getrouwd. Het stel kreeg, voor zover bekend, vijf kinderen. Filippus Hendriks, de vader, was los arbeider van beroep. Ook heeft hij gewerkt als veenarbeider. In Brunssum werkte hij als bovengronds mijnwerker in een van de steenkolenmijnen. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij met zijn vrouw in Brunssum op Pelgrimsweg 32. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Jan Hendriks, de zoon, had zeven jaar lagere school doorlopen. Op 2 juli 1934 werd hij als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 1e Regiment Huzaren. In de bronnen van het Ministerie van Defensie staat te lezen dat hij een gemoedelijk en goed mens was. Na zijn diensttijd ging hij met Groot Verlof.
Op 17 november 1934 trad hij in Almelo in het huwelijk met Elsje Groote, geboren op 15 december 1913 in Westerbork. Het stel kreeg vijf kinderen. De eerste drie kinderen kwamen in Almelo op de wereld. Na de geboorte van het derde kind verhuisde het gezin naar Brunssum. Op 4 februari 1941 liet het gezin zich, komend van Brunssum, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. In deze gemeente kwamen de laatste twee kinderen op de wereld. In Hoensbroek woonde het gezin Hendriks op Steenbergstraat 82. Jan Hendriks, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte vanaf 6 januari 1941 als sleper op de Staatsmijn Hendrik in Brunssum. Op een later tijdstip werkte hij daar als chauffeur.
Op 10 mei 1940, het moment van de Duitse inval in Nederland, was Jan Hendriks officieel ingedeeld bij het 4e Halfregiment van het 1e Regiment Huzaren, maar had hij vrijstelling van dienstplicht wegens het kostwinnerschap.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde Jan Hendriks zich als vrijwilliger bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 24 oktober 1944 officieel in dienst trad.
Op 21 maart 1945 werd hij ontslagen bij de Binnenlandse Strijdkrachten en ging hij over naar de Koninklijke Landmacht waar hij werd ingedeeld bij de motordienst (aan-en afvoertroepen) van de 1e Compagnie, IIe Bataljon, 13e Regiment Infanterie (1-II-13 R.I.). Het bataljon was voortgekomen uit een bewakingsbataljon uit de regio Heerlen. Het werd ingedeeld bij het 9th US Army. Het verrichtte bewakings- en bezettingstaken voor de Amerikanen in Duitsland, ter hoogte van Roermond en niet ver van de Nederlands-Duitse grens.
Op 15 april 1945 bevond de eenheid zich in de omgeving van Mönchengladbach in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Omstreeks het middaguur vond er in het soldatenkwartier een noodlottig ongeval plaats. Op een van de kamers waren drie militairen, waaronder Jan Hendriks, een pistool aan het bekijken toen het noodlot toesloeg. Later werd uit het onderzoek vastgesteld, dat het wapen een afgezaagde en geruimde loop had en niet voorzien was van een veiligheidspal. Het was een slecht functionerend wapen, mede doordat de slagpin aangelast was. Bij het bekijken van het wapen is deze per ongeluk afgegaan. De kogel trof Jan Hendriks in zijn rechter hals.
Placeholder image
Grafsteen van Jan Hendriks op het Nederlands Ereveld in Loenen.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Ongeveer vijf minuten na het ongeval was een dokter van HQ 397th AAA Batallion (Anti-Aircraft-Artillery) ter plaatse. Deze liet Jan Hendriks, die in kritieke toestand verkeerde, naar het Amerikaanse 77th Evacuation Hospital in Mönchengladbach vervoeren. Op donderdag 19 april, omstreeks 17.00 uur, overleed soldaat 1e klas Jan Hendriks in het hospitaal aan zijn verwonding.

Op 23 april 1945 stelde de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Hoensbroek een overlijdensakte op van Jan Hendriks, aan de hand van de verklaring van een sergeant van de militaire politie uit Heerlen. Daarna werd verlof gegeven tot het begraven van het stoffelijk overschot van Jan Hendriks.
Jan Hendriks werd ter aarde besteld op de Protestantse Begraafplaats in Amstenrade. Later bracht men zijn lichaam over naar het Nederlands Ereveld in Loenen. Daar is zijn graf te vinden in vak E, nummer 1026.
In het jaarverslag over het jaar 1944 van de Staatsmijnen in Limburg wordt de naam genoemd van Jan Hendriks, als een van de vele medewerkers, die als slachtoffer van de oorlog zijn gevallen.

Jan Hendriks bereikte de leeftijd van 30 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Jaarverslag over het jaar 1944, Staatsmijnen in Limburg
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Derk Hoekman

Derk ‘Dirk’ Hoekman zag op 17 mei 1922 in Hoensbroek het levenslicht. Zijn ouders waren: Jan Hoekman, geboren op 10 maart 1888 in Schottershuizen en Aaltje de Boer, geboren op 8 juni 1891 in Ruinerwold. Zij waren op 10 juni 1915 in Nieuwleusen in het huwelijk getreden. Het echtpaar kreeg drie kinderen. De eerste twee kinderen kwamen in Ruinerwold op de wereld. Na de geboorte van de tweede verhuisde het gezin naar Zuid-Limburg. Op 30 juni 1921 liet het gezin zich, komend van Heerlen, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Hier werd Derk geboren. Jan Hoekman, de vader, was van oorsprong landbouwer. In Limburg was hij mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog op Ridder Hoenstraat 116 in Hoensbroek. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Schets met plattegrond van de schapenstal waarin Derk Hoekman wellicht heeft gezeten. Het is gemaakt door Jaap Epskamp, die een tijd lang in deze schapenstal heeft doorgebracht. Bron: 'Der Tod ist ein Taglichter Gast' van M. Pabst.

Derk Hoekman, de zoon, was grondwerker van beroep, was ongehuwd en woonde bij zijn ouders op Ridder Hoenstraat 116 in Hoensbroek. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam hij op zeker moment in Duitsland terecht. Het is niet bekend waarom en op welk tijdstip dit heeft plaatsgevonden. Het kan zijn dat hij in het verzet actief was, want zijn naam komt immers voor op een lijst van de gemeente Hoensbroek, gericht aan het werkcomité V.O.G.I.N. (Voormalige Ondergrondse Groepen in Nederland) te Den Haag. Misschien was hij ondergronds gegaan om de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland, te ontlopen. Hij zou dan opgespoord zijn en na zijn arrestatie naar Duitsland zijn gebracht. Maar dit alles is slechts een aanname.
Derk Hoekman zat een tijdlang in het Arbeitserziehungslager (AEL) in Zöschen, gelegen op zo’n zeven kilometer ten oosten van Merseburg, in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt. Een Arbeitserziehungslager was in eerste instantie bedoeld om arbeiders, die in de ogen van de Duitsers de werkmoraal bedreigden, weer in het gareel te krijgen. Echter, in de praktijk kwamen de veroordeelden om de meest uiteenlopende redenen in een AEL terecht.
Placeholder image
Overlijdensakte van Derk Hoekman. Let op zijn datum van overlijden, te weten: 25 november 1944.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Rond 9 oktober 1944 werd een groep van honderd Nederlandse gevangenen per trein van Zöschen naar Schafstädt overgebracht. Vermoedelijk was Derk Hoekman een van de gevangenen die de reis maakten naar het ruim tien kilometer ten westen van Merseburg gelegen Schafstädt. Hubert Horbach uit Hoensbroek (zie zijn verhaal) was een lotgenoot van Derk Hoekman.
Even ten westen van laatstgenoemde plaats bevond zich aan de rand van een militair vliegveld een verlaten schapenstal. De Nederlandse gevangenen bouwden deze stal om voor huisvesting en daarna moesten zij arbeid verrichten op het vliegveld. Na twee of drie weken werden de eerste gevangenen ziek door kou, vocht, honger en slechte hygiëne. Tegen het einde van die maand was het aantal zieken dermate hoog dat een tweede groep van honderd gevangenen van Zöschen overgebracht werd naar Schafstädt. De tweede groep gevangenen bestond uit Nederlanders, Italianen, Fransen, Polen, Russen en gevangenen uit de Balkan.
Een arts van de Luftwaffe werd in de tweede week van november erbij gehaald, omdat al een aantal gevangenen van de eerste groep was overleden. Hij schrok van hetgeen hij te zien kreeg en merkte op: “Wenn sich für diese Menschen die Zustände nicht rapide ändern, komme ich nicht wieder hier her”. Een paar dagen later kwam de kampcommandant van Zöschen poolshoogte nemen. Zijn reactie was: “Die Holländer müssen freigelassen werden, sonst sterben die uns alle weg!”.
Verspreid tussen 20 en 26 november 1944 werden de overlevenden van de eerste groep gevangenen naar een ziekenkamp in Ammendorf overgebracht. Dit kamp lag halverwege Merseburg in het zuiden en Halle in het noorden. Het ziekenkamp lag aan de Bruckdorfer Straße. Als gevolg van het ontstaan van dubbele straatnamen nadat Ammendorf onderdeel ging uitmaken van stad Halle werd deze straatnaam in 1964 gewijzigd in Straße der Bergarbeiter. Het kamp werd bewaakt door de SS. De geïnterneerden werden nergens tewerkgesteld. De meeste van hen waren niet in staat om arbeid te verrichten en bleven op bed liggen.
Derk Hoekman kwam op 25 november 1944, omstreeks 09.00 uur, in het ziekenkamp in Ammendorf te overlijden aan de gevolgen van ondervoeding en mishandeling. Op 7 januari 1946 werd de familie door het Nederlandse Rode Kruis middels een brief in kennis gesteld omtrent het lot van Derk Hoekman.
Placeholder image
Grafsteen op het Nederlands Ereveld in Loenen met daarop de naam van Derk Hoekman. Let op de verkeerde datum van overlijden, te weten: 4 december 1944.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
In meerdere bronnen, zoals die van de Oorlogsgravenstichting, wordt 4 december 1944 als datum van overlijden van Derk Hoekman opgegeven. Deze datum wordt inderdaad genoemd in de overlijdensakte, die op 18 juni 1945 door de ambtenaar van de burgerlijke stand der gemeente Hoensbroek is opgemaakt. Het opmaken van de overlijdensakte is gebeurd naar aanleiding van een verklaring van een zekere Rudolf Silvertant, een twintigjarige bakker uit Brunssum, een overlevende van het kamp. Echter, op de overlijdensakte is op 1 mei 1946 een aanvullende opmerking gemaakt. In de opmerking staat dat de gemeente Hoensbroek op die dag de overlijdensakte uit Ammendorf heeft ontvangen van Derk Hoekman. In de overlijdensakte uit Duitsland staat 25 november 1944 als datum van overlijden.
Het stoffelijk overschot van Derk Hoekman werd gecremeerd. De urn werd op 1 juni 1945 begraven op het Gertraudenfriedhof, gelegen in het noorden van de stad Halle. Op 6 november of 5 december 1946 werd de urn opgegraven en overgedragen aan het Nederlandse Rode Kruis in Berlijn, waar het werd bewaard. Ten slotte werd de urn met zijn stoffelijk overschot herbegraven op het Nederlands Ereveld in Loenen bij Apeldoorn. Hier heeft Derk Hoekman zijn laatste rustplaats gevonden in vak A, graf 945. Op zijn grafsteen staat nog steeds de verkeerde overlijdensdatum, zijnde 4 december 1944.

Derk Hoekman bereikte de leeftijd van 22 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Stadtarchiv Halle
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Boek 'Der Tod ist ein Täglicher Gast' van M. Pabst
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hubert Horbach

Hubert Horbach werd op 24 februari 1922 in Bocholtz geboren. Zijn ouders waren: Leonard Horbach, geboren op 19 augustus 1880 in Bocholtz en Anna Maria Lupsch, geboren op 6 september 1883 in Wijlre. Zij waren op 13 december 1906 in Bocholtz getrouwd. Het echtpaar kreeg elf kinderen, die allemaal in Bocholtz op de wereld kwamen. Op 14 augustus 1939 liet het gezin zich, komend van Kerkrade, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Leonard Horbach, de vader, was van beroep metselaar. Het gezin woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek op Mauritsstraat 11.
Placeholder image
Document over Hubert Horbach uit het archief van het Gewestelijk Arbeidsbureau. Hierop staat dat hij uit Duitsland was teruggekeerd vanwege klachten en dat hij niet meer naar Duitsland zou gaan. Het bureau oordeelde dat hij onrechtmatig was teruggekeerd, dat hij vrijwillig werkloos was geworden en daarom geen recht had op overheidszorg.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
In de oorlog vervulde Leonard Horbach, de vader, de functie van wachter bij de luchtbeschermingsdienst. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Hubert Horbach, de zoon, was ongehuwd en woonde nog steeds bij zijn ouders op Mauritsstraat 11 in Hoensbroek. Hij was mijnwerker van beroep. Vanaf begin mei 1942 werd hij via het Gewestelijk Arbeidsbureau als mijnwerker ingezet in de Duitse mijn Wilhelmine-Victoria in Gelsenkirchen, in de deelstaat Noordrijn-Westfalen. Na drie maanden keerde hij terug vanwege een maagkwaal en omdat hij daar niet kon wennen. Hij had besloten niet vrijwillig terug te keren naar Gelsenkirchen.
Ongeveer twee jaar later, op 9 juli 1944, omstreeks 03.00 uur, werd Hubert Horbach door de Arbeitskontrolldienst (AKD) in Hoensbroek opgepakt wegens het ontduiken van de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Bij zijn arrestatie was de voormalige Groningse bakker L. Hoks betrokken, die onder andere in Heerlen en omstreken als lid van de AKD een groot aantal onderduikers wist op te sporen. In 1947 werd Hoks door de Maastrichtse rechtbank ter dood veroordeeld. Een jaar later werd dit omgezet in twintig jaar hechtenis. De AKD was een zusterorganisatie van de Sicherheitspolizei (Sipo). Zij moest arbeiders opsporen die niet in Duitsland wilden werken, of die na hun verlof niet naar Duitsland waren teruggekeerd. Hubert Horbach werd enkele dagen opgesloten in het politiebureau van Hoensbroek.
Placeholder image
Extract van het dagrapport van de gemeentepolitie Hoensbroek. Op 9 juli 1944, omstreeks 03.00 uur, werd een notitie in het rapport opgenomen, waarin staat dat Hubert Horbach (Hubert Harbach) door de beruchte Hoks van het AKD werd afgeleverd.
Bron: Gemeentepolitie Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Het kan zijn dat Hubert Horbach ook in het verzet actief was, want zijn naam komt immers voor op een lijst van de gemeente Hoensbroek, welke was gericht aan het werkcomité V.O.G.I.N. (Voormalige Ondergrondse Groepen in Nederland) te Den Haag. In het slachtofferregister van de Oorlogsgravenstichting staat eveneens dat hij lid was van het verzet.
Op 13 juli 1944, omstreeks 05.25 uur, vertrok Hubert Horbach onder begeleiding van een tweetal politiemensen van Hoensbroek naar Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager. Twee weken later, op 28 juli 1944, werd hij per trein van Kamp Amersfoort naar Duitsland gedeporteerd. Via station Halle kwam hij terecht in het Arbeitserziehungslager (AEL) in Zöschen, gelegen op zeven kilometer ten oosten van Merseburg, in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt. Een Arbeitserziehungslager was in eerste instantie bedoeld om arbeiders, die in de ogen van de Duitsers het werkmoraal bedreigden, weer in het gareel te krijgen. In de praktijk kwamen de veroordeelden om de meest uiteenlopende redenen in een AEL terecht.
Rond 9 oktober 1944 werd een groep van honderd Nederlandse gevangenen per trein van Zöschen naar Schafstädt overgebracht. Vermoedelijk was Hubert Horbach een van de gevangenen, die de reis maakten naar het ruim tien kilometer ten westen van Merseburg gelegen Schafstädt. Derk Hoekman uit Hoensbroek (zie zijn verhaal) was een lotgenoot van Hubert Horbach.
Placeholder image
Overlijdensakte van Hubert Horbach. Let op zijn datum van overlijden, te weten: 21 november 1944.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Placeholder image
Lijst met namen van Nederlanders die op het Gertraudenfriedhof bij Halle werden begraven. Hierop staan ook de namen van Hubert Horbach en Derk Hoekman (Dirk Hoekmann), die beide uit Hoensbroek kwamen. Later werden hun urnen overgebracht naar het Nederlands Ereveld in Loenen bij Apeldoorn. Bron: 'Der Tod ist ein Täglichter Gast' van M. Pabst.
Even ten westen van laatstgenoemde plaats bevond zich aan de rand van een militair vliegveld een verlaten schapenstal. De Nederlandse gevangenen bouwden deze stal om voor huisvesting en daarna moesten zij arbeid verrichten op het vliegveld. Na twee of drie weken werden de eerste gevangenen ziek door kou, vocht, honger en slechte hygiëne. Tegen het einde van die maand was het aantal zieken dermate hoog dat een tweede groep van honderd gevangenen van Zöschen overgebracht werd naar Schafstädt. De tweede groep gevangenen bestond uit Nederlanders, Italianen, Fransen, Polen, Russen en gevangenen uit de Balkan.
Een arts van de Luftwaffe werd in de tweede week van november erbij gehaald, omdat al een aantal gevangenen van de eerste groep was overleden. Hij schrok van hetgeen hij te zien kreeg en merkte op: “Wenn sich für diese Menschen die Zustände nicht rapide ändern, komme ich nicht wieder hier her”. Een paar dagen later kwam de kampcommandant van Zöschen poolshoogte nemen. Zijn reactie was: “Die Holländer müssen freigelassen werden, sonst sterben die uns alle weg!”.
Verspreid tussen 20 en 26 november 1944 werden de overlevenden van de eerste groep gevangenen naar een ziekenkamp in Ammendorf overgebracht. Dit kamp lag halverwege Merseburg in het zuiden en Halle in het noorden. Het ziekenkamp lag aan de Bruckdorfer Straße. Als gevolg van het ontstaan van dubbele straatnamen nadat Ammendorf onderdeel ging uitmaken van stad Halle werd deze straatnaam in 1964 gewijzigd in Straße der Bergarbeiter. Het kamp werd bewaakt door de SS. De geïnterneerden werden nergens tewerkgesteld. De meeste van hen waren niet in staat om arbeid te verrichten en bleven op bed liggen.
Hubert Horbach kwam op 21 november 1944, om 07.30 uur, in het ziekenkamp in Ammendorf te overlijden aan de gevolgen van ondervoeding en mishandeling. Op 19 november 1945 werd de familie door het Nederlandse Rode Kruis middels een brief op de hoogte gebracht omtrent het lot van Hubert Horbach.
In meerdere bronnen, zoals die van de Oorlogsgravenstichting, wordt 3 december 1944 opgegeven als datum van overlijden van Hubert Horbach. Deze datum staat inderdaad vermeld in de overlijdensakte, die op 18 juni 1945 door de ambtenaar van de burgerlijke stand der gemeente Hoensbroek is opgemaakt. Het opmaken van de overlijdensakte is gebeurd naar aanleiding van een verklaring van een zekere Rudolf Silvertant, een twintigjarige bakker uit Brunssum, een overlevende van het kamp. Echter, op de betreffende overlijdensakte is op 24 september 1946 een aanvullende opmerking gemaakt. In de opmerking staat dat de gemeente Hoensbroek op die dag de overlijdensakte uit Ammendorf heeft ontvangen van Hubert Horbach. In de akte uit Ammendorf staat 21 november 1944 als datum van overlijden.
Placeholder image
Grafsteen op het Nederlands Ereveld in Loenen met daarop de naam van Hubert Horbach. Let op de verkeerde datum van overlijden, te weten: 3 december 1944.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Het lichaam van Hubert Horbach werd gecremeerd. De urn werd begraven op het Gertraudenfriedhof, gelegen in het noorden van de stad Halle. Op 6 november of 5 december 1946 werd de urn opgegraven en overgedragen aan het Nederlandse Rode Kruis in Berlijn waar het werd bewaard. Later kwam de urn in het crematorium van Velsen terecht. Tegenwoordig ligt de urn begraven op het Nederlands Ereveld in Loenen bij Apeldoorn, vak A, graf 665. Hier heeft Hubert Horbach zijn definitieve rustplaats gevonden. Op zijn grafsteen staat de verkeerde overlijdensdatum, zijnde 3 december 1944.

Hubert Horbach bereikte de leeftijd van 22 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Bocholtz
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 21 oktober 1947, 4 november 1947
  • Boek 'Der Tod ist ein Täglicher Gast' van M. Pabst
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Charlie T. Hudson

Charlie T. Hudson kwam op 17 mei 1923 op de wereld in Staunton, Halifax County, Virginia, Verenigde Staten. Zijn ouders waren ook in Virginia geboren: Henry C. Hudson, op 17 februari 1897 en Gracie E. DeJarnette in 1901. Omstreeks 1919 waren zij in het huwelijk getreden. Het echtpaar kreeg drie kinderen. Henry C. Hudson was boer van beroep. De gezinsleden bezaten de Amerikaanse nationaliteit.

Charlie T. Hudson, de zoon, was getrouwd, maar of hij kinderen had is niet bekend. Hij werkte als vrachtwagenchauffeur en woonde met zijn echtgenote in Nansemond County, Virginia. Charlie werd opgeroepen voor militaire dienst en op 30 maart 1943 meldde hij zich aan bij het leger in Richmond, Virginia. Hij kwam uiteindelijk terecht bij Battery B, 559th Anti Aircraft Automatic Weapons Battalion, 8th Corps, US Army. Charlie wist op te klimmen tot de rang van Technician 5th Grade. Zijn kameraden herinnerden hem als een eenling, die een groot verlangen had naar het einde van de oorlog, om weer aan het ‘gewone’ leven te kunnen deelnemen.
Placeholder image
Schets van het gebied tussen de Akerstraat (tegenwoordig Akerstraat-Noord), Kastanjelaan, Beatrixtraat (tegenwoordig Grubbelaan) en Hommerterweg te Hoensbroek ten tijde van de oorlog. Hier was toentertijd het 559th AAA (AW) Battalion gelegerd.
Bron: Hans Heltzel.
In december 1944 was het 559th AAA (AW) Battalion in Hoensbroek gelegerd. Haar commandopost bevond zich tussen de Hommerterweg, Akerstraat, Kastanjelaan en Beatrixstraat (de tegenwoordige Grubbelaan). Het bataljon moest het hoofdkwartier van het Amerikaanse XIII Legerkorps, dat gevestigd was in de Sint Jansschool aan de Hoofdstraat 2 in Hoensbroek, verdedigen tegen Duitse luchtaanvallen.
Vroeg in de ochtend van 16 december 1944 begonnen de Duitsers met het zogenoemde Ardennenoffensief. In het kader van dit offensief voerde de Luftwaffe aanvallen uit op Geallieerde posities. Deze luchtaanvallen beperkten zich niet alleen tot het frontgebied in de Ardennen. Ook werden vijandelijk doelen in de achterhoede gebombardeerd. Laatstgenoemde aanvallen hadden tot doel het vertragen van de aanvoer van Geallieerde versterkingen in de richting van de Ardennen. Hoensbroek was wellicht een van de doelen van de Duitse luchtmacht.
Op 16 december 1944, omstreeks 23.00 uur, dropte een vliegtuig van de Luftwaffe een bom boven Hoensbroek, waarin circa vijfhonderd kleine fragmentatiebommen zaten die neerkwamen in een strook die begon vanaf de Hommerterweg en eindigde in het complex van de Staatsmijn Emma in Treebeek. Een serie explosies, gevolgd door een regen van metaalscherven veroorzaakten bij enkele burgers verwondingen, een enkele met fatale afloop (zie het verhaal van Gerardus Franciscus Kortooms).
Bij de Amerikaanse soldaten van het 559th AAA (AW) Battalion waren er eveneens slachtoffers te betreuren. Vijf van hen raakten bij de luchtaanval zwaar gewond, een werd licht gewond en een andere soldaat vond de dood, te weten Charlie T. Hudson.
Lieutenant Nicholas Diemente stond pal naast Charlie T. Hudson, toen de laatste dodelijk getroffen werd. Hijzelf bleef ongedeerd en verleende assistentie toen Charlie in de ambulance werd gebracht. Corporal Thomas Cody had vijf minuten voor de luchtaanval vrij van dienst en lag onder een tweetal dekens om te gaan slapen. Bij de explosies kwamen een aantal metaalscherven in zijn dekens terecht, zonder hem te verwonden. Thomas herinnert zich Charlie als een ‘loner’, iemand die erg op zichzelf was. Hij was iemand van weinig woorden en verlangde alleen maar naar het einde van de oorlog, zodat hij kon terugkeren naar zijn vrouw. Omdat Charlie zo stil was, wist Thomas maar weinig over hem. Niets over diens leven vóór de oorlog en niets over diens plannen als de oorlog eenmaal voorbij was.
Charlie T. Hudson werd op 17 december 1944 ter aarde besteld op het Amerikaanse oorlogskerkhof in Margraten.
Placeholder image
Grafsteen van Charlie T. Hudson op de Danville National Cemetery, Virginia, Verenigde Staten.
Bron: Internet.
Placeholder image
Gedenkplaquette van Charlie T. Hudson op de hoek van de Grubbelaan met Op de Acker, december 2005.
Bron: Hans Heltzel.
Tussen september 1945 en april 1947 werden in de Verenigde Staten studies verricht naar de inrichting van overzeese permanente Amerikaanse militaire begraafplaatsen en naar de mogelijkheid voor nabestaanden om hun dierbare overledenen naar de Verenigde Staten te laten repatriëren. Op 22 april 1947 besloot men tot inrichten van tien permanente Amerikaanse militaire begraafplaatsen in Europa, waaronder die in Margraten. Inmiddels bood de Amerikaanse regering de nabestaanden de keus hun dierbaren naar de Verenigde Staten te laten repatriëren op kosten van de overheid, of te laten liggen in de overzeese permanente Amerikaanse militaire begraafplaatsen.
De nabestaanden besloten het stoffelijk overschot van Charlie T. Hudson over te brengen naar de Verenigde Staten. In juni 1949 werd hij begraven op de Danville National Cemetery, Virginia. Zijn grafnummer is K/1343. Opmerkelijk is dat op zijn grafsteen staat dat hij diende bij het Coast Arty Corps. Zijn vader heeft eveneens op deze begraafplaats zijn laatste rustplaats gevonden en zijn graf bevindt zich niet ver van dat van Charlie.
In Halifax County, Virgina, werd in mei 2003 een oorlogsmonument onthuld ter ere van de militairen uit Halifax County, die hun leven gaven vanaf de Amerikaanse revolutie tot en met de Golfoorlog 1990-1991. Op dit monument komt ook de naam voor van Charlie T. Hudson.
In Hoensbroek werd in december 2005, op de hoek van de Grubbelaan met Op de Acker, een gedenkplaquette onthuld ter nagedachtenis van Charlie T. Hudson. De plaquette is bevestigd tegen een tuinmuur.

Charlie T. Hudson bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • National Archives, Verenigde Staten
  • Kleindochter van een broer van Charlie T. Hudson, Verenigde Staten
  • Lt. Nicholas Diemente, Richmond, Virginia, Verenigde Staten
  • Cpl. Thomas Cody, Wampum, Pennsylvania, Verenigde Staten
  • Frits Faro te Hoensbroek
  • After Action Report Battery B 559th AAA (AW) Bn.
  • André Jongen te Heerlen
  • Weekblad De Trompetter d.d. 14 september 2005
  • Weekblad Parkstad d.d. 19 oktober 2005
  • Internetsite members.home.nl/alasoe/charlie_t_hudson.htm
  • Internetsite soldiersoffreedom.nl/hudson.ned.htm
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hilbert J.

Hilbert J. kwam in 1924 in Groningen op de wereld. Het gezin J. bestond uit vader, moeder en twee kinderen. Na de geboorte van hun eerste kind liet het gezin zich in 1925, komend van Heerlen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. In deze gemeente werd hun tweede kind geboren. De vader van Hilbert werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Hij overleed in 1931 in Heerlen. Later is de moeder hertrouwd en uit het tweede huwelijk werden nog eens drie kinderen geboren. De stiefvader van Hilbert werkte als mijnwerker en later als los arbeider. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Hoensbroek in de Wingerdweg. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Hilbert J. was in de leer voor schilder, maar is later gaan werken in een van de steenkolenmijnen. Hij was ongehuwd en woonde in het huis van zijn ouders in de Wingerdweg in Hoensbroek. Op de avond van 20 augustus 1941 werd hij door een wachtmeester van de gemeentepolitie Hoensbroek gearresteerd omdat hij zich na 21.00 uur, dat wil zeggen na de avondklok, op straat bevond. Hij verklaarde op het politiebureau dat hij op weg was naar een luchtbeschermingspost en dus op straat mocht zijn.
Placeholder image
Hilbert J.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Vanaf juli 1943 werd Hilbert J. door de Duitse bezetter verplicht tewerkgesteld te Schwerte, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Hier bevond zich de fabriek Eisenbahn-Ausbesserungswerk Schwerte, waar men locomotieven moderniseerde. Door de vele bombardementen, uitgevoerd door de Geallieerde luchtmacht, wilde Hilbert daar niet langer meer werken en vluchtte hij in december 1943. Hij dook onder bij een boer in Spaubeek.
Op 29 april 1944, omstreeks 15.00 uur, kreeg de politie van Hoensbroek opdracht een inval te doen in het ouderlijk huis aan de Wingerdweg, omdat hen was verteld dat Hilbert J. zich daar zou bevinden. Maar men trof hem niet aan. Volgens een verklaring van zijn moeder aan het Nederlandse Rode Kruis, op 9 september 1946, werd haar zoon gezocht vanwege het feit dat hij een jas zou hebben verkocht die een kameraad had gestolen. Om aan vervolging te ontkomen had Hilbert zich inmiddels aangemeld bij de Duitse Kriegsmarine. Aldus de moeder.

Hilbert J. werd in de ochtend van 1 mei 1944, op de dag dat hij naar de Kriegsmarine zou gaan, alsnog gearresteerd door de recherche van Heerlen en nog diezelfde dag, om 15.15 uur, overgedragen aan de politie van Hoensbroek. Op 5 mei 1944 ging hij onder begeleiding van twee Hoensbroekse politiemensen op transport naar Maastricht. Hij werd voor het strafbare feit, het doorverkopen van een gestolen jas, twee maanden geïnterneerd in de gevangenis van Maastricht. Nadat hij zijn straf had uitgezeten en op 4 juli 1944 was vrijgelaten, leefde bij Hilbert het idee dat hij niet meer naar de Kriegsmarine hoefde te gaan.
Na zijn vrijlating woonde Hilbert J. ongeveer twee weken in het ouderlijk huis in Hoensbroek. Op 16 juli 1944, op een zondagmorgen, omstreeks 05.00 uur, werd de woning aan de Wingerdweg in Hoensbroek omsingeld door de politie en werd Hilbert opnieuw gearresteerd. In de familie wordt het verhaal verteld, dat hij nog geprobeerd heeft aan zijn arrestatie te ontkomen door op het dak te vluchten, maar deze poging mocht niet baten.
Wat er na zijn arrestatie is gebeurd is niet helemaal duidelijk. Volgens een persoon uit Nuth, die de oorlog overleefde, die naar eigen zeggen samen met Hilbert J. dienst had gedaan bij de Kriegsmarine, vertrokken zij samen vanuit het Duitse Wilhelmshaven naar Noorwegen. De persoon uit Nuth kon ook de eenheid opgeven waarin zij gediend hadden: 1. Kompanie, 28. Schiffstamm-Abteilung (1/28.S.St.A) in Sennheim. Het was een eenheid, die de verliezen bij de Kriegsmarine moest opvullen.
Dat Hilbert J. naar de Kriegsmarine is gegaan wordt bevestigd door een rapport van de gemeentepolitie Hoensbroek, opgemaakt op 19 augustus 1944. Daarin staat: Hilbert J. was niet aanwezig, deze is bij de Kriegsmarine. Aan veldgendarmerie medegedeeld.
De grootmoeder die in Emmen woonde, ontving van Hilbert J. nog een brief, die gedateerd was op 14 december 1944. De brief is echter niet bewaard gebleven, maar de familie weet zich nog te herinneren, dat op de brief een Feldpostnummer stond. In de Wehrmacht had iedere eenheid een uniek postnummer. Op de brief stond het nummer 41450A, wat verwijst naar de 5. Kompanie, II. Bataillon, SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Regiment 48 ‘Generaal Seyffardt’. Dat wil zeggen dat Hilbert van de Kriegsmarine naar de Waffen-SS moet zijn overgeplaatst.
Bovengenoemd regiment was op 26-27 juli 1944, even ten westen van Narva, door het Rode Leger omsingeld en vernietigd (zie verhaal van Joseph D. Korte tijd later werd de eenheid wederom geformeerd op de Truppenübungsplatz Hammerstein in Pommeren.
Wat er verder met Hilbert J. is gebeurd, blijft in het ongewisse. Hij is een van de vele vermisten van de oorlog. Gekweld door onzekerheid schakelden zijn ouders een bekende paragnost in, die alleen iets kon vertellen over een boot en een explosie. In de vijftiger jaren werd Hilbert via kranten meerdere malen opgeroepen zich op een bepaalde dag en op een bepaald tijdstip te melden op de Arrondissementsrechtbank in het Paleis van Justitie in Maastricht. Dit leverde niets op. Na een internationale zoekopdracht, welke tot niets leidde, werd Hilbert door de Minister van Justitie in de Staatscourant van 23 februari 1961 dood verklaard. Zijn overlijdensdatum werd door het ministerie vastgelegd op 15 december 1944.

Hilbert J. had de leeftijd van 20 jaar, als men uitgaat van de overlijdensdatum die door het ministerie is vastgelegd.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Regionaal Historisch Centrum RHCL te Maastricht
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Antonius Hendrikus Jacobs

Antonius Hendrikus Jacobs zag het levenslicht op 28 november 1919 in Hoensbroek. Zijn ouders waren: Petrus Johannes Jacobs, geboren op 24 maart 1892 in Venray en Elisabeth Winckens, geboren op 27 september 1894 in Deurne. Zij waren gehuwd op 2 november 1914 in Venray. Het stel kreeg tien kinderen. De eerste twee kinderen kwamen in Venray op de wereld. Tussen 1917-1919 liet het gezin zich inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier werd het derde kind geboren: Antonius Hendrikus. Daarna verhuisde men naar Brunssum, waar de volgende vijf kinderen werden geboren. Op 18 december 1929 verhuisde het gezin voor de tweede keer naar Hoensbroek. Hier werden de laatste twee kinderen geboren. Het gezin woonde in op Burgemeester Slanghenstraat 24 in Hoensbroek. Petrus Johannes Jacobs, de vader, was aannemer van beroep. Hij had een eigen bedrijf, dat gelegen was aan de Nieuwstraat 200 in Hoensbroek: de firma Jacobs-Wanders. Dit bedrijf zou in 1949 de kerk Onze Lieve Vrouw Maagd der Armen in Maria-Gewanden bouwen. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Antonius Hendrikus Jacobs, de zoon, was ongehuwd. Hij had zeven jaar lagere school doorlopen, gevolgd door twee jaar mulo, waarna hij als timerman in het bedrijf van zijn vader ging werken. Hij was een serieuze jongen, met een strikte opvoeding, zoiets in de trant van: als het licht is werken, als het donker is slapen. Hij wist ook verantwoordelijkheid te dragen en dat zou hem later van pas komen in het leger.
Op 3 april 1939 werd Antonius Hendrikus Jacobs, overeenkomstig zijn beroep, als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het Regiment Pontonniers (Genie). Als soldaat overleefde hij de Duitse inval in mei 1940. Op 8 juni 1940 ging hij met Groot Verlof.
Placeholder image
Antonius Hendrikus Jacobs.
Bron: De Stoot, Doden-nummer van het 1e Bataljon Regiment Stoottroepen.
In de bezettingsjaren zat Antonius Hendrikus Jacobs in het verzet en hield hij zich bezig met het bemachtigen en verspreiden van distributiebonnen. De bonnen waren bijvoorbeeld bestemd voor gezinnen die onderduikers in huis hadden opgenomen.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde Antonius Hendrikus Jacobs zich aan als vrijwilliger bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 28 september 1944 officieel in dienst trad. Korte tijd later, op 1 oktober 1944, kwam hij terecht bij het Regiment Stoottroepen Limburg.
De Stoottroepen waren op 21 september 1944 opgericht. Begin oktober 1944 waren de eerste troepen na veel improvisatie gereed voor inzet aan het front. Vanaf 7 oktober 1944 werd een aantal compagnieën als ondersteuning ingezet bij de Amerikaanse 29e Infanterie Divisie, die in de lijn Roosteren-Gangelt-Gillrath-Geilenkirchen opereerde. De Amerikanen hadden een gebrek aan infanteristen. De Stoottroepen konden hierin uitkomst bieden.
Omdat de Stoottroepen deel uitmaakten van het Amerikaanse 9e Leger hadden zij de Amerikaanse organisatievorm aanvaard. De stoottroepen werden vooral belast met patrouilleactiviteiten. Begin november 1944 werden de Stoottroepen overgeheveld naar de provost-marshal van het Amerikaanse 9e Leger. Deze zette de Nederlanders in waar hij dat nodig achtte. In de praktijk kwam het er voornamelijk op neer dat zij patrouillediensten gingen verrichten achter het front, in de meeste gevallen in de lijn Geilenkirchen-Aken. Soms werden zij belast met veiligheidsopdrachten en de afvoer van krijgsgevangenen. Daarnaast bewaakten de Stoottroepen de grote benzinedepots en munitieopslagplaatsen, die met het oog op verdere operaties, in Zuid-Limburg waren aangelegd.
In juni 1945 keerde het Regiment Stoottroepen Limburg naar Nederland terug. Door het regiment samen te voegen met het Regiment Stoottroepen Brabant, ontstond er één regiment met twee bataljons, te weten I-R.S. en 3(7)-R.S. Antonius Hendrikus Jacobs kwam terecht bij de 4e Compagnie, 1e Bataljon, Regiment Stoottroepen (4-I-R.S.) en wel in de functie van sectiecommandant en in de rang van tijdelijk sergeant. Dit bataljon bestond uit oorlogsvrijwilligers en de meeste van haar officieren en manschappen kwamen uit Limburg.
Op 15 augustus 1945 was de capitulatie van Japan een feit en twee dagen later kwam de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring. De Nederlandse regering had een troepenmacht ter plaatse nodig om haar gezag over de kolonie te herstellen.
Op 27 september 1945 vertrok Antonius Hendrikus Jacobs met zijn bataljon vanuit de legerbasis Harskamp naar Wokingham, gelegen in het graafschap Berkshire aan de zuidoostkust van Engeland, om door de Britten te worden uitgerust en opgeleid voor de komende strijd in Nederlands-Indië. Op 12 oktober 1945 vertrok het bataljon vanuit Liverpool met de SS Alcantara, een oceanliner, die door de Britten was omgebouwd tot troepentransportschip, naar de oost.
Na de capitulatie van Japan was Nederlands-Indië onder Brits militair gezag komen te staan. De voornaamste taken voor de Britten was het herstellen van de orde, het ontwapenen en afvoeren van Japanse militairen en het evacueren van de nog altijd in de interneringskampen zittende burgers en militairen. Op een later tijdstip zouden Nederlandse troepen hun taken moeten overnemen.
Maar vanaf het moment dat de eerste Britse troepen eind september 1945 op Java en Sumatra aan land waren gegaan, waren zij geconfronteerd met sterke tegenstand van het leger van de nieuwe Indonesische Republiek. Omdat de Britten hun handen vol hadden aan Brits-Indië en Maleisië, en daarom in Indonesië over te weinig troepen beschikten, besloten ze alleen de grote steden Batavia, Bandung, Semarang, Surabaja, Medan, Padang en Palembang te bezetten.
De Britten vreesden dat als Nederlandse troepen aan land zouden gaan, het leger van de Indonesische Republiek hun woede zouden koelen op de Britse troepen en erger nog, de geïnterneerden in de kampen. Daarom werd er vanaf 2 november 1945 een landingsverbod op Java en Sumatra ingesteld voor de Nederlandse troepen. Zij die reeds onderweg waren naar Nederlands-Indië moesten daarom tot nader order uitwijken naar Malakka, een Britse kolonie. Dit was het geval bij het bataljon waar Antonius Hendrikus Jacobs in diende.
Na een reis van ruim een maand kwam de SS Alcantara op 13 november 1945 aan in de haven van Port Dickson op Malakka. Vervolgens werden de Nederlandse troepen gestationeerd in kamp Charlie Beach, een rubberplantage in de omgeving van Port Dickson. In Malakka maakte men van de nood een deugd. Hier konden de troepen acclimatiseren aan de hoge temperatuur en vochtigheidsgraad. Ook werden zij er opgeleid voor het voeren van een oorlog in de jungle.
Placeholder image
Bidprentje van Antonius Hendrikus Jacobs.
Bron: Onbekend.
Placeholder image
Graf van Antonius Hendrikus Jacobs op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
In februari 1946 werd door de Britten het landingsverbod voor Nederlandse troepen op Java en Sumatra opgeheven. Op 9 maart 1946 scheepte het 1e Bataljon, Regiment Stoottroepen, zich op de SS Sommelsdijk in. Op 12 maart 1946 volgde de ontscheping in de haven van Semarang. Het bataljon maakte deel uit van de T-Brigade, ook wel de ‘Tiger’ Brigade genoemd. De brigade maakte weer deel uit van de B-Divisie. Na aan land te zijn gegaan nam het bataljon ten oosten van Semarang verdedigende stellingen in, die zij van de Britse troepen overnamen. In de daarop volgende maanden vonden er talrijke schietpartijen plaats aan de rand van de door de Nederlanders bezette stad. Ook voerde het bataljon patrouilles, hinderlagen en offensieve operaties uit in vijandelijk gebied. Vanaf 12 oktober 1946 werd het bataljon aangesteld als Brigade-reserve, gelegerd in Djatingaleh en opereerde het over het gehele front.
Op 15 november 1946, omstreeks 00.30 uur, sneuvelde Antonius Hendrikus Jacobs, tijdens een nachtelijke patrouille ten westen van Semarang. De patrouille was in een hinderlaag terechtgekomen, waarbij de sectiecommandant per abuis door eigen vuur werd gedood. Dezelfde dag werd hij begraven. Over hem werd later in het blad ‘De Stoot’, een periodiek uitgegeven door en voor het bataljon, het volgende geschreven: ‘Hij was een sergeant, die zowel bij zijn soldaten als bij zijn officieren hoger staat dan elke generaal. Want het vertrouwen, dat hij wekte in ieder van ons, kwam regelrecht uit zijn karakter’. Het graf van Antonius Hendrikus Jacobs is te vinden op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië, vak C, graf 193.
Placeholder image
Radiografisch bericht waarin de dood van Antonius Hendrikus Jacobs en dat van een andere soldaat wordt doorgegeven aan Nederland.
Bron: Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade.
Middels een radiografisch bericht werd de familie op de hoogte gebracht van het lot van Antonius Hendrikus Jacobs. De plechtige uitvaartdienst was op 23 november 1946 in de Rectoraatskerk Hoensbroek-Station.
Op zondagmorgen 31 augustus 1952, vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de Hoensbroekse loco-burgemeester, wethouder Boshouwers, namens de minister van oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, waaronder Antonius Hendrikus Jacobs. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Antonius Hendrikus Jacobs bereikte de leeftijd van 26 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad 1 september 1952
  • Boek 'Stoottroepen 1944-1984' van P.M.H. Groen en C.M. Schulten
  • Blad De Stoot, Doden-Nummer van het 1e Bataljon Regiment Stoottroepen
  • Boek 'Troepentransport naar Nederlands-Indië 1946-1950' van H.A.G.J.P. van Hanswijck de Jonge
  • Boek 'Laatste Bericht' van Jack Kooistra
  • Gesprek met dhr. de Jager in Hoensbroek, oud-stoottroeper
  • Gesprek met dhr. Smits in Hoensbroek, oud-stoottroeper
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Gertruda Anna Jozefina Janssen-Dautzenberg

Gertruda Anna Jozefina ‘Trouwtje’ Dautzenberg werd geboren op 26 augustus 1915 in Kerkrade. Haar ouders waren: Martin Joseph Dautzenberg, geboren op 9 augustus 1884 in Kerkrade en Elizabeth Jozefina Horbach, geboren op 11 februari 1885 in Heerlen. Zij waren op 5 september 1911 in Heerlen getrouwd. Het echtpaar kreeg zeven kinderen, waarvan de eerste drie, waaronder Gertruda, in Kerkrade geboren werden. Het gezin woonde in Kerkrade op Niersprinkstraat 48. Op 16 januari 1918 verhuisde men naar Heerlen. Hier kwamen de overige vier kinderen op de wereld. In Heerlen woonde het gezin op Tempsplein 10. Martin Joseph Dautzenberg, de vader, was boekbinder van beroep. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Gertruda Anna Jozefina Dautzenberg, de dochter, huwde op 24 april 1941 in Heerlen met Karel Hubert Pieter Janssen, geboren op 23 september 1911 in Hoensbroek. Het echtpaar kreeg één kind. Karel Hubert Pieter Janssen, de vader, was kantoorbediende van beroep. Het gezin woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in een recentelijk gebouwd huis op Esschenweg 90. Dit lag in de noordwestelijke helft van buurtschap Ten Esschen dat deel uitmaakte van Hoensbroek.
Placeholder image
Document waarin wordt opgegeven welke huizen in Hoensbroek werden verwoest dan wel beschadigd als gevolg van oorlogsgeweld. Het huis op Esschenweg 90 was onbewoonbaar verklaard.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Op 16 september 1944, slechts twee dagen voor de bevrijding van Hoensbroek door het Amerikaanse leger, kwam Gertruda Anna Jozefina Dautzenberg als gevolg van oorlogshandelingen om het leven. Volgens getuigen werden op die dag wagons in brand gestoken door Duitse soldaten op het rangeerterrein van houthandel Stassen-Marres bij het station van Hoensbroek (anderen spreken weer over het opblazen van spoorwissels). Door de rook aangetrokken cirkelde boven het station een Amerikaans verkenningsvliegtuig van het type Piper Cub. De piloot had waarschijnlijk informatie doorgegeven aan de Amerikaanse artillerie dat verschillende kilometers verder naar het zuidwesten in bevrijd gebied was opgesteld. Want na enige tijd kwamen de eerste granaten ten zuidwesten van het station neer, in de buurt van Ten Esschen. De artillerie moest nog ingeschoten worden. De piloot van het verkenningsvliegtuig gaf door waar de granaten neerkwamen en zo kon de artillerie haar vuur verleggen naar het uiteindelijke doel.
Nadat de eerste granaten in de omgeving van Ten Esschen waren neergekomen, besloten Gertruda Anna Jozefina Dautzenberg en haar man met hun zoon het huis te ontvluchten. Zij wilden in de schuilkelder van het café aan de overkant van de weg bescherming zoeken. Café ‘Spoorzicht’ werd geëxploiteerd door de ouders van haar man. In allerijl ging hij eerst nog naar boven om wat spullen te pakken.
Placeholder image
Graf van Gertruda Anna Jozefina Janssen-Dautzenberg op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats aan de Akerstraat in Heerlen. Later werd haar man in het graf bijgezet.
Bron: Jan van den Berg.
Gertruda Anna Jozefina Dautzenberg stond inmiddels met haar zoon op haar arm in de deuropening van het huis, klaar om de oversteek naar het café te maken. Op dat moment werd het huis door een granaat getroffen. De moeder werd aan haar hoofd verwond en verloor het bewustzijn. Het kind raakte eveneens gewond. Haar man was na de inslag in paniek uit het raam gesprongen. Gertruda Anna Jozefina Dautzenberg moest met grote spoed naar het ziekenhuis in Heerlen. Maar er was geen ambulance ter beschikking, omdat deze al ergens anders werd ingezet. Daarom spanden enkele buurtbewoners een paard voor een open boerenkar, waarvan de bodem bedekt werd met stro. De bewusteloze moeder werd in de kar gelegd en vervolgens ging men op weg naar het ziekenhuis. Omstreeks 11.00 uur, ter hoogte van buurtschap Vrank in de gemeente Heerlen, stierf Gertruda Anna Jozefina Dautzenberg aan haar verwonding. Intussen fietste de vader met het gewonde kind naar het ziekenhuis. Daar zou blijken dat het niets levensbedreigends had opgelopen.
Gertruda Anna Jozefina Dautzenberg vond in Heerlen haar laatste rustplaats op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats aan de Akerstraat.
In 1948 werd op initiatief van de inwoners van het buurtschap Ten Esschen een Mariakapel gebouwd. Het staat op de hoek van de Esschenweg-Beersdalweg. Volgens de oorkonde die in de kapel hangt werd het gebouwd “… uit dankbaarheid voor vrijwaring van oorlogsgeweld gedurende de wereldoorlog 1940-1945 …”. Men stond blijkbaar niet stil bij het feit dat in de oorlog een granaat insloeg in een deel van Ten Esschen dat vele malen dichter bij het station en Nieuw Lotbroek ligt dan bij het werkelijke centrum rondom bovengenoemde kruising.

Gertruda Anna Jozefina Dautzenberg bereikte de leeftijd van 29 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Kerkrade
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Toon Ermers te Hoensbroek
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Heinrich Thomas Janssen

Heinrich Thomas Janssen zag het levenslicht op 1 februari 1913 in Walsum, een stadsdeel van Duisburg, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zijn ouders waren: Hendricus Janssen, geboren op 12 april 1888 in Wellerlooi en Elisabeth Strohscheidt, geboren op 1 november 1890 in Orsoy, een stadsdeel van Rheinberg, Noordrijn-Westfalen. Zij waren op 20 november 1912 getrouwd in Hamborn, net als Walsum, een stadsdeel van Duisburg. Het echtpaar kreeg acht kinderen.
Na de geboorte van het derde kind liet het gezin zich, komend van Hamborn, op 1 mei 1916 inschrijven in het bevolkingsregister van Schinnen. Hier kwamen de laatste vijf kinderen op de wereld. Hendricus Janssen, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. De ouders woonden ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Schinnen op Altaarstraat 33. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Heinrich Thomas Janssen, de zoon, had zes jaar lagere school genoten. Op 1 februari 1933 werd hij als Gewoon Dienstplichtig Soldaat ingelijfd bij het 8e Regiment Veldartillerie (Bereden). Op 1 augustus 1933 werd hij overgeplaatst naar het 7e Regiment Veldartillerie (Bereden). Na zijn diensttijd ging hij met Groot Verlof en heeft hij als dienstbode een tijdlang in het noorden van Nederland gewoond en gewerkt.
Op 16 april 1938 trad Heinrich Thomas Janssen in Schinnen in het huwelijk met Maria Fijtje Catharina Verschuren, geboren op 18 december 1909 in Rotterdam. Korte tijd later, op 25 april 1938, liet het stel zich inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. In deze plaats kwamen hun twee kinderen op de wereld. Het gezin woonde in Hoensbroek op Markgravenstraat 10.
Door de kritieke internationale toestand besloot de Nederlandse regering op 28 augustus 1939 tot een algemene mobilisatie. Heinrich Thomas Janssen werd opnieuw onder de wapenen geroepen en hij kwam terecht bij het 7e Regiment Veldartillerie (Bereden). Als soldaat overleefde hij de Duitse inval in mei 1940 en ging wederom met Groot Verlof.

Placeholder image
Rapport van het Gewestelijk Arbeidsbureau in Heerlen over Heinrich Thomas Janssen na diens terugkeer van de mijn Carolus Magnus in Palenberg, Duitsland.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.

Vanaf 8 juli 1940 tot 25 juli 1942 heeft Heinrich Thomas Janssen in Duitsland gewerkt, en wel als hulphouwer in de mijn Carolus Magnus in Palenberg. Hij was onvrijwillig werkloos geworden en door de mijn ontslagen. Zijn terugkeer naar Nederland was rechtmatig en hij had geldige ontslagpapieren. In een rapport van het Gewestelijk Arbeidsbureau staat dat Heinrich Thomas Janssen zo nodig in de overheidszorg kon worden opgenomen. Later is hij gaan werken als grondwerker en los arbeider bij het Waterschap Geleen en Molenbeken.
Na de bevrijding liet Heinrich Thomas Janssen zich inschrijven in het Nederlandse leger. Hij kwam op 2 november 1944 terecht bij de 1e Compagnie, IIe Bataljon, 13e Regiment Infanterie (1-II-13 R.I.). Later werd hij overgeplaatst naar de 2e Compagnie van het bataljon (2-II-13 R.I.). Deze eenheid was voortgekomen uit een bewakingsbataljon uit de regio Heerlen. Het werd ingedeeld bij de 9th US Army en verrichtte bewakings- en bezettingstaken voor de Amerikanen in Duitsland, niet ver van de Nederlands-Duitse grens, ter hoogte van Roermond.
In april 1945 bevond Heinrich Thomas Janssen zich met zijn eenheid in Langwaden, in de omgeving van Mönchengladbach, in de Duitse deelstaat
Placeholder image
Grafsteen van Heinrich Thomas Janssen op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Bron: Jan van den Berg.
Noordrijn-Westfalen. Op woendagmorgen, 11 april 1945, kwam een Duitse boer uit Langwaden met de klacht dat hij door Russische en Poolse ex-gevangenen werd lastig gevallen en dat deze bij hem plunderden. In de nacht van zaterdag 7 april op zondag 8 april, hadden zij de boer met vier man overvallen. De boer vertelde ook dat zij vuurwapens en messen bij zich hadden. Op woensdagavond, 11 april 1945, omstreeks 20.00 uur, zijn een viertal Nederlandse soldaten, waaronder Heinrich Thomas Janssen, naar het Poolse kamp gegaan waar de ex-gevangenen verblijf hielden. Het kamp bevond zich op het terrein van Schloß Langwaden. Het complex werd sinds 1939 gebruikt als Arbeitslager.
In het kamp begonnen de Nederlanders naar wapens te zoeken, toen plotseling het elektrische licht uitging. De militairen en de Poolse kampcommandant zijn daarop naar buiten gegaan. Intussen waren enkele Polen naar de Amerikanen gegaan en hadden daar verteld dat Duitsers in Engelse kleding en met Duitse geweren in het kamp waren. De Nederlandse soldaten droegen inderdaad Engelse uniformen en hun wapenuitrusting was zeer divers van makelij en sommigen bezaten ook Duitse wapens.
Op dit verhaal zijn de Amerikanen naar het Poolse kamp gegaan. Toen de Polen, die in het kamp waren achtergebleven, de Amerikanen zagen aankomen, vielen zij de Nederlandse soldaten aan. Door deze plotselinge overrompeling raakten twee Nederlandse soldaten, waaronder Heinrich Thomas Janssen, helemaal van de wijs en renden weg. Daarop begonnen de Amerikanen op hen te schieten. Er vielen twee schoten. Heinrich Thomas Janssen en een andere Nederlandse soldaat werden getroffen. De twee andere Nederlanders werden door de Amerikanen ontzet, hoewel die kennelijk laat reageerden. Hierna brachten de Amerikanen de gearresteerden ter ondervraging naar het Amerikaanse kamp.
De gewonde Heinrich Thomas Janssen moest naar het Amerikaanse kamp lopen. Op weg daar naar toe verloor hij veel bloed. Bij de ondervraging gingen de Amerikanen er nog steeds van uit dat zij te maken hadden met Duitse soldaten. Hun visie werd bevestigd omdat Heinrich Thomas Janssen een Duitse bajonet droeg. Ondanks zijn verwonding moest hij bij de ondervraging, net als de anderen, zijn handen in de lucht houden. Een van zijn kameraden heeft nog gezien dat hij hevig bloedde uit de zijde. Toen Heinrich Thomas Janssen door zwakte zijn handen liet zakken werd hij opnieuw gecommandeerd de handen omhoog te steken. Aan dit bevel werd door een stoot met een karabijn kracht bijgezet. Op zeker moment zakte Heinrich Thomas Janssen langzaam in elkaar op een divan die daar stond. Hierna brachten de Amerikanen hem over naar een Amerikaans Militair Hospitaal in Mönchengladbach. Nog dezelfde avond, 11 april 1945, omstreeks 22.00 uur, overleed Heinrich Thomas Janssen in het militair hospitaal aan zijn verwonding. Later zou het de Amerikanen duidelijk worden dat zij een vergissing hadden begaan.
Placeholder image
Krantenartikel over de begrafenis van Heinrich Thomas Janssen en twee andere personen. Bron: Limburgs Dagblad 17 april 1945.
Placeholder image
Overlijdensadvertentie van Heinrich Thomas Janssen. Bron: Gazet van Limburg 16 april 1945.
Heinrich Thomas Janssen werd in uniform in het Sint Josephziekenhuis in Heerlen opgebaard. Op zaterdag 14 april 1945 vond in de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek onder zeer grote belangstelling, zowel van militaire zijde als van de burgerbevolking, de plechtige uitvaartdienst plaats van Heinrich Thomas Janssen en een andere soldaat, te weten Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc (zie zijn later nog te publiceren verhaal). De laatste was op 10 april 1945 in Sittard bij een verkeersongeval om het leven gekomen.
Placeholder image
Oorlogsweduwe mevrouw Ubachs-Verschuren herdenkt bij het oorlogsmonument in Hoensbroek haar gevallen man, Heinrich Thomas Janssen. Datum 5 mei 1982.
Bron: Limburgs Dagblad.
Voorafgaand aan de uitvaartdienst trok een lange stoet mensen onder dof trommelgeroffel van de markt naar de kerk. De uitvaartdienst werd geleid door een aalmoezenier en de kerk was geheel gevuld. Na de dienst werden tal van kransen van familie en vrienden, van officieren en manschappen, meegedragen naar het nabijgelegen kerkhof. De aalmoezenier sprak enkele woorden aan de open graven, waarna ten afscheid een salvo werd gelost. Het graf van Heinrich Thomas Janssen bevindt zich op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek, vak links, rij 1, nummer 4.
Op 5 mei 1982 herdacht de oorlogsweduwe, mevrouw Maria Ubachs-Verschuren, bij het oorlogsmonument in Hoensbroek haar eerste echtgenoot, Heinrich Thomas Janssen. Haar daad was niet alleen een postuum eerbetoon aan de gevallene, maar ook een protest tegen het uitblijven van een herdenking in Hoensbroek.
Eerder werd de dodenherdenking traditioneel aan de Markt in Hoensbroek gehouden. Door de herindeling is Hoensbroek een deel van Heerlen geworden en het Oranjecomité organiseerde daarom alleen in Heerlen de dodenherdenking. Dat niet alleen tot verbijstering van mevrouw Maria Ubachs-Verschuren, maar ook tot verdriet van veel andere Hoensbroekenaren, die van mening zijn, dat Hoensbroekse doden ook in Hoensbroek herdacht dienen te worden.

Heinrich Thomas Janssen bereikte de leeftijd van 32 jaar.




Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Schinnen
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 17 april 1945, 5 mei 1982
  • Gazet van Limburg d.d. 16 april 1945
  • terug naar boven
  • Internet: genealogische sites
originele versie d.d. oktober 2018


Elmore Leroy Jenkins

Elmore Leroy Jenkins kwam op 12 januari 1925 in North Carolina, Verenigde Staten, op de wereld. Zijn ouders waren eveneens in deze staat geboren: Cornelius Jenkins, omstreeks 1880 en Enna Jones, omstreeks 1889. Zij waren rond 1904 in het huwelijk getreden. Het stel kreeg negen kinderen. Cornelius Jenkins was boer van beroep. Het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Maneys Neck, Hertford County, North Carolina. Het gezin Jenkins was van negroïde afkomst en bezat de Amerikaanse nationaliteit.
Placeholder image
Elmore Leroy Jenkins. Foto rond 1942 genomen. Elmore draagt een witte kap op zijn hoofd.
Bron: National Archives, Verenigde Staten.
Elmore Leroy Jenkins, de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn ouders in Maneys Neck, Hertford County, North Carolina. In het burgerleven was hij boerenknecht. Op 18-jarige leeftijd werd hij opgeroepen voor militaire dienst en op 15 juni 1943 meldde hij zich in Fort Bragg, North Carolina. Hij diende als Private bij de 657th Ordnance Ammunition Company, 65th Ordnance Battalion. De strijdkrachten van de Verenigde Staten kenden in die tijd, net als in het gewone burgerleven, een scheiding tussen blanken en negroïden. Laatstgenoemden werden in het leger voornamelijk ingezet bij logistieke taken.
Na de bevrijding, op 18 september 1944, werden door het Amerikaanse leger munitie en brandstof opgeslagen rondom Hoensbroek. Echter, niet alle munitie was van Amerikaanse makelij. Duitse munitie, die op diverse plaatsen in de omgeving werd aangetroffen, werd door de Amerikanen verzameld en eveneens opgeslagen rondom Hoensbroek. Een van die plaatsen waar Duitse munitie lag opgeslagen bevond zich tegenover de steenfabriek ‘Ten Esschen’, gelegen aan de Wijngaardsweg 51b. Deze weg vormde de gemeentegrens tussen Hoensbroek en Heerlen.
In de ochtend van 22 november 1944 werd de commandant van het 3e Peloton, 1e Compagnie Hoensbroek, Bewakingsbataljon Treebeek, door een burger gewezen op het feit dat er op ‘Ten Esschen’ Duitse munitie lag opgeslagen en dat deze niet werd bewaakt. In verband daarmee werd op 23 november 1944, om 8.00 uur, door de bewakingstroepen een patrouille uitgezonden. Zij hadden tot taak de gewone tocht langs de verschillende Amerikaanse munitiedepots te maken en tevens te letten op de Duitse munitie die op ‘Ten Esschen’ was gedeponeerd. De twee mannen van de bewakingstroepen arriveerden rond 10.00 uur bij de munitie aan de Wijngaardsweg en zijn er de rest van de dag gebleven om het te bewaken.
Na de bevrijding werden in kasteel Hoensbroek politieke delinquenten opgesloten. De bijgebouwen van het kasteel werden gebruikt als gevangenis. De gevangenen moesten regelmatig werkzaamheden uitvoeren in de omgeving. Op 23 november 1944, omstreeks 08.15 uur, werden dertig gevangenen onder bewaking naar station Hoensbroek gestuurd om te gaan werken voor de Amerikanen. Omstreeks 15.00 uur arriveerden bij het station in Hoensbroek drie Amerikaanse legervrachtwagens van de 657th Ordnance Ammunition Company, die in een school in Klimmen gelegerd was. Zij waren gekomen om het merendeel van de gevangenen terug te brengen naar kasteel Hoensbroek. Echter, een van de vrachtwagens, welke bestuurd werd door twee Amerikaanse soldaten - een van hen was een blanke, de ander was Elmore Leroy Jenkins - reed met vijf van de gevangenen naar de Wijngaardsweg om Duitse munitie op te laden die tegenover de steenfabriek ‘Ten Esschen’ lag opgeslagen.
Omstreeks 15.00 uur hield de legervrachtwagen stil bij de Duitse munitie. Tijdens het laden van de munitie in de vrachtwagen moet er iets zijn misgegaan, want op zeker moment, het moet rond 15.15 uur zijn geweest, ontplofte een deel van de munitie. Hierbij vonden Elmore Leroy Jenkins, twee mannen van de
Placeholder image
Morning Report van Elmore Leroy Jenkins, opgemaakt door het hoofdkwartier van de company waarin hij diende. De company was in een school in Klimmen ondergebracht.
Bron: National Archives, Verenigde Staten.
Bewakingscompagnie (zie de verhalen van Peter Jozef Gielen en Hendricus Stienstra), een scout (zie het verhaal van Hendricus Johannes Marie Beijers) en een van de gevangenen (zie het verhaal van Hilarius M.) de dood. Volgens diverse verklaringen zou ook de blanke Amerikaanse soldaat zijn omgekomen bij het exploderen van de munitie, maar hiervan is echter geen bevestiging gevonden in documenten van het Amerikaanse leger.
Elmore Leroy Jenkins werd een dag na zijn dood, omstreeks 14.30 uur, begraven op het Amerikaanse oorlogskerkhof in Margraten. In de zomer van 1945 werden de persoonlijke eigendommen van Elmore naar zijn oudste zus in de Verenigde Staten verstuurd.
Placeholder image
Graf van Elmore Leroy Jenkins op de Amerikaanse begraafplaats te Margraten.
Bron: Jan van den Berg.
Tussen september 1945 en april 1947 werden in de Verenigde Staten studies verricht naar de inrichting van overzeese permanente Amerikaanse militaire begraafplaatsen en naar de mogelijkheid voor nabestaanden om hun dierbare overledenen naar de Verenigde Staten te laten repatriëren. Op 22 april 1947 besloot men tot inrichten van tien permanente Amerikaanse militaire begraafplaatsen in Europa, waaronder die in Margraten. Inmiddels bood de Amerikaanse regering de nabestaanden de keus hun dierbaren naar de Verenigde Staten te laten repatriëren op kosten van de overheid, of te laten liggen in de overzeese permanente Amerikaanse militaire begraafplaatsen.
De oudste zus van Elmore Leroy Jenkins besloot dat de stoffelijke resten van haar broer in Margraten moesten blijven. Op 13 juli 1948 verkreeg Elmore zijn definitieve rustplaats op de permanente Amerikaanse militaire begraafplaats in Margraten. Zijn graf is te vinden in veld N, rij 12, graf 5.

Elmore Leroy Jenkins bereikte de leeftijd van 19 jaar.

Bronnen:
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Proces-Verbaal Bewakingstroepen, 1e Compagnie Hoensbroek, Bataljon Treebeek
  • National Archives, Verenigde Staten
  • Morning Report 657th Ordnance Ammunition Company
  • Willem Smeets te Bocholtz
  • terug naar boven
  • Internet: genealogische sites
originele versie d.d. oktober 2018


Douwe de Jong

Douwe de Jong werd geboren op 15 juni 1923 in Heerlen. Zijn ouders waren: Jakob de Jong, geboren op 1 februari 1886 in Oldekerk en Lutske Douma, geboren op 16 juni 1890 in Achtkarspelen. Zij waren op 2 november 1907 in Grijpskerk getrouwd. Het echtpaar kreeg negen kinderen. Na de geboorte van het vijfde kind, te weten Douwe, liet het gezin zich, komend van Heerlen, op 18 oktober 1923 inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. In deze woonplaats werden de laatste vier kinderen geboren. Jakob de Jong, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer en stutter in een van de steenkolenmijnen. Later is hij gaan werken als petroleumventer. In Hoensbroek heeft het gezin op diverse adressen gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde men op Premiestraat 25. De naam van de straat werd in de oorlog gewijzigd in Christiaan Quixstraat. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Douwe de Jong, de zoon, was mijnwerker van beroep en werkte op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Hij was ongehuwd en woonde bij zijn ouders op Premiestraat 25 in Hoensbroek. Zoals gezegd is de naam van deze straat in de Tweede Wereldoorlog gewijzigd in Christiaan Quixstraat.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde Douwe de Jong zich als vrijwilliger bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 1 november 1944 officieel in dienst trad. Hij maakte deel uit van de 1e Compagnie Hoensbroek, Bewakingsbataljon Treebeek. Op 9 december 1944 werd hij echter ontslagen wegens plichtsverzuim. Volgens de informatie, afkomstig uit het personeelsarchief van het Ministerie van Defensie, was Douwe de Jong daarna weer gewoon burger.
Echter, uit andere bronnen, waaronder die van de Stoottroepen, blijkt dat Douwe de Jong in dienst kwam van het Regiment Stoottroepen Limburg. Het is echter niet bekend wanneer dit heeft plaatsgevonden. De Stoottroepen waren op 21 september 1944 opgericht. Begin oktober 1944 waren de eerste troepen na veel improvisatie gereed voor inzet aan het front. Vanaf 7 oktober 1944 werd een aantal compagnieën als ondersteuning ingezet bij de Amerikaanse 29e Infanterie Divisie, die opereerde in de lijn Roosteren-Gangelt-Gillrath-Geilenkirchen. De Amerikanen hadden een gebrek aan infanteristen. De Stoottroepen konden hierin uitkomst bieden.
Placeholder image
Overlijdensbericht van Douwe de Jong.
Bron: Gazet van Limburg, 27 maart 1945.
Omdat de Stoottroepen deel uitmaakten van het Amerikaanse 9e Leger, hadden zij de Amerikaanse organisatievorm aanvaard. De Nederlanders werden vooral belast met patrouilleactiviteiten. Begin november 1944 werden de Stoottroepen overgeheveld naar de provost-marshal van het Amerikaanse 9e Leger. Deze zette de Nederlanders in waar hij dat nodig achtte. In de praktijk kwam het er voornamelijk op neer dat zij patrouillediensten gingen verrichten achter het front, in de meeste gevallen in de lijn Geilenkirchen-Aken. Soms werden zij belast met veiligheidsopdrachten en de afvoer van krijgsgevangenen. Daarnaast bewaakten de Stoottroepen de grote benzinedepots en munitieopslagplaatsen, die met het oog op verdere operaties, in Zuid-Limburg waren aangelegd.
Vanaf 2 januari 1945 namen de Stoottroepen de organisatievorm van het Britse leger aan en dat betekende dat men meer manschappen nodig had. De ontstane tekorten zouden opgevuld worden door leden van de Bewakingstroepen. Door de noodzaak om meer manschappen te ronselen ontstond waarschijnlijk voor Douwe de Jong, ondanks diens ontslag bij de Bewakingstroepen, de mogelijkheid om opgenomen te worden binnen de Stoottroepen. Dit is echter niet meer dan een vermoeden. Het hoofdkwartier van de Stoottroepen bevond zich in villa Wyckerveld in Maastricht.
Op zondag 18 maart 1945, omstreeks 09.30 uur, tijdens diensttijd, werd Douwe de Jong in Heer, niet ver van Maastricht, het slachtoffer van een motorongeval. Hierbij vond hij de dood. Zijn lichaam werd door twee Amerikaanse negersoldaten naar het huis van zijn ouders in Hoensbroek overgebracht, waar het werd opgebaard.
Placeholder image
Grafsteen van Douwe de Jong op het Nederlandse Ereveld in Loenen.
Bron: Jan van den Berg.
Douwe de Jong werd op zaterdag 24 maart 1945 ter aarde besteld op de Protestantse Begraafplaats in Treebeek. Een detachement van de Binnenlandse Strijdkrachten bewees de laatste eer aan hun kameraad. Mede door de inspanning van de ouders bevindt het graf van Douwe de Jong zich tegenwoordig op het Nederlandse Ereveld in Loenen. Het graf is te vinden in vak E en heeft het nummer 1025.

Douwe de Jong bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Gazet van Limburg d.d. 27 maart 1945
  • Boek 'Stoottroepen 1944-1984', Sectie Militaire Geschiedenis Landmachtstaf
  • Informatie van dhr. J. Lodders over gesneuvelde stoottroepers
  • Genlias, database stamboomonderzoek
  • terug naar boven
  • Internet: genealogische sites
originele versie d.d. oktober 2018


Johann Jonges

Johann Jonges zag het levenslicht op 24 januari 1914 in Essen-Kray, een stadsdeel van Essen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zijn ouders waren: Jacobus Jonges, geboren op 9 juli 1884 in Jisp en Bregje Mus, geboren op 23 november 1883 in Beemster. Zij waren op 16 februari 1910 in Wormer gehuwd. Behalve Johann kregen zij nog negen andere kinderen. Na de geboorte van het tweede kind is het gezin naar Duitsland vertrokken. De volgende twee kinderen kwamen in dat land op de wereld, waaronder Johann. Het gezin liet zich op 19 juni 1916, komend van Essen-Kray, inschrijven in het bevolkingsregister van het Limburgse Hoensbroek. Hier zagen de laatste zes kinderen het levenslicht. Jacobus Jonges, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte op de Staatsmijn Emma in Treebeek. In de oorlog woonde hij met zijn vrouw in Hoensbroek op Poelsstraat 8. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Johann Jonges, de zoon, ging na zes jaar lagere school naar de Staatsmijn Emma als leerjongen. Op 1 februari 1934 werd hij als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het Regiment Wielrijders. Na zijn diensttijd verhuisde hij naar België en werkte hij in de mijn van Montegnée, nabij het Belgische Luik, gelegen in de Franstalige provincie Liège. Op 16 februari 1939 trouwde hij in Heerlen met Eva Troost, geboren op 1 augustus 1911 in Gerthe, een stadsdeel van Bochum, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Het echtpaar kreeg geen kinderen. Vanaf 8 april 1940 woonden zij in Hoensbroek op Nieuwstraat 69.
Door de kritieke internationale toestand besloot de Nederlandse regering op 28 augustus 1939 tot een algemene mobilisatie. Johann Jonges werd op 29 augustus 1939 onder de wapenen geroepen en ingedeeld bij het 1e Regiment Wielrijders (1 R.W.). Op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval, was hij nog steeds soldaat en diende hij bij de 2e Compagnie, 3e Bataljon, 1e Regiment Wielrijders (2-III-1 R.W.). Het regiment maakte deel uit van de Lichte Divisie, dat als strategische reserve gelegerd was in Noord-Brabant. In vredestijd was het regiment geplaatst in kazernes in Eindhoven, Heeze, Best en Den Bosch.
Door de divisie in Noord-Brabant te plaatsen wilde het Nederlands opperbevel de vijand de indruk geven, dat dit deel van het land door het Nederlands leger zou worden verdedigd bij een inval. Maar omdat de posities in Noord-Brabant als onverdedigbaar werden beschouwd en omdat de Vestiging Holland (globaal de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht) het zwaartepunt vormde van de Nederlandse defensie, was van tevoren een geheim plan ontworpen. Volgens dat plan moest de Lichte Divisie zich in de nacht volgend op de eerste oorlogsdag verplaatsen naar de Vesting Holland.
Placeholder image
Landkaart van het gebied rondom de brug bij Alblasserdam. De tweede blauwe cirkel van boven, waar het Romeinse III bij staat, is het gebied van het 3e Bataljon, 1e Regiment Wielrijders, de eenheid waar Johann Jonges in diende.
Bron: Internet, zuidfront-holland1940.nl
Op 10 mei 1940, om 04.00 uur, werden Duitse parachutisten gedropt op verschillende plaatsen binnen de Vesting Holland. Deze eenheden wisten een aantal belangrijke bruggen te veroveren over het Hollands Diep bij Moerdijk, over de Oude Maas bij Dordrecht en over de Nieuwe Maas in Rotterdam. Verder wisten ze onder andere Waalhaven, het vliegveld ten zuiden van Rotterdam, in hun bezit te krijgen. Via dit vliegveld waren de Duitsers verzekerd van de aanvoer van troepenversterkingen en voorraden.
Placeholder image
Luchtopname van de brug over de rivier de Noord bij Alblasserdam, waar Johann Jonges zijn leven verloor. Blik naar het zuiden.
Bron: Onbekend.
Door de verovering van de bruggen creëerden de Duitse parachutisten een corridor voor de Duitse 9e Pantserdivisie. Deze divisie moest vanuit Duitsland dwars door Noord-Brabant optrekken. Via de veroverde bruggen zouden haar tanks eenvoudig de grote rivieren kunnen oversteken om vervolgens door te stoten in de richting van Rotterdam en Den Haag.
Omstreeks 06.00 uur gaf het Nederlands opperbevel de Lichte Divisie opdracht zich met spoed te verplaatsen naar de Vesting Holland en niet te wachten tot het aanbreken van de nacht. Deze wijziging in het plan had te maken met de ontstane situatie binnen de Vesting Holland, mede door de inzet van Duitse parachutisten. Daarnaast maakte het opperbevel zich zorgen over het snelle oprukken van de vijand vanaf de Nederlands-Duitse grens. Hierdoor bestond het reële gevaar dat de divisie in Noord-Brabant in gevechtshandelingen verwikkeld zou worden en daardoor niet meer intact kon terugtrekken op de Vesting Holland.
Om 08.30 uur begon de Lichte Divisie met haar mars richting de Vesting Holland. Omstreeks 10.00 uur ontving men de order om verdedigende posities in te nemen in het zuiden van de Vesting Holland, ten noorden van de Merwede, tussen Gorinchem en Dordrecht, in de provincie Zuid-Holland. De eerste eenheden begonnen na aankomst in dit gebied meteen met het innemen van de stellingen.
Op dat moment, omstreeks 17.00 uur, kwam er weer een nieuw bevel binnen. De Lichte Divisie moest dit keer via de brug bij Alblasserdam, Zuid-Holland, de rivier de Noord oversteken, om vervolgens een aanval op Waalhaven uit te voeren teneinde het vliegveld te heroveren op de Duitsers. In de loop van de avond arriveerden de eerste eenheden van de divisie bij de oostzijde van de brug over de rivier de Noord bij Alblasserdam.
De westoever, de overzijde van de brug, was intussen in handen van Duitse parachutisten. Dit betekende dat er strijd moest worden geleverd om de brug te kunnen veroveren. Op 11 mei 1940, omstreeks 03.45 uur werd een deel van de Lichte Divisie hiertoe ingezet. Deze eerste pogingen waren gedoemd te mislukken vanwege het sterke Duitse afweervuur. Bij een van de latere pogingen om met boten de rivier over te steken was het 3e Bataljon, 1e Regiment Wielrijders, betrokken. Dit was de eenheid waarin Johann Jonges diende.
Placeholder image
Monument in Alblasserdam, in een plantsoen bij de kruising van de Polderstraat met de Dam, nabij de brug over de rivier de Noord, met onder andere de naam van Johann Jonges.
Bron: Internet, 4en5mei.nl
Placeholder image
Brief van de gemeente Hoensbroek aan de weduwe van Johann Jonges, waarin zij in kennis wordt gesteld van het besluit van de gemeenteraad om een foto van haar echtgenoot op te laten hangen in de raadszaal.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Het 3e Bataljon arriveerde omstreeks 06.00 uur ter hoogte van de Oost-Kinderdijk in Alblasserdam, 1 kilometer ten noorden van de brug. Er werd een boot te water gelaten en bemand. Maar na een paar meter varen kwam de boot onder intens Duits mitrailleurvuur te liggen, dat afkomstig was van de overzijde van de rivier. De boot kwam daarna enkele tientallen meters verder weer op de oostelijke oever terecht. Terwijl de inzittenden van de boot haastig dekking zochten voor het Duitse mitrailleurvuur riep Johann Jonges: “Een Limburger is niet bang”, bracht zijn lichte mitrailleur in stelling en beantwoorde het vuur van de vijand. Enkele ogenblikken later werd hij dodelijk getroffen. In de overlijdensakte staat dat hij op 11 mei 1940, omstreeks 06.45 uur is gesneuveld.
Hij werd op 14 mei 1940 begraven in een veldgraf aan de dijk bij de Pijlstoep in Alblasserdam, niet ver van de plaats waar hij sneuvelde. Korte tijd later werd het lichaam overgebracht naar de Algemene Begraafplaats aldaar. De gemeente Hoensbroek liet het stoffelijk overschot van Johann Jonges herbegraven op 8 juni 1940 op de Algemene Begraafplaats in Heerlerheide.
Op 28 juni 1940 vergaderde de gemeenteraad van Hoensbroek. Hierbij werden de voor het vaderland gevallenen herdacht, in het bijzonder de Hoensbroekse soldaat Johann Jonges. In dezelfde openbare raadsvergadering werd besloten een foto van hem te laten ophangen in de raadszaal. Middels een brief werd Eva Troost, de weduwe van de soldaat, op de hoogte gesteld van dit raadsbesluit.
Op 10 juli 1940 verstuurde Eva Troost een brief naar het Departement van Defensie in Den Haag, waarin ze medewerking verzocht voor het mogen terug ontvangen van de persoonlijke eigendommen van haar man. Op 21 september 1940 werden deze eigendommen via het Nederlandse Rode Kruis aan haar overhandigd.
Placeholder image
Graf van Johann Jonges op het Militaire Ereveld Grebbeberg in Rhenen.
Bron: Jan van den Berg.
Bij Koninklijk Besluit no. 6 van 9 mei 1946 werd Johann Jonges postuum onderscheiden met de Bronzen Leeuw. Deze onderscheiding wordt toegekend aan militairen in dienst van het Koninkrijk der Nederlanden, die zich in de strijd tegenover de vijand door het bedrijven van bijzonder moedige en beleidsvolle daden hebben onderscheiden. Op 6 maart 1948 werd Johann Jonges ook geëerd met het Oorlogsherinneringskruis met gesp, voor bijzondere krijgsverrichtingen “Nederland mei 1940”.
In Alblasserdam werd op 4 mei 1950 een monument onthuld met daarop de namen van 62 oorlogsslachtoffers in en uit deze plaats. Het monument is te vinden even ten zuiden van het centrum en vlakbij de brug over de Noord, in een plantsoen bij de kruising van de Polderstraat met de Dam. Hierop staat ook “Soldaat J. Jonges”.
Op 16 maart 1978 werd het stoffelijk overschot van Johann Jonges overgebracht van Heerlerheide naar het Militair Ereveld Grebbeberg in Rhenen. Hier heeft het zijn definitieve rustplaats gevonden in rij 10, graf 28.

Johann Jonges bereikte de leeftijd van 26 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Boek 'De strijd om de vergeten brug' van A. Korpel
  • Boek 'Geschiedenis van Hoensbroek' van P.A.H.M. Peters e.a.
  • Stichting de GREB
  • Internetsite zuidfront-holland1940.nl
  • Internetsite onderscheidingen.nl
  • terug naar boven
  • Internet: genealogische sites
originele versie d.d. oktober 2018


Antoon Jost

Placeholder image
Voorzijde gezinskaart van het gezin Jost.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Antoon ‘Heinz’ Jost kwam op 23 juli 1925 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Karl Jost, geboren op 6 december 1887 in Werl, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen en Frida Henriette Meijer, geboren op 21 april 1892 in Wanne, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Behalve Antoon kreeg het echtpaar nog drie andere kinderen. Op 21 januari 1924 liet de vader zich, komend van Heerlen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Twee maanden later kwamen zijn vrouw en de eerste drie kinderen over vanuit Recklinghausen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. In Hoensbroek kwam het vierde en laatste kind op de wereld: Antoon, die wij al genoemd hebben. Karl Jost, de vader, was mijnwerker van beroep. Het gezin Jost heeft in Hoensbroek op diverse adressen gewoond, als laatste op Slakkenstraat 89. Men woonde maar een paar jaar in Hoensbroek, want in de loop van 1927 verliet men deze woonplaats met onbekende bestemming. Omdat zij hun vertrek niet hadden gemeld werd het gezin Jost ambtshalve uitgeschreven uit het bevolkingsregister van Hoensbroek. Dit gebeurde op 21 oktober 1927. De leden van het gezin
Placeholder image
Achterzijde gezinskaart van het gezin Jost.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
bezaten de Duitse nationaliteit.

Antoon Jost, de zoon, woonde in de oorlog in Marten, een stadsdeel in het westen van Dortmund, Noordrijn-Westfalen. Hij diende in het Duitse leger. Zijn militaire basisopleiding ontving hij bij het Grenadier-Ersatz-Bataillon 412, dat gelegerd was in Bonn, Noordrijn-Westfalen. Dit moet tussen november 1942 en juli 1944 zijn geweest, omdat de eenheid daarvoor en daarna een andere naam had.
Uiteindelijk kwam Antoon Jost terecht bij het II. Bataillon, Grenadier-Regiment 103, 47. Infanterie-Division. Op D-Day was de divisie gestationeerd geweest tussen Calais en Boulogne en had toen de opdracht om de Kanaalkust te bewaken. In augustus 1944 was het verplaatst naar de omgeving van Parijs, in een poging de opmars van de Geallieerden te stoppen. Op 27 augustus 1944 sneuvelde Antoon Jost in Blanc-Mesnil, in het Franse departement Seine-et-Oise. Deze plaats ligt even ten noorden van Parijs en werd die dag bevrijd door de Franse 2éme Division Blindée. Antoon ligt begraven op het Duitse oorlogskerkhof Champigny - St. André, ten westen van Parijs.

Antoon Jost bereikte de leeftijd van 19 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Lambertus Petrus van Kessel

Placeholder image
Lambertus Petrus van Kessel.
Bron: mevr. Pluymen-Doven te Hoensbroek.
Lambertus Petrus van Kessel werd geboren op 16 mei 1894 in Alem-Maren-Kessel. Zijn ouders waren: Theodorus van Kessel, geboren op 22 oktober 1862 en Grada van Krevel, geboren op 19 december 1865, beiden in Alem-Maren-Kessel. Zij waren op 2 februari 1887 in dezelfde gemeente getrouwd. Het echtpaar kreeg tien kinderen die allemaal in Alem-Maren-Kessel op de wereld kwamen. Theodorus van Kessel, de vader, was landbouwer en werkman van beroep. Het gezin woonde in Alem-Maren-Kessel op B62, later op B60. Theodorus van Kessel kwam op 17 maart 1919 in Alem-Maren-Kessel, te overlijden. Grada van Krevel overleed op 19 januari 1928 ook in deze gemeente. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Lambertus Petrus van Kessel, de zoon, trouwde op 22 april 1918 in Tiel met Johanna Glaudemans, geboren op 31 maart 1895 in Driel. Lambertus was toen landbouwer van beroep. Het echtpaar kreeg twaalf kinderen. Het eerste kind kwam in Driel op de wereld.

Op 27 december 1919 liet Lambertus Petrus van Kessel zich, komend van Driel, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Een paar maanden later, op 11 maart 1920, kwamen ook moeder en kind naar Hoensbroek. In deze woonplaats werden de andere kinderen geboren. Lambertus werkte in die tijd als stoker op de cokesfabriek Emma in Treebeek. Het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek op Stuytstraat 17.
In de periode - kort voor de bevrijding van Hoensbroek door de Amerikanen - was de cokesfabriek Emma in Treebeek, gelegen aan de Wenckebachstraat, regelmatig uit bedrijf. Door oorlogshandelingen stonden onvoldoende kolen ter beschikking voor de verwerking tot cokes. Na de bevrijding werden de Staatsmijn Emma,
Placeholder image
Overlijdensbericht van Lambertus Petrus van Kessel.
Bron: Limburgs Dagblad 7 oktober 1944.
Placeholder image
Herdenkingsplaat ter nagedachtenis aan de oorlogsslachtoffers van de cokesfabriek Emma. Bron: Internet, demijnen.nl
Placeholder image
Graf van Lambertus Petrus van Kessel op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek.
Bron: Jan van den Berg.
alsmede de cokesfabriek Emma, enkele malen gebombardeerd door de Duitse luchtmacht, in een poging de energievoorziening plat te leggen. Zo ook op 5 oktober 1944. Om 18.51 uur werd luchtalarm gegeven dat tot 19.30 uur van kracht bleef. Bij deze aanval kwam Lambertus Petrus van Kessel om het leven ten gevolge van een bominslag op de cokesfabriek, waar hij toen dienst had. Als enige van acht koempels die op dezelfde plek bescherming hadden gezocht, werd hij omstreeks 19.00 uur getroffen door een bomscherf. Hij was op slag dood.
De plechtige uitvaartdienst vond plaats op 10 oktober 1944, om 10.00 uur, in de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Lambertus Petrus van Kessel ligt begraven op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek.
Na de oorlog werd er op het complex van de mijn een herdenkingsplaat onthuld ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de cokesfabriek Emma, uit de periode 1940-1945.

Lambertus Petrus van Kessel bereikte de leeftijd van 50 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Alem-Maren-Kessel
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Staatsmijnen in Limburg, Jaarverslag over het jaar 1944
  • Limburgs Dagblad d.d. 7 october 1944
  • Veritas d.d. 10 oktober 1944
  • mevr. Pluymen-Doven te Hoensbroek
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Walter Heinrich Kleinebeck

Walter Heinrich Kleinebeck kwam op 25 december 1910 in Kupferdreh, een stadsdeel van Essen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, op de wereld. Zijn ouders waren: Johann Laurenz Kleinebeck, geboren op 18 augustus 1886 in Herten, Noordrijn-Westfalen en Berta Franziska Elfrida Klemm, geboren op 1 september 1889 in Oberholthausen, Noordrijn-Westfalen. Zij waren op 29 juni 1909 getrouwd in Bottrop, Noordrijn-Westfalen. Behalve Walter kregen zij nog een andere zoon. Op 2 september 1920 liet het gezin zich, komend van Dinslaken, Noordrijn-Westfalen, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Johan Kleinebeck was van beroep mijnwerker en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Hij kwam op 30 augustus 1937 in Heerlen te overlijden. Het gezin heeft in Hoensbroek op verschillende adressen gewoond. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde Berta Kleinebeck-Klemm op Kouvenderstraat 60 in Hoensbroek. Haar twee zonen waren inmiddels uit huis en getrouwd. De gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.
Placeholder image
Voormalige politiepost op de Heisterberg, dat in de oorlog werd gebruikt als hoofdkwartier voor de Ortsgruppe Hoensbroek van de NSDAP.
Bron: Internet, Auw Gebrook.
Walter Heinrich Kleinebeck, de zoon, trouwde op 12 augustus 1932 in Hoensbroek met Anna Elli Kuckshoff, geboren op 31 juli 1912 in Mettmann, Noordrijn-Westfalen. Het stel kreeg, voor zover bekend, drie kinderen. Walter was mijnwerker van beroep en werkte als sleper op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij met zijn gezin op Heisterberg 67 in Hoensbroek.

Kort na de Duitse inval in Nederland, in mei 1940, werd Walter Kleinebeck benoemd tot Ortsgruppenleiter van de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij (NSDAP) in Hoensbroek. Zijn hoofdkwartier was gevestigd in de vroegere politiepost met bovenwoning aan de Heisterberg 26-28. Dit pand werd vanaf 1 maart 1941 door de gemeente verhuurd aan de Ortsgruppe Hoensbroek van de NSDAP.
Reeds vóór het uitbreken van de oorlog was Walter Kleinebeck bij de Nederlandse autoriteiten bekend als zijnde een fanatiek lid van de NSDAP. Op 31 augustus 1938, de dag waarop koningin Wilhelmina haar verjaardag vierde, had hij aan zijn woning de hakenkruisvlag uitgehangen. Dit had hij herhaald op 6 september 1938, de dag van het 40-jarig regeringsjubileum
Placeholder image
Brief van de NSDAP Kreis Limburg aan de burgemeester van Hoensbroek, waarin wordt gemeld dat de Ortsgruppenleiter van Hoensbroek, Walter Heinrich Kleinebeck, vervangen wordt door een zekere Hansen en dat de laatste zich binnenkort zal voorstellen.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
van koningin Wilhelmina. Toentertijd woonde Walter Kleinebeck op Kouvenderstraat 68 in Hoensbroek. Van deze twee voorvallen werd een rapport opgemaakt door de politie van Hoensbroek. De rapporten gingen naar de Commissaris van de Koningin in de provincie Limburg.

In het najaar van 1940 ontstond er een conflict tussen de Ortsgruppenleiter Walter Kleinebeck en de gemeente Hoensbroek. Op 8 augustus was er in de Cinema Palace aan de Heisterberg een film vertoond over de Duitse veldtocht in Polen. Deze film was voorheen door de Nederlandse regering verboden. Volgens de gemeente was er voor het tonen van deze film geen vermakelijkheidsbelasting betaald en volgens haar moest het verschuldigde bedrag voor een bepaalde datum voldaan worden. Walter Kleinebeck ging hiermee niet akkoord. Op 20 september 1940 werd door Quandt, de Kreisleiter van de NSDAP in Limburg, een brief verstuurd naar de gemeente. Daarin werd de gemeente gevraagd om op haar vordering terug te komen. De film zou zijn getoond aan een besloten gemeenschap (leden van de NSDAP) en haar inhoud was kultureel en viel niet onder de categorie: onderhoudend. Het resultaat van dit alles was dat de gemeente op 4 oktober 1940 haar financiële vordering introk.

In de eerste helft van 1941 meldde Walter Kleinebeck zich vrijwillig bij de Waffen-SS. Hij ontving zijn militaire basisopleiding in het SS-Ersatz-Bataillon ‘Westland’. Deze eenheid was gestationeerd in Klagenfurt, in het Oostenrijkse Bundesland Karinthië. Later werd hij ingezet aan het oostfront.
Walter Kleinebeck klom in de Waffen-SS op tot de rang van Rottenführer. Hij droeg de Ostmedaille, welke was uitgereikt aan combattanten en non-combattanten die tussen 15 november 1941 en 15 april 1942 aan het oostfront hadden gevochten, tijdens de bittere winter. Hij was ook drager van het Infanterie-Sturmabzeichen, voor getoonde dapperheid.
Op zeker moment werd Walter Kleinebeck als kankerpatiënt opgenomen in de SS-Genesenden-Kompanie van de SS-Panzer-Ersatz-Abteilung. Deze was gestationeerd in Riga-Strand, Letland.
Placeholder image
Overlijdensbericht van Walter Heinrich Kleinebeck. Bron: Deutsche Zeitung in den Niederlanden 7 juli 1944
Placeholder image
Overlijdensverklaring van Walter Heinrich Kleinebeck, opgemaakt door het SS-Lazarett Prag-Podol in Tsjechië.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Op 16 februari 1944 werd hij overgebracht naar het SS-Lazarett Prag-Podol in Tsjechië. Ondanks de medische verzorging verslechterde zijn toestand, omdat de kanker uitzaaide en hij overleed op 31 mei 1944, om 18.20 uur, in het genoemde Lazarett. Waar hij werd begraven kon niet meer worden achterhaald. De Deutsche Volksbund Kriegsgräberfürsorge is tot op heden niet in staat geweest om zijn stoffelijke resten over te brengen naar het Duitse oorlogskerkhof in Cheb (Eger) in Tsjechië.
Omstreeks 12 september 1944, enkele dagen vóór de bevrijding van Hoensbroek, vertrokken veel personen die de Duitse nationaliteit bezaten dan wel met de Duitsers sympathiseerden, naar Duitsland. Onder hen bevonden zich de vrouw en kinderen van Walter Kleinebeck.

Walter Heinrich Kleinebeck bereikte de leeftijd van 33 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Deutsche Zeitung in den Niederlanden d.d. 4 januari 1941, 7 juli 1944 en 26 juli 1944
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Gerardus Franciscus Kortooms

Gerardus Franciscus ‘Sjir’ Kortooms kwam op 10 mei 1895 in Blerick op de wereld. Zijn ouders waren: Hendrikus Kortooms, geboren op 10 februari 1853 in Venray en Gertrudis Hubertina Huijs, geboren op 13 februari 1858 in Blerick. Zij waren op 10 mei 1881 in Venlo getrouwd. Het echtpaar kreeg elf kinderen. De eerste vier kinderen kwamen in Blerick op de wereld. De volgende drie kinderen werden geboren in Venlo en de laatste vier, onder wie Gerardus, zagen in Blerick het levenslicht. De vader, Hendrikus Kortooms, was hoofdconducteur bij de Staatsspoorwegen (S.S.). Het gezin woonde in Blerick op Broekstraat 95 (de latere Pepijnstraat). Hendrikus Kortooms stierf op 17 december 1915 in Blerick. Gertrudis Hubertina Huijs overleed op 21 maart 1920, in dezelfde woonplaats. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Gerardus Franciscus Kortooms, de zoon, liet zich, komend van Amstenrade, op 14 november 1922 inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hij trouwde op 18 augustus 1924 in Hoensbroek met Maria Hubertina Peters, geboren op 12 mei 1900 in deze gemeente. Het stel kreeg drie kinderen. Gerardus Franciscus Kortooms, de vader, was in eerste instantie coiffeur van beroep, later was hij eigenaar van een huishoudwinkel, die gelegen was aan de Hommerterweg in Hoensbroek. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Hoensbroek op Hommerterweg 5.

Vroeg in de ochtend van 16 december 1944 begonnen de Duitsers met het zogenoemde Ardennenoffensief. In het kader van dit offensief voerde de Luftwaffe aanvallen uit op Geallieerde posities. Deze luchtaanvallen beperkten zich niet alleen tot het frontgebied in de Ardennen. Ook werden vijandelijk doelen in de achterhoede gebombardeerd. Laatstgenoemde aanvallen hadden tot doel het vertragen van de aanvoer van Geallieerde versterkingen in de richting van de Ardennen. Hoensbroek was wellicht een van de doelen van de Duitse luchtmacht.
Op 16 december 1944, omstreeks 23.00 uur, dropte een vliegtuig van de Luftwaffe een bom boven Hoensbroek, waarin circa vijfhonderd kleine fragmentatiebommen zaten, die neerkwamen in een strook die begon vanaf de Hommerterweg en eindigde in het complex van de Staatsmijn Emma in Treebeek. Een serie explosies, gevolgd door een regen van metaalscherven veroorzaakten bij enkele burgers en soldaten van het Amerikaanse leger verwondingen, een enkele met fatale afloop (zie het verhaal van Charlie T. Hudson).
Placeholder image
Overlijdensadvertentie van Gerardus Franciscus Kortooms.
Bron: Veritas 17 februari 1945.
Placeholder image
Graf van Gerardus Franciscus Kortooms op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek.
Bron: Jan van den Berg





















Bij het begin van het luchtalarm stuurde Gerardus Franciscus Kortooms zijn gezin naar beneden, de kelder in. Zelf ging hij op het platte dak kijken naar wat er stond te gebeuren. Hij werd door bomscherven zwaar gewond. Een van zijn zonen ging na het horen van de explosies naar boven en trof zijn vader bebloed aan op het platte dak. Hij werd naar het gebouw van de electriciteitsmaatschappij gebracht, gelegen in het doodlopende zijstraatje van de Hommerterweg. Daar hadden de Britse militairen een eerstehulppost ingericht. Hierop werd Gerardus naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen overgebracht. In zijn hoofd trof men een vijftal kleine bomscherven aan, waarvan één operatief niet te verwijderen was.
Op 12 februari 1945 viel Gerardus Franciscus Kortooms in het ziekenhuis uit zijn bed. Daarbij werd die ene scherf in zijn hoofd hem fataal, want deze drong nu door het hersenvlies. Om 18.30 uur kwam hij te overlijden. De plechtige uitvaartdienst vond plaats op 15 februari 1945 om 10.00 uur in de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Hij ligt begraven op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek.

Gerardus Franciscus Kortooms bereikte de leeftijd van 49 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Blerick
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 15 februari 1945
  • Veritas d.d. 17 februari 1945
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Jan Kremer

Jan Kremer zag op 15 januari 1923 in Assen het levenslicht. Zijn ouders waren: Roelof Kremer, geboren op 1 maart 1896 in Assen en Jeltje Klok, geboren op 19 januari 1897 in Bellingwolde. Zij waren op 8 maart 1919 in Bellingwolde getrouwd. Het echtpaar kreeg acht kinderen. De eerste vijf kinderen, onder wie Jan, kwamen in Assen op de wereld. Op 24 juni 1926 liet het gezin zich, komend van Assen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier werden de laatste drie kinderen geboren. Roelof Kremer, de vader, had in Assen gewerkt als sigarenmaker en in Hoensbroek was hij mijnwerker geworden. Hij werkte als houwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Het gezin woonde in de Tweede Wereldoorlog op Markgravenstraat 4 in Hoensbroek. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Jan Kremer, de zoon, was hulparbeider van beroep en woonde bij zijn ouders op Markgravenstraat 4 in Hoensbroek. In de overlijdensakte van de gemeente is te lezen dat hij ongehuwd was. Echter, in het archief van het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag zijn documenten aangetroffen waaruit blijkt dat hij getrouwd zou zijn met een zekere J. Albronda en dat het stel woonachtig was op Wingerdweg 48 in Hoensbroek.
Placeholder image
Südlager II in Wesseling, het concentratiekamp waar Jan Kremer op 19 juli 1944 de dood vond tijdens een bombardement van de Royal Air Force.
Bron: Internet.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam Jan Kremer op zeker moment terecht in een kamp dat aangeduid werd als Südlager II in Wesseling, een stad gelegen in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Het is niet bekend waarom en op welk tijdstip dit heeft plaatsgevonden. De stad Wesseling had een voortrekkersrol vanwege het feit dat er procentueel meer tewerkgestelden per inwoner waren dan in andere steden. Veel van hen werkten in de oorlogsindustrie en daarom behoorde Wesseling tot één van de doelen van de Geallieerde bommenwerpers.
In Südlager II waren twee groepen van gevangenen ondergebracht. De eerste groep gevangenen bestond uit buitenlandse dwangarbeiders, die in het kader van de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland, werkzaam waren op de fabriek U.K. (Hydrierwerkes Union Kraftstoff) bij Wesseling. Hier werd synthetische brandstof vervaardigd uit bruinkool. De andere groep bestond uit buitenlandse gevangenen die in een speciaal deel van het kamp waren ondergebracht dat door de Gestapo werd beheerd. Dit kampdeel werd gebruikt als Arbeitserziehungslager (AEL). Een Arbeitserziehungslager was in eerste instantie bedoeld om arbeiders, die in de ogen van de Duitsers de werkmoraal bedreigden, weer in het gareel te krijgen. In de praktijk kwamen de veroordeelden om de meest uiteenlopende redenen in een AEL terecht. Het is niet bekend tot welke groep gevangenen Jan Kremer behoorde.
Op 19 juli 1944 voerde de Royal Air Force een aanval uit op de fabriek U.K. Bij de aanval wierpen 194 vliegtuigen in twintig minuten tijd zo’n duizend bommen af. Op dat moment bevonden zich in de fabriek ongeveer zeshonderd arbeiders. Dankzij de aanwezigheid van schuilkelders overleefden veel arbeiders het bombardement. Ook de stad Wesseling en Südlager II werden door bommen getroffen. Omdat in de stad eveneens schuilkelders aanwezig waren vielen hier relatief weinig slachtoffers. In het kamp kon men alleen schuilen in Splitterschutzgraben, die alleen bescherming boden tegen rondvliegend puin en bomscherven, maar niet tegen directe treffers. Bij het bombardement vonden tweeëntwintig buitenlandse werknemers of dwangarbeiders en negen buitenlandse gevangenen de dood.
Placeholder image
Overlijdensakte van Jan Kremer.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Placeholder image
Bericht van het Nederlandse Rode Kruis aan de gemeente Hoensbroek waarin het overlijden van Jan Kremer bekend wordt gemaakt.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.





















Bij dit bombardement werd Jan Kremer gedood. Hij overleed op 19 juli 1944, om 01.15 uur, in Südlager II. Zijn dood werd een dag later, op 20 juli, door de Ortspolizei schriftelijk gemeld aan de gemeente-ambtenaar van Wesseling en op 21 juli werd dit geregistreerd. Jan Kremer werd op 23 juli 1944 ter aarde besteld op het kerkhof van Wesseling. Later werd het stoffelijk overschot overgebracht naar het Nederlands Ereveld in Düsseldorf, Noordrijn-Westfalen. Zijn laatste rustplaats is te vinden in vak A, rij 7, graf 17.
Op 2 september 1946 verstuurde J. Kremer-Albronda, de echtgenote van Jan Kremer, een brief naar het Nederlandse Rode Kruis, waarin zij vroeg om een bevestiging van het overlijden van haar man. Kennelijk was zij na de oorlog op de hoogte gebracht van de dood van haar echtgenoot door drie mensen, die eveneens in Südlager II hadden gezeten. In een eerdere brief aan het Nederlandse Rode Kruis had zij de gegevens van de drie mensen doorgegeven, maar tot dan had zij nog steeds geen antwoord mogen ontvangen. Op 12 september 1946 kwam het Nederlandse Rode Kruis met het antwoord dat zij de dood van haar man konden bevestigen. Zij hadden dit reeds in maart 1946 medegedeeld aan de ouders van Jan Kremer, woonachtig op Markgravenstraat 4 in Hoensbroek.

Jan Kremer bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Stadtarchiv Wesseling
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Johann L.


Johann L. werd geboren in 1878 in Salleschen in Oost-Pruisen, het tegenwoordige Zalesie in de Poolse woiwodschap Warmińsko-Mazurskie. Van zijn ouders en eventuele broers en zusters zijn geen gegevens bekend. Hij had de Duitse nationaliteit.
Johann L. was in 1900 getrouwd in Gerthe, een dorp ten noordoosten van Bochum, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. In 1938 werd de plaatsnaam veranderd in Gehlenburg. Tegenwoordig maakt het deel uit van Polen en heet het Biala Piska, gelegen in de woiwodschap Warmińsko-Mazurskie. Het stel kreeg vijf kinderen.
Johann L. was mijnwerker van beroep en werkte op de particuliere mijn Oranje Nassau I in Heerlen. Later was hij stutter op de particuliere mijn Oranje Nassau IV in Heksenberg. Tenslotte werd hij huisknecht. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij met zijn gezin in Schaesberg in de Kapelweg.
Na de bevrijding werd Johann L. gearresteerd en als politiek delinquent opgesloten in kasteel Hoensbroek, waarvan de bijgebouwen gebruikt werden als gevangenis. De reden van zijn arrestatie kon niet meer worden achterhaald.
Op 1 februari 1945, omstreeks 22.00 uur, overleed Johann L. in Kasteel Hoensbroek. Een dag later werd zijn dood door een hospitaalsoldaat gemeld bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Hoensbroek. Officieel stierf hij een natuurlijke dood. Hij werd op kosten van de familie begraven op de huidige Algemene Begraafplaats in Heerlerheide.

Johann L. bereikte de leeftijd van 67 jaar.

Bron:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Schaesberg
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Schaesberg
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc

Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc kwam op 20 juli 1915 in Thorn op de wereld. Zijn ouders waren: Johannes Hubertus Leblanc, geboren op 8 september 1881 in Wessem en Petronella Cornelia Verbeek, geboren op 1 november 1883 in Woensel. Zij waren op 11 januari 1907 getrouwd in Mönchengladbach, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Het echtpaar kreeg zeven kinderen. De eerste twee kinderen kwamen in Mönchengladbach op de wereld. De volgende vier kinderen, waaronder Wilhelmus Johannes, werden in Thorn geboren. Op 11 oktober 1918 liet het gezin zich, komend van Thorn, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier kwam het zevende en laatste kind op de wereld. Johannes Hubertus Leblanc, de vader, was melkhandelaar van beroep. Het gezin heeft in Hoensbroek op diverse adressen gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonden de ouders op Slakkenstraat 57. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc, de zoon, trouwde op 3 november 1939 in Hoensbroek met Cornelia Petronella Johanna Peeters, geboren op 7 januari 1921 in Hoensbroek. Het echtpaar kreeg twee kinderen. Beiden kwamen in Hoensbroek op de wereld. Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc, de vader, werkte als chauffeur bij de firma Lennaerts-van Asdonk, een grossier in Hoensbroek. Het gezin heeft op diverse adressen in Hoensbroek gewoond. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde men in Hoensbroek op Kloosterstraat 91.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg in september 1944 meldde Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc zich als Oorlogsvrijwilliger aan bij de Bewakingstroepen van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 1 oktober 1944 officieel in dienst kwam. Begin 1945 meldde hij zich aan bij het 6e Regiment Infanterie (6 R.I.) dat in oprichting was. Dit regiment werd op 16 april 1945 in Sittard officieel opgericht.

Op 10 april 1945 vond in de omgeving van Sittard een ernstig verkeersongeval plaats waarbij twee Nederlandse soldaten het leven lieten. Een van hen was Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc, de ander was Frans Jozef Brouns (zie zijn verhaal). Uit het procesverbaal en rapporten, opgemaakt door de gemeentepolitie van Sittard, het Amerikaanse leger, de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten en een arts, valt op te maken dat het ongeval zich heeft voorgedaan ter hoogte van de autogarage van Matraij en wel nabij het punt waar de Heerlenerweg en Oude-Heerlenerweg in een flauwe bocht samen kwamen. Omstreeks 02.00 uur werd de politie van Sittard van het ongeval in kennis gesteld en begaf zich terstond naar de plek des onheil, na eerst een arts en geestelijke gewaarschuwd te hebben. Ter plaatse trof men de dode lichamen aan van de twee Nederlandse soldaten in uniform. Hun lichamen lagen op en langs de rijweg, op circa vijf meter afstand van elkaar. Dwars over de rijweg lag een totaal vernielde motor. In de berm, aan de overzijde van de weg, lag een omgeslagen Amerikaanse legervrachtwagen van 2½ ton, die toebehoorde aan het 428th Q.M. Truck Company. De neus van de vrachtwagen wees in de richting van Sittard. Van de bestuurder(s) van de vrachtwagen was geen spoor te bekennen. Op de rijweg ontdekte men vier tot vijf meter lange remsporen die afkomstig waren van de motor en vrachtwagen. Aan de linkerzijde van de legervrachtwagen, onderaan de motorkap, vond men sporen van het ongeluk. De arts constateerde dat de Nederlandse soldaten ruim een uur geleden waren gestorven. Het ongeval moet zich rond 00.30 uur hebben afgespeeld en de slachtoffers moesten op slag dood zijn geweest. Beiden hadden een schedelbasisbreuk opgelopen.
Aan de hand van deze gegevens constateerde de politie dat de twee Nederlandse soldaten, rijdend op de motor, in botsing waren gekomen met de Amerikaanse legervrachtwagen. Nog tijdens het onderzoek ter plaatse stopte aldaar een voertuig van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. De bestuurder deelde mee dat hij tussen Amstenrade en Hoensbroek, twee negersoldaten van het Amerikaanse leger op hun verzoek in het voertuig had laten plaatsnemen. De soldaten, Private Coleman P. Jeter van de 428th Q.M. Truck Company en Private Clifford Mathis van de 432th Q.M. Truck Company, hadden verklaard dat zij niet wisten waarheen zij moesten, hetgeen hem zeer vreemd voorkwam.
Placeholder image
Blad 1 van 2 van een document dat na het ongeval is opgemaakt door de Amerikaanse Militaire Politie.
Bron: Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade.
Placeholder image
Blad 2 van 2 van een document dat na het ongeval is opgemaakt door de Amerikaanse Militaire Politie.
Bron: Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade.
Daar de politie vermoedde dat deze soldaten wel eens de aanrijding konden hebben veroorzaakt, hebben zij de mannen overgebracht naar Sittard en overgegeven aan een officier van het Amerikaanse leger. De betreffende officier, een majoor van het Rest Center in Sittard, vermeldde in zijn rapport, dat de twee Amerikaanse soldaten naar alcohol roken en dat Clifford Mathis tekenen van dronkenschap vertoonde. Na een verhoor door de officier hebben de politiemensen, op verzoek van de officier, de twee soldaten aan het bureau van politie in Sittard in arrest gesteld, zulks tot het instellen van een nader onderzoek door de Amerikaanse Militaire Politie (M.P.).
De Amerikaanse officier is in de vroege ochtend zelf op de plaats van het ongeval gaan kijken en vond wat kledingstukken van de Amerikaans soldaten, alsmede de identificatiekaart van Coleman P. Jeter.
Uit het proces-verbaal en rapporten komt verder naar voren dat de Amerikaanse soldaten, die dronken waren, vermoedelijk met de legervrachtwagen de bocht links hebben genomen en daardoor in botsing zijn gekomen met de uit tegenovergestelde richting komende Nederlandse soldaten op de motor. Ook was hun tocht met de leger-vrachtwagen niet geautoriseerd.
Om 08.00 uur, op dezelfde dag, werden de twee Amerikaanse soldaten door de Amerikaanse M.P. opgehaald van het bureau van politie te Sittard. Maar in de loop van de dag zijn zij weer vrij gelaten en kregen zij de opdracht zich te melden bij hun eenheden. Het is verder niet bekend wat er van hen is geworden.
De lichamen van de twee Nederlandse soldaten werden door de arts met een ambulance van het Nederlandse Rode Kruis naar het ziekenhuis in Sittard gebracht.
Placeholder image
Grafsteen van Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc op de Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek.
Bron: Jan van den Berg.
Op zaterdag 14 april 1945 vond in de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek onder zeer grote belangstelling, zowel van militaire zijde als van de kant van de burgerbevolking, de plechtige uitvaartdienst plaats van Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc en een andere soldaat, te weten Heinrich Thomas Janssen (zie zijn verhaal). De laatste was op 11 april 1945 in Duitsland om het leven gekomen. Voorafgaand aan de uitvaartdienst trok een lange stoet mensen onder dof trommelgeroffel van de markt naar de kerk. De uitvaartdienst werd geleid door een aalmoezenier en de kerk was geheel gevuld. Na de dienst werden tal van kransen van familie en vrienden, van officieren en manschappen, meegedragen naar het nabijgelegen kerkhof. De aalmoezenier sprak aan de open graven, waarna ten afscheid een salvo werd gelost. Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc ligt begraven op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek,vak links, rij 1, nummer 5.

Op zondagmorgen, 31 augustus 1952, vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de loco-burgemeester, wethouder Boshouwers, namens de minister van oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, onder wie Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Wilhelmus Johannes Thomas Leblanc bereikte de leeftijd van 29 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 11 april 1945, 17 april 1945 en 1 september 1952
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Wilhelmus Petrus Leijten

Wilhelmus Petrus Leijten kwam op 21 oktober 1919 Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Joannes Antonius Leijten, geboren op 25 maart 1893 in Oss en Elizabeth Klap, geboren op 12 augustus 1898 in Kruiningen. Zij traden op 17 januari 1918 in Kruiningen in het huwelijk. Behalve Wilhelmus kreeg het echtpaar nog twee andere kinderen. Na de geboorte van het eerste kind verhuisde het gezin in 1918 of 1919 naar Hoensbroek, waar Wilhelmus het levenslicht zag. Later is het gezin Leijten verschillende keren van woonplaats veranderd. Op 9 januari 1930 keerde het gezin, komend van Heerlen, naar Hoensbroek terug, om te gaan wonen op Hoofdstraat 104. Joannes Antonius Leijten, de vader, was bankwerker van beroep. Op 13 oktober 1936 verhuisde het gezin opnieuw, dit keer naar Oirsbeek, waar het ging wonen op Rijksweg E 29. In deze woonplaats exploiteerde de vader een café. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Wilhelmus Petrus Leijten.
Bron: Internet, kerkoirsbeek.nl
Wilhelmus Petrus Leijten, de zoon, zat zes jaar op de lagere school, waarna hij ging werken als mijnwerker, later als monteur. Hij was niet getrouwd en woonde bij zijn ouders op Rijksweg E 29 in Oirsbeek. Op 3 april 1939 werd hij als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 2e Regiment Huzaren Motorrijders (2 R.H.M.). Ook in het leger vervulde hij de functie van monteur.
Op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval, was hij nog steeds onder de wapenen en diende hij bij het Eskadron Pantserafweergeschut van het 2e Regiment Huzaren Motorrijders (E. Pag. 2 R.H.M.). Het eskadron bestond uit een tweetal secties pantserafweergeschut en twee secties zware mitrailleurs. Wilhelmus Petrus Leijten was ingedeeld bij een sectie zware mitrailleurs. Het regiment maakte deel uit van de Lichte Divisie, dat als strategische reserve gelegerd was in Noord-Brabant. In vredestijd was het regiment geplaatst in de Isabella-kazerne in Den Bosch.
Door de divisie in Noord-Brabant te plaatsen wilde het Nederlands opperbevel de vijand de indruk geven dat dit deel van het land door het Nederlands leger zou worden verdedigd bij een inval. Maar omdat de posities in Noord-Brabant als onverdedigbaar werden beschouwd en omdat de Vesting Holland (globaal de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht) het zwaartepunt vormde van de Nederlandse defensie was van tevoren een geheim plan ontworpen. Volgens dat plan moest de Lichte Divisie zich in de nacht volgend op de eerste oorlogsdag verplaatsen naar de Vesting Holland.
Op 10 mei, om 04.00 uur, werd de Nederlandse grens overschreden door Duitse troepen. De spoorbrug over de Maas, tussen Gennep en Oeffelt, in het noorden van Limburg, viel onbeschadigd in handen van de vijand. Over deze spoorbrug reden een Duitse pantsertrein en kort daarna een troepentransporttrein naar het westen.
In Noord-Brabant had het Nederlandse leger een verdedigingslinie aangelegd: de Peel-Raamstelling. Bij Mill werd deze linie omstreeks 04.45 uur door de twee treinen doorbroken. Een aantal kilometers achter de stelling, bij het kleine spoorwegstation Zeeland, verlieten Duitse infanteristen de troepentransporttrein om de Nederlandse verdedigingslinie van achteren aan te vallen. Zij wisten de Nederlandse stellingen over een breedte van circa twee kilometer te veroveren, daarmee een bres makend in de Peel-Raamstelling.
Door de opening in de verdedigingslinie bestond het gevaar dat de Lichte Divisie in gevecht zou geraken met Duitse troepen, die van de grens kwamen. Vanwege het dan ontstane gevechtscontact zou de divisie zich niet meer compleet kunnen verplaatsen naar de Vesting Holland, volgens het geheime plan dat van te voren was vastgesteld.
Placeholder image
Landkaart van het gebied rondom Wieldrecht op het Eiland van Dordrecht. De dikke rode cirkel geeft de locatie weer waar Wilhelmus Petrus Leijten gesneuveld is. De blauwe cirkels links ervan tonen de posities van Nederlandse eenheden, die per abuis het vuur openende op de Nederlanders aan de andere oever van de Dordtse Kil. De locatie van de Duitse stelling bij het landgoed Amstelwijck is weergegeven met een dunne rode cirkel.
Bron: Internet, zuidfront-holland1940.nl
Daarom gaf het Nederlands opperbevel rond 06.00 uur de Lichte Divisie opdracht zich te verplaatsen naar de Vesting Holland en daarmee niet te wachten tot het aanbreken van de nacht. Om dit mogelijk te maken moest het 2e Regiment Huzaren Motorrijders aan de Lichte Divisie worden onttrokken om te worden ingezet bij Mill, in een poging de bres in de Peel-Raamstelling te dichten. Dit was dus het regiment waarin Wilhelmus Petrus Leijten diende.
Omstreeks 07.00 uur vertrok het 2e Regiment Huzaren Motorrijders naar Mill. De rest van de Lichte Divisie startte omstreeks 08.30 uur met haar terugtocht naar de Vesting Holland. Tot de avond van 10 mei 1940 voerde het regiment strijd met de Duitse troepen om de bunkers bij Mill, waarbij enkele Nederlandse stellingen op de vijand werden heroverd. Maar rond middernacht moest het regiment van hogerhand het gevecht bij Mill afbreken en zich naar de Isabella-kazerne in Den Bosch begeven. In de kazerne werd de voorraad aan munitie aangevuld en het gemotoriseerd materieel weer volgetankt.
In de morgen van 11 mei 1940 kreeg het 2e Regiment Huzaren Motorrijders het bevel zich opnieuw aan te sluiten bij de Lichte Divisie. De divisie bevond zich inmiddels bij Alblasserdam. Hier probeerde men de brug over de rivier de Noord te heroveren om daarna verder op te trekken richting het vliegveld Waalhaven, van waaruit de reeds op 10 mei gelande Duitse parachutisten bevoorraad werden. Tijdens de opmars door het Noord-Brabantse land kreeg het regiment tussen Tilburg en Breda een Duitse luchtaanval te verduren, waardoor het verband verloren ging. Dit had tot gevolg dat kleine onderdelen van het regiment gedurende de volgende oorlogsdagen op diverse plaatsen ingezet werden, waaronder Alblasserdam, Gouda en op het Eiland van Dordrecht.
De sectie zware mitrailleurs van Wilhelmus Petrus Leijten had de nacht van 11 op 12 mei 1940 doorgebracht in een buitenwijk van Dordrecht. Op 12 mei 1940, op eerste Pinksterdag, werd de sectie met de hoofdmacht van de Lichte Divisie ingezet op het Eiland van Dordrecht. De Lichte Divisie had de opdracht om eerst het Eiland van Dordrecht te zuiveren van Duitse troepen. Daarna moest men via het veer tussen Wieldrecht en ’s-Gravendeel de Dordtse Kil oversteken. Vervolgens moest men de brug over de Oude Maas bij Barendrecht oversteken. Vandaar kon men een aanval ondernemen op het vliegveld Waalhaven. Als onderdeel van deze actie had de sectie zware mitrailleurs, waarvan Wilhelmus Petrus Leijten deel uitmaakte, de taak om zich naar het veer bij Wieldrecht te begeven en dit te verkennen.
Placeholder image
Oorlogsmonument aan de muur van de Sint-Lambertuskerk aan de Raadhuisstraat in Oirsbeek. Bron: Jan van den Berg.
Placeholder image
Graf van Wilhelmus Petrus Leijten op het Militaire Ereveld Grebbeberg in Rhenen. Bron: Jan van den Berg.
Vroeg in de ochtend van 12 mei 1940 verplaatste de sectie zware mitrailleurs zich via de Zuidendijk naar Wieldrecht. De sectie bereikte de ongelijkvloerse kruising met de rijksweg Dordrecht-Breda. Hier werd zij vanuit het in het zuiden gelegen landgoed Amstelwijck onder vuur genomen en wel door een mitrailleurpost, bemand door twee Duitse soldaten. Een Nederlandse soldaat verloor daarbij zijn leven, maar de mitrailleurpost werd uitgeschakeld. Doch onmiddellijk hierop werd de sectie vanuit dezelfde richting opnieuw onder vuur genomen door een groep Duitse soldaten. In eerste instantie zochten de Nederlandse soldaten dekking achter de borstwering van het viaduct.
Gedwongen door de overmacht van de vijand trokken de Nederlanders zich terug, de meesten van hen in noordelijke richting. Sommige groepjes, en ook Wilhelmus Petrus Leijten, weken uit naar het westen, in de richting van de rivier de Dordtse Kil. Ter hoogte van het Wilhelmina-boompje, op de kruising van de Rijksstraatweg en Amstelwijckweg, werden zij per abuis door eigen troepen vanaf de overzijde van de Dordtse Kil met zware mitrailleurs onder vuur genomen, met als treurig resultaat drie doden, onder wie Wilhelmus Petrus Leijten. Ook vielen er een aantal gewonden en twee hiervan zouden later alsnog komen te overlijden.

Placeholder image
Oorlogsmonument aan de muur van de Sint-Lambertuskerk aan de Raadhuisstraat in Oirsbeek. Bron: Jan van den Berg.
Wilhelmus Petrus Leijten werd op 15 mei 1940 ter aarde besteld op de Algemene Begraafplaats in Dordrecht. In het najaar van 1948 werd zijn lichaam overgebracht naar de Rooms-Katholieke Begraafplaats in Oirsbeek. Na hun overlijden werden de ouders, op hun verzoek, bijgezet in het graf van hun zoon. Dit gebeurde in november 1974 bij de vader en in februari 1976 bij de moeder. Bij het kerkbestuur kwam in het najaar van 1976 een schrijven binnen van de Oorlogsgravenstichting, waarin werd gevraagd om een opgave van de oorlogsgraven op het kerkhof. Het kerkbestuur antwoordde dat er slechts een oorlogsgraf was, die van Wilhelmus Petrus Leijten. Omdat diens ouders later waren bijgezet, was het in feite geen specifiek oorlogsgraf meer.
Op 30 november 1988 heeft Wilhelmus Petrus Leijten zijn definitieve rustplaats gevonden op het Militair Ereveld Grebbeberg in Rhenen. Daar is zijn graf te vinden in rij 6A, nummer 15.
Placeholder image
Tekst onder het oorlogsmonument, waarop onder andere ‘W.P. Leijten 1940’ staat.
Bron: Jan van den Berg.
Op 6 oktober 1948 werd Wilhelmus Petrus Leijten postuum onderscheiden met het Oorlogsherinneringskruis met gesp, voor bijzondere krijgsverrichtingen “Nederland mei 1940”.

In Oirsbeek is een oorlogsmonument. Het is een keramisch reliëf, ingemetseld in een muur van de Sint-Lambertuskerk aan de Raadhuisstraat. Het reliëf stelt een engel voor die zich ontfermt over een gewonde strijder. Onder het reliëf staan in gouden, keramische letters een aantal namen van slachtoffers uit de oorlog, onder wie die van Wilhelmus Petrus Leijten.

Wilhelmus Petrus Leijten werd twintig jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Oirsbeek
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Stichting de GREB
  • J.A. Bom, auteur van het boek 'Regimenten Huzaren-Motorrijders 1938-1940'
  • Ludwig van Dijk
  • Internetsite kerkoirsbeek.nl
  • Internetsite zuidfront-holland1940.nl
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Petrus Joseph Leistra

Petrus Joseph Leistra kwam op 26 mei 1925 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Jan Leistra, geboren op 25 augustus 1872 in Witmarsum en Antje Postma, geboren op 4 september 1883 in Bolsward. Zij waren op 7 mei 1913 in Amsterdam in het huwelijk getreden. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. Van de vijf kinderen werden de eerste twee in Duitsland geboren. Daarna is men naar Nederland verhuisd. Op 2 maart 1918 liet het gezin zich, komend van Schaesberg, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier kwamen de laatste drie kinderen op de wereld, waaronder Petrus Joseph, die de jongste van het gezin was. Jan Leistra, de vader, was mijnwerker van beroep en later werd hij een petroleumventer. Het gezin woonde in Hoensbroek op Ridder Hoenstraat 182. Antje Postma, de moeder, overleed op 9 oktober 1944 in Hoensbroek. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Petrus Joseph Leistra.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Petrus Joseph Leistra, de zoon, doorliep zeven jaar lagere school, gevolgd door vier jaar gymnasium, waarna hij als Inspecteur Invoerrechten Accijnzen ging werken bij de Douane in Sittard. Hij was ongehuwd en woonde bij zijn ouders in Hoensbroek op Ridder Hoenstraat 182.
Op 11 mei 1945 meldde hij zich als oorlogsvrijwilliger aan en kwam hij terecht bij de 5e Compagnie, 2e Bataljon, 13e Regiment Infanterie (5-II-13 R.I.), waar hij diende als Bren-schutter. Het bataljon was op 21 maart 1945 in Mönchengladbach, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, opgericht. Het bestond uit oorlogsvrijwilligers en haar officieren en manschappen kwamen voor het merendeel uit Limburg. Om deze reden werd het vaak aangeduid als het ‘Limburgs Bataljon’. Haar embleem bestond uit een eikenblad. Het maakte deel uit van het Amerikaanse 9e Leger en werd voor bewakings- en bezettingstaken ingezet in Mönchengladbach en omgeving. Na de Duitse capitulatie op 8 mei 1945 bleef het bataljon in Duitsland haar opgedragen taak voortzetten.
Op 15 augustus 1945 was de capitulatie van Japan een feit en twee dagen later kwam de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring. De Nederlandse regering had een troepenmacht ter plaatse nodig om haar gezag over de kolonie te herstellen.
Op 15 september 1945 vertrok Petrus Joseph Leistra met zijn bataljon vanuit Duitsland naar Aldershot, gelegen in het graafschap Hampshire aan de zuidkust van Engeland. Daar werd het door de Britten uitgerust en opgeleid voor de komende strijd in Nederlands-Indië. Op 12 oktober 1945 vertrok het bataljon vanuit Liverpool met de SS Alcantara, een oceanliner, die door de Britten was omgebouwd tot troepentransportschip, naar de oost.
Na de capitulatie van Japan was Nederlands-Indië onder Brits militair gezag komen te staan. De voornaamste taken voor de Britten was het herstellen van de orde, het ontwapenen en afvoeren van Japanse militairen en het
Placeholder image
Bericht van het Aanmeldingsbureau voor Oorlogsvrijwilligers Mijnstreek, dat in Heerlen was gevestigd, aan de gemeente Hoensbroek, waarin melding wordt gemaakt van het vertrek van Petrus Joseph Leistra naar een verder niet genoemde bestemming.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
evacueren van de nog altijd in de interneringskampen zittende burgers en militairen. Op een later tijdstip zouden Nederlandse troepen hun taken overnemen.
Maar vanaf het moment dat de eerste Britse troepen eind september 1945 op Java en Sumatra aan land waren gegaan, waren zij geconfronteerd met sterke tegenstand van het leger van de nieuwe Indonesische Republiek. Omdat de Britten hun handen vol hadden aan Brits-Indië en Maleisië, en daarom in Indonesië over te weinig troepen beschikten, besloten ze alleen de grote steden Batavia, Bandung, Semarang, Surabaja, Medan, Padang en Palembang te bezetten.
De Britten vreesden dat als Nederlandse troepen aan land zouden gaan, het leger van de Indonesische Republiek hun woede zouden koelen op de Britse troepen en erger nog, de geïnterneerden in de kampen. Daarom werd er vanaf 2 november 1945 een landingsverbod op Java en Sumatra ingesteld voor de Nederlandse troepen. Zij die reeds onderweg waren naar Nederlands-Indië moesten daarom tot nader order uitwijken naar Malakka, een Britse kolonie. Dit was het geval bij het bataljon waar Petrus Joseph Leistra in diende.
Na een reis van ruim een maand kwam de SS Alcantara op 11 november 1945 aan in de haven van Port Swettenham op Malakka. Vervolgens werden de troepen per trein overgebracht naar Serdang, een plaatsje bestaande uit enkele kleine kampongs met een landbouwschool als centrum. In Malakka maakte men van de nood een deugd. Hier konden de troepen acclimatiseren aan de hoge temperatuur en de zeer hoge vochtigheidsgraad. Ook werden zij er opgeleid voor het voeren van een oorlog in de jungle.
Placeholder image
Telexbericht vanuit Batavia, van de militair geneeskundige dienst aan de gemeente Hoensbroek, waarin wordt doorgegeven dat soldaat Petrus Joseph Leistra in coma is geraakt. Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Placeholder image
Telexbericht vanuit Batavia aan de gemeente Hoensbroek, waarin wordt doorgegeven dat soldaat Petrus Joseph Leistra op 1 november is komen te overlijden. Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.

















In februari 1946 werd door de Britten het landingsverbod voor Nederlandse troepen op Java en Sumatra opgeheven. Op 28 februari 1946 vertrok het 2e Bataljon, 13e Regiment Infanterie, naar Nederlands-Indië, waar het op 9
Placeholder image
Bidprentje van Petrus Joseph Leistra.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Placeholder image
Graf van Petrus Joseph Leistra op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
maart 1946 in Semarang, Java, aan land ging. Het bataljon maakte deel uit van de T-Brigade, ook wel de ‘Tiger’ Brigade genoemd. De brigade maakte weer deel uit van de B-Divisie. Na aan land te zijn gegaan nam het bataljon ten zuiden en oosten van Semarang verdedigende stellingen in die zij van de Britten overnamen. In de daarop volgende maanden vonden er talrijke schietpartijen plaats aan de rand van de door de Nederlanders bezette stad.
Op zeker moment raakte Petrus Joseph Leistra gewond. Wanneer dit gebeurde is niet bekend. Maar hij herstelde zich en werd vervolgens weer ingezet. Op 19 oktober 1946 schreef hij een brief aan een van zijn broers. In de brief schreef hij: ‘Wellicht zal Allerheiligen mij een verrassing brengen’. Hij meende dan te mogen rekenen op een bevordering. Hoe anders zou het lopen, want op zeker moment werd Petrus Joseph Leistra ernstig ziek en kwam hij terecht in het Militair Hospitaal in Semarang waar hij in coma geraakte. Op 1 november 1946, Allerheiligendag, om 13.00 uur, kwam hij in het hospitaal aan de gevolgen van de ziekte te overlijden. Een dag later werd hij begraven. Hij heeft zijn laatste rustplaats gevonden op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië, vak C, graf 196.

Petrus Joseph Leistra bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Boek Troepentransport naar Nederlands-Indië 1946-1950 van H.A.G.J.P. van Hanswijck de Jonge
  • Boek Laatste Bericht van Jack Kooistra
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


gezin Levy

Albert Levy kwam op 6 december 1904 in Rotterdam op de wereld. Roza Bloemendal zag op 20 november 1906 in deze stad het levenslicht. Zij waren op 30 oktober 1929 in Rotterdam in het huwelijk getreden. Het echtpaar kreeg drie kinderen. Het eerste kind, Josephina Hendrina, werd op 21 oktober 1930 in Rotterdam
Placeholder image
Voorzijde van de gezinskaart van het joodse gezin Levy.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
geboren. Op 14 september 1931 liet het gezin zich, komend van Rotterdam, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. In deze woonplaats werden de andere twee kinderen geboren: Henderine op 26 maart 1932 en Joseph op 10 mei 1933. Albert Levy, de vader, was banketbakker van beroep. Het gezin woonde in
Placeholder image
Achterzijde van de gezinskaart van het joodse gezin Levy.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Hoensbroek als laatste op Nieuwstraat 86. Op 22 januari 1934 keerde het gezin naar Rotterdam terug. De leden van het Joodse gezin bezaten volgens de gezinskaart van de gemeente Hoensbroek toentertijd een vreemde nationaliteit.
In het begin van de oorlog verbleef het gezin op Ackersdijkstraat 37a in Rotterdam. In deze stad werkte Albert Levy, de vader, eveneens als banketbakker. Op zekere dag besloot hij met het gezin onder te gaan duiken. Vermoedelijk had het gezin in Den Haag een schuilplaats gevonden. Op zeker moment werden zij op Prinsengracht 172 in die stad opgepakt door de Duitse bezetter. Zij allen werden overgebracht naar Kamp Westerbork. Door hun poging tot onderduik werd het gezin in strafbarak 67 geplaatst.
Na een verblijf van bijna een maand in Kamp Westerbork werd het gezin met 996 andere gevangenen op 24 augustus 1943 op transport gesteld naar Auschwitz. Op 27 augustus 1943, direct na hun aankomst, werden moeder en kinderen in Auschwitz vermoord. Roza Bloemendal bereikte de leeftijd van 36 jaar, Josephina Hendrina Levy 12 jaar, Henderine Levy 11 jaar en Joseph Levy 10 jaar.
Albert Levy, de vader, werd in Auschwitz III-Monowitz te werk gesteld, hetgeen een subkamp was van Auschwitz, gelegen op ongeveer 10 kilometer ten oosten van het hoofdkamp. Op 24 november 1943 werd hij in Auschwitz III-Monowitz vermoord. Albert Levy bereikte de leeftijd van 38 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Rotterdam
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Cato Elisabeth van Lier

Cato Elisabeth van Lier kwam op 26 oktober 1921 in Rotterdam op de wereld. Haar ouders waren ook in deze stad geboren: Eduard Mozes van Lier, op 7 mei 1883 en Lena de Jong, op 4 maart 1892. In Amsterdam vond op 24 april 1919 ook hun huwelijk plaats. Cato was hun enig kind. Het gezin heeft op verschillende adressen gewoond in deze grote stad, als laatste op Oostzeedijk 42b. Op 20 juni 1934 lieten zij zich inschrijven in het bevolkingsregister van Den Haag, waar men ging wonen op Van Reesstraat 12. Eduard Mozes van Lier, de vader, was eerst handelsagent, later procuratiehouder. Op 30 april 1940 kwam hij in Den Haag te overlijden. Lena de Jong, de moeder, was toen reeds overleden; zij bereikte de leeftijd van 47 jaar. Het gezin van Lier was Joods en bezat de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Cato Elisabeth van Lier.
Bron: Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam.
Cato Elisabeth van Lier was ongehuwd. Op 31 januari 1942 liet zij zich inschrijven in het bevolkingsregister van Amsterdam. Hier woonde zij op Nieuwe Keizersgracht 110-114. Dit was het adres van het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis (NIZ) waar zij als leerling-verpleegster werkte. Op zeker moment besloot zij onder te gaan duiken om aan deportatie te ontkomen. Zij vond een onderduikadres in Hoensbroek. Het adres kon niet meer worden achterhaald.
Placeholder image
Deze informatie over Cato Elisabeth van Lier heeft de auteur overgeschreven van de Inschrijvingsregisters van het Huis van Bewaring en Gevangenis te Maastricht. Bron: Regionaal Historisch Centrum RCHL te Maastricht.
Hoogstwaarschijnlijk op 30 augustus 1944, ongeveer drie weken vóór de bevrijding van Hoensbroek door het Amerikaanse leger, werd Cato Elisabeth van Lier, samen met haar vriendin, Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld (zie haar verhaal), door de bezetter in Hoensbroek opgepakt. Mogelijk was er verraad in het spel. Net als Cato werkte Betsy als leerling-verpleegster in het NIZ. Cato werd om 18.15 uur, diezelfde dag, opgesloten in het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht.
Op 2 september 1944 werd Cato Elisabeth van Lier, onder begeleiding van de gemeentepolitie van Maastricht, overgebracht naar Kamp Westerbork, een Juden Durchgangslager. De reis verliep via Assen, waar ze een dag later, omstreeks 12.20 uur aankwam op het politiebureau. Ongeveer veertig minuten na haar aankomst deed men Cato op transport naar Kamp Westerbork. Uit de archieven van het kamp blijkt dat zij op 3 september 1944 daar aankwam en op 13 september 1944, tezamen met 278 andere gevangenen, op transport werd gesteld naar het oosten. Dit was het laatste transport vanuit Westerbork in de oorlog.
De naam Cato Elisabeth van Lier staat op de lijst ‘Häftlinge zur Einweisung in das KL. Auschwitz’. Dit transport heeft haar echter niet naar Auschwitz gebracht maar naar Bergen-Belsen, een Konzentrationslager, gelegen ten zuidwesten van de stad Bergen, in de Duitse deelstaat Nedersaksen.
Hier is Cato Elisabeth van Lier gebleven tot 16 december 1944. Op die dag werd zij overgebracht naar Ravensbrück, een Konzentrationslager dat voornamelijk bestemd was voor vrouwen. Het lag ongeveer negentig kilometer ten noorden van Berlijn. In dit kamp werd zij op 29 januari 1945 vermoord.

Het verhaal van Cato Elisabeth van Lier staat ook in het boek Joodse onderduikers in Hoensbroek, dat in 2016 door de Heemkundevereniging Hoensbroek gepubliceerd werd. In de Tweede Wereldoorlog hebben veel Joden een toevlucht gevonden in Hoensbroek. Door onderduik wisten de meesten van hen de oorlog te overleven. Echter, vier van hen werden door de bezetter opgespoord, afgevoerd en uiteindelijk vermoord in concentratiekampen in het oosten. Cato Elisabeth van Lier was een van hen.

Cato Elisabeth van Lier bereikte de leeftijd van 23 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Rotterdam
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Regionaal Historisch Centrum RHCL te Maastricht
  • Boek 'Vervolgd in Limburg' van Herman van Rens
  • 'Kroniek van de Jodenvervolging in Assen' van dr. Jan Ridderbos
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


George Löb

George Löb kwam op 25 september 1909 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Ludwig Löb, geboren op 16 november 1881 in Euskirchen, een plaats gelegen in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen en Jansje van Gelder, geboren op 15 februari 1879 in Naarden. Beiden waren van Joodse afkomst maar werden door de christelijke boodschap zodanig geboeid dat zij zich op 2 oktober 1907 in Delft lieten dopen tot het katholicisme. Deze stap betekende een gedeeltelijke breuk met de wederzijdse families. Vanwege de ergernis die het in de families zou geven, kregen zij verlof om als crypto-katholieken (verborgen katholieken) door het leven te gaan. Nog dezelfde maand vond op 31 oktober 1907 in Naarden het burgerlijk huwelijk plaats. Tijdens de huwelijksreis werd hun kerkelijke verbintenis in het geheim in een klooster ingezegend.

Het echtpaar kreeg acht kinderen. Lina, het eerste kind, werd op 3 maart 1908 in Rijswijk geboren. Op 25 september 1909 kwam George als tweede kind op de wereld in Hoensbroek. Het verblijf van het gezin in Hoensbroek was waarschijnlijk van zeer korte duur, want in de archieven van de gemeente is niets te vinden wat naar hen doet verwijzen. Het derde kind, Robert, zag op 15 oktober 1910 het levenslicht in Den Haag. Vervolgens verliet het gezin Nederland. Het verbleef van 1910 tot 1919 in Sawah Loento op Sumatra in Indonesië, waar de volgende vijf kinderen werden geboren: de tweeling Theodora en Louise op 22 oktober 1911, Ernst op 29 oktober 1913, Hans op 11 oktober 1916 en Paula op 23 maart 1918.
In 1919 verhuisde het gezin naar het Noorse Spitsbergen. Ludwig Löb, de vader, was van beroep mijningenieur en begon daar met het zoeken naar mogelijkheden tot het exploiteren van mijnvelden. Dit avontuur liep in 1921 uit op een mislukking, waarna het gezin naar Nederland terugkeerde om te gaan wonen in Bergen op Zoom. In deze streek kwam het gezin in een cultuur terecht waarin het katholieke leven dominant aanwezig was. Hierbinnen hoefden zij niet langer crypto-katholiek te zijn. Zij konden nu volledig openbaar hun kerkelijke binding laten blijken en geëngageerd meedoen in de vele kerkelijke en maatschappelijke organisaties.
Zo ging George Löb eerst naar het juvenaat van de paters van het Heilige Hart in Bergen op Zoom, want hij wilde missionaris worden. Vandaar ging hij naar het Sint Bernarduscollege in het Limburgse Echt, dat geleidt werd door de trappisten, waar hij zijn studie afrondde. Nu wilde hij niet meer missionaris worden maar verlangde hij naar een leven in een klooster. De andere kinderen van het gezin Löb, echter met uitzondering van Hans en Paula Löb, traden ook het klooster in.
Ludwig Löb, de vader, stierf op 6 april 1935 in Bergen op Zoom en Jansje van Gelder, de moeder, op 6 september 1938 in Berkel-Enschot. Zij waren derhalve geen getuige van de Tweede Wereldoorlog en het tragische lot van hun kinderen.

Placeholder image
Pater George Löb (kloosternaam: Ignatius).
Bron: Het tragische levensverhaal van onze Joodse medezusters en medebroeders van Abdij O.L.Vr. van Koningshoven te Tilburg en Abdij O.L.V. van Koningsoord te Berkel-Enschot.
George Löb, de zoon, die in 1909 in Hoensbroek het levenslicht had gezien, was in 1923 ingetreden als trappist in de abdij Onze-Lieve-Vrouw-van-Koningshoeven in het Noord-Brabantse Berkel-Enschot. Hij had de kloosternaam Ignatius. Hij was een praktisch man, want hij had iets van een ingenieur in zich. In dit opzicht had hij een overeenkomst met zijn vader. Zijn functie in het klooster was ondermeer die van cantor. Hij speelde ook cello. De muzikaliteit had hij van zijn moeder geërfd. Op 6 juni 1936 werd hij tot priester gewijd.
In mei 1940 geraakte Nederland in oorlog en in korte tijd had het Duitse leger Nederland overwonnen. Stap voor stap werd de Joodse bevolking in Nederland door de Duitse bezetter ontrecht en geïsoleerd. In januari 1941 werden de Joden verplicht zich te laten registreren. Eind 1941 begin 1942 werden persoonsbewijzen uitgereikt, waarbij die van Joden voorzien waren van een grote letter ‘J’. In mei 1942 werd het Joden verplicht om buitenshuis op hun kleding een Jodenster te dragen. De kinderen Löb waren katholiek, maar door de Duitse wet werden zij toch bestempeld als Joods.
George Löb en zijn broers Robert en Ernst, woonden in het klooster Onze-Lieve-Vrouw-van-Koningshoeven te Berkel-Enschot. Hun zusters Louise, Lina en Theodora verbleven in het klooster Onze-Lieve-Vrouw-van-Koningsoord, gelegen in een ander deel van Berkel-Enschot. Zij voldeden allen aan de door de Duitse bezetter gestelde verplichtingen door zich te laten registreren en door een Jodenster te kopen en te dragen. Binnen het klooster droegen zij die niet.

In juli 1942 begon de bezetter met de deportatie van Nederlandse Joden. De kerken wilden de deporatie van Joodse landgenoten niet zomaar laten passeren en schreven een protest aan Seyss-Inquart, de Reichskommissar. De Nederlandse bisschoppen lieten dit verzoekschrift op 26 juli als kansel-boodschap voorlezen in de Nederlandse kerken. Als reactie hierop liet de Duitse bezetter een groot aantal katholieke Joden oppakken.
Dit gebeurde op 2 augustus 1942. Onder de slachtoffers behoorden George en zijn broers en zusters uit de twee kloosters. Tijdens het nachtofficie werd er gebeld door politieagenten. Lina en Theodora Löb werden uit het koor geroepen. Op de ziekenafdeling van het klooster ontvingen zij van de rector de heilige communie als ‘een viaticum op hun weg naar de hemel’. Tijd om afscheid te nemen was er niet en ook niet voor een bemoedigend woord. Om onbekende redenen, waarschijnlijk vanwege haar zwakke gezondheid, lieten de Duitsers Louise Löb in het klooster achter.
In een geblindeerde auto ging men van Koningsoord naar Koningshoeven, waar het klooster van de broeders was. Daar werd wederom aan de poort gebeld. George, Robert en Ernst Löb werden ook uit het nachtofficie gehaald en gingen samen met de abt naar de kloosterpoort. Buiten de poort was er een hartelijk weerzien tussen de broers en zussen. Zij hadden elkaar volgens de kloosterregels meerdere jaren niet gezien en gesproken. Hun opgewektheid was voor de politieagenten onbegrijpelijk. Zij gingen zonder enig verzet mee naar Tilburg en vervolgens naar Den Bosch.
Vanuit Den Bosch werden ze getransporteerd naar Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager. Hier speelden de bewakers van het kamp een spel met de broeders. George, Robert en Ernst Löb werden voor het vuurpeloton gezet. In het bijzijn van hun zussen en vele anderen werden de geweren op hen gericht, verder niets. Dat heette een grap te zijn.
Vanuit Amersfoort werden broers en zusters overgebracht naar Kamp Westerbork, een Juden Durchgangslager, waar zij op 4 augustus 1942 aankwamen. Tijdens hun verblijf in dit kamp waren zij een grote steun geweest voor de andere gevangenen.
Vanuit Kamp Westerbork schreef Lina Löb op 5 augustus 1942 een briefkaart om enkele dingen te vragen die zij en de broeders nodig hadden, waaronder kleding en schrijfgerei. Deze artikelen ontvingen zij nooit, want twee dagen later, op 7 augustus 1942, werden George, Robert, Ernst, Lina en Theodora Löb met 984 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz.

Placeholder image
Bladzijde uit de boekenserie ‘Sterbebücher von Auschwitz’ dat in 1995 werd uitgegeven en waarin de naam genoemd wordt van Georg Löb en diens datum van overlijden, zijnde 18 augustus 1942. De Nederlandse Oorlogsgravenstichting hanteert hiervoor nog steeds 19 augustus 1942.
Bron: Sterbebücher von Auschwitz
Kort na de oorlog werden de sterfdata voor alle Nederlandse oorlogsslachtoffers, waarvoor geen aangifte was gedaan en waarover verder niets bekend was, door het Ministerie van Justitie vastgelegd na inschatting van de omstandigheden. Voor wat betreft vernietigingskampen werd over het algemeen drie dagen na het vertrek uit Westerbork aangehouden, als dag van aankomst en als dag van overlijden. Werd men geselecteerd en in de kampadministratie opgenomen, dan bestonden er meer gegevens over het leven en sterven van deze kampbewoners. Hun overlijdensdata konden door het terugvinden van een niet onbelangrijk gedeelte van de verzameling documenten en de publicatie ervan in 1995, onder de titel ‘Sterbebücher von Auschwitz’, gecorrigeerd worden. Onder andere ook voor George en Ernst Löb. In plaats van de datum 19 augustus 1942, wat door de Oorlogsgravenstichting wordt aangehouden, overleden zij op 18 augustus 1942. George Löb werd 32 jaar, Ernst Löb 28 jaar.
Op 6 september 1942, om 16.20 uur, overleed Robert Löb in Auschwitz aan de gevolgen van ‘Herz-und Kreislaufschwäche’. In sommige documenten staat een overlijdensdatum van 30 september 1942, maar deze datum is inmiddels definitief vastgesteld op 6 september 1942. Robert Löb werd 31 jaar. Lina en Theodora Löb kwamen ook in Auschwitz om het leven, beiden op 30 september 1942. Lina Löb bereikte de leeftijd van 34 jaar en Theodora Löb 30 jaar.

Omdat zij ernstig ziek was werd Louise Löb niet door de Duitse bezetter opgepakt. Ondanks haar ziekte werd ze op 28 augustus 1942 opgeroepen om zich te melden in Den Bosch. Daar zag zij haar jongste broer Hans uit een politieauto stappen. Bij een poging om naar België te ontkomen was hij aan de grens gepakt. Op 16 oktober 1942 en daarna nog een keer op 22 maart 1943 moest Louise zich voor de Arbeitseinsatz in Amsterdam melden. Telkens werd zij te ziek bevonden en weer teruggestuurd. Kort daarop, op 9 april 1943, werd zij voor het eerst naar Kamp Westerbork bevolen. Na een week werd zij naar huis gestuurd.
In augustus 1943 moest Louise weer naar Kamp Westerbork komen. Deze keer gaf de abdis toestemming om onder te duiken, waarbij het verzet hielp. Op 31 december 1943 kwam zij terug naar het klooster en werd ze in het poortgebouw verborgen. Met hulp van het verzet werd zij op 29 januari 1944 in burgerkleding overgebracht naar het St. Elisabethziekenhuis in Tilburg. In juli 1944 werd zij naar het klooster teruggebracht, omdat men verwachtte dat zij binnenkort zou sterven. Op 1 augustus 1944, om 23.00 uur, kwam Louise Löb te overlijden. Zij werd begraven op het kerkhof van het klooster.

Hans Löb was van beroep kantoorbediende. Hij woonde op Haagweg 133 in Monster, Zuid-Holland. Hij weigerde de Jodenster te dragen en dook onder. Hij werd bij een vluchtpoging aan de Belgische grens opgepakt. Op 29 augustus 1942 kwam hij in Kamp Westerbork aan en twee dagen later, op 31 augustus 1942 werd hij met 559 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Hij werd eerst tewerkgesteld in Aussenkommando Blechhammer. Ergens in januari 1945 werd hij, vanwege de noodzakelijke ontruiming van Blechhammer, overgebracht naar het Konzentrationslager Groß-Rosen en van daaruit op 9 februari 1945 naar Buchenwald. Volgens het Nederlandse Rode Kruis geeft de kampadministratie van Buchenwald aan dat Hans Löb stierf op 18 februari 1945 aan de gevolgen van ‘Sepsis b. Inf(ektierten) Frostwunden bd. Füsse’. Het Nederlandse Rode Kruis vertaalt dit met ‘vleesvergiftiging in combinatie met geïnfecteerde bevriezingswonden aan de voeten’. Hans Löb werd 28 jaar. Zijn overlijdensdatum is door de Commissie van Aangifte van Overlijden om een onduidelijke reden vastgesteld op 20 februari 1945.
Van Paula Löb, het laatste kind van Ludwig Löb en Jansje van Gelder, zijn geen verdere gegevens bekend.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Berkel-Enschot
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Sterbebücher von Auschwitz
  • Levensverhaal van onze Joodse medezusters en medebroeders Abdij Koningshoeven-Koningsoord
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Johannes M.

Johannes M. kwam in 1923 in Heerlen op de wereld. Het gezin M. bestond uit vader, moeder en acht kinderen. De vader van Johannes was geboren in Drzęczewo, dat in die tijd deel uitmaakte van Duitsland en tegenwoordig in Polen ligt. Zijn moeder was in Hamm geboren, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Alle leden van het gezin bezaten de Duitse nationaliteit. Het gezin M. heeft een tijd lang in Heerlen gewoond op diverse adressen. De vader van Johannes was mijnwerker van beroep en werkte als houwer op de Oranje Naussau I in Heerlen. In 1925 liet het gezin zich, komend van Heerlen, in het bevolkingsregister van
Placeholder image
Johannes M.
Hoensbroek inschrijven.
Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin M. in Hoensbroek in de Mettenstraat. In die tijd werkte de vader van Johannes als mijnwerker op de Carolus Magnus in Palenberg, Noordrijn-Westfalen. Voor zijn woon-werkverkeer moest hij elke dag bij Scherpenseel de grens over. Hiervoor kreeg hij op 16 juli 1940 het document ‘Aufenthaltserlaubniss und Begleitschein, Kleiner Grenzverkehr’.

Johannes M., de zoon, was ongehuwd. Hij woonde bij zijn ouders in de Mettenstraat in Hoensbroek en werkte als loopjongen in een steenkolenmijn. Op 1 april 1941 werd hij lid van de Wehrsportabteilung O.G. (Ortsgruppe) Hoensbroek, een paramilitaire sportvereniging, waarbij discipline hoog in het vaandel stond. Hij was het 61e lid van de vereniging.
Later in de Tweede Wereldoorlog diende Johannes M. in het Duitse leger. Hij kreeg zijn militaire basisopleiding bij het Pionier-Ersatz-Bataillon 6. De eenheid was in Minden, Noordrijn-Westfalen, gestationeerd. Na zijn basisopleiding kwam hij terecht als Gefreiter in de Pionierzug, Grenadier-Regiment 157, 69. Infanterie-Division.
Het regiment, waar Johannes M. in diende, werd op 3 november 1943 opgericht en aan de 69. Infanterie-Division toegevoegd, dat reeds aan het oostfront was ingezet. Vanaf juli 1944 was de divisie actief als onderdeel van Heeresgruppe Mitte. De divisie moest zich op zeker moment terugtrekken tot aan de rivier de Memel, bij het plaatsje Schmalleningken (Smalininkai), in Litouwen. Hier wist het tot november 1944 de opmars van het Sovjetleger te stoppen.
Johannes M. raakte tijdens een bombardement op Stakiai in Litouwen gewond. Het dorp ligt even ten noorden van de rivier de Memel en circa 35 kilometer ten noordoosten van Schmalleningken. Men bracht hem naar de Hauptverbandsplatz in Skirsnemune in Litouwen, waar hij op 8 september 1944 aan zijn verwondingen overleed. Hij werd begraven op het katholieke kerkhof in Skirsnemune, rij 2, graf 1. De Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge is nog niet in staat geweest om het stoffelijk overschot over te brengen naar een van haar begraafplaatsen.
Omstreeks 12 september 1944, enkele dagen vóór de bevrijding van Hoensbroek, vertrokken veel personen die de Duitse nationaliteit bezaten dan wel met de Duitsers sympathiseerden, naar Duitsland. Onder hen bevond zich ook het gezin M.. Blijkbaar is men gearresteerd, want men kwam terecht in het Bewaringskamp voor politieke gevangenen aan de Groote Looierstraat in Maastricht. In 1946 zat het gezin M. nog in steeds in het kamp en werd het door het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag in kennis gesteld omtrent het lot van Johannes M.

Johannes M. bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet ww2insouthlimburg.nl
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Wijtze van der M.

Wijtze van der M. kwam in 1923 in Drachten op de wereld. Het gezin M. bestond uit: vader, moeder en twaalf kinderen. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, op 22 oktober 1942, verhuisde het gezin M. van Brunssum naar Hoensbroek. Hier woonde men in de Hubertusstraat. De vader van Wijtze was mijnwerker van beroep en werkte als handlanger in een van de steenkolenmijnen. Later werkte hij als grondwerker. Na de oorlog werd hij als politiek delinquent geïnterneerd in Kasteel Hoensbroek. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Wijtze van der M., de zoon, was ongehuwd en woonde in het huis van zijn ouders in de Hubertusstraat in Hoensbroek. In 1939 kwam hij bij de Nationale Jeugdstorm, een Nederlandse jongerenbeweging die gezien werd als een nationaalsocialistische tegenhanger van de padvinderij. De Hitlerjugend diende als voorbeeld. In theorie stond het los van de NSB, maar het had er in de praktijk zeer nauwe banden mee.
Na de Duitse inval in de Sovjet-Unie in juni 1941, meldde Wijtze van der M. zich aan bij de Waffen-SS om te vechten tegen het Bolsjewisme. Het is onbekend waar hij zijn militaire basisopleiding heeft gevolgd. Uiteindelijk werd hij ingedeeld bij de Stab van de 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’. Hij klom op tot de rang van SS-Rottenführer.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Letland, waar Wijtze van der M. gesneuveld is.
Bron: Jan van den Berg.
Eind september 1944 bevond de brigade zich in Kurland, een gebied dat de zuidelijke helft van Letland beslaat. Daar had het defensieve stellingen ingenomen op ongeveer 40 kilometer ten zuidoosten van de havenstad Libau (Liepāja) in Letland. Vanaf oktober 1944 tot eind januari 1945 wist men daar de opmars van het Rode Leger te stoppen. Eind januari en begin februari 1945 verscheepte de brigade zich via de haven van Libau naar Swinemünde in Pommeren, het tegenwoordige Świnoujście in Polen.
Op 23 januari 1945 sneuvelde Wijtze van der M. bij Kalēti in Letland. Dat was kort voor de inscheping van de brigade in Libau voor de tocht naar Swinemünde. Kalēti ligt zo’n 40 kilometer ten zuidoosten van Libau. Hij werd ter plaatse begraven. De Deutsche Kriegsgräberfürsorge is tot op heden nog niet in staat geweest zijn stoffelijk overschot over te brengen naar het Duitse oorlogskerkhof in Saldus in Letland.

Wijtze van der M. bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Boek Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945 van J. Vincx en V. Schotanius
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hilarius Joseph Maria M.

Hilarius ‘Hielke’ Joseph Maria M. kwam in 1905 in Buitenpost op de wereld. Het gezin M. bestond uit: vader, moeder en zes kinderen. Het gezin woonde enkele jaren in Recklinghausen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. In 1922 verbleef het enkele maanden in de Esschenderweg in Hoensbroek. In deze gemeente werkte de vader van Hilarius als mijnwerker. Na een paar maanden verhuisde het gezin naar het nabijgelegen Brunssum, waar het ruim twee jaar woonde. Op 3 oktober 1924 liet het gezin zich inschrijven in het bevolkingsregister van Sittard. Daar werkte de vader van Hilarius als betonvlechter. In Sittard verbleef men in de Limbrichterweg. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Hilarius M., de zoon, was in 1934 getrouwd in Sittard en het stel zou drie kinderen krijgen. Zijn vrouw was afkomstig uit Duitsland. Hilarius was, net als zijn vader, betonvlechter van beroep. Later is hij gaan werken als wever. Het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Sittard in de Paardestraat.
Na de bevrijding werd Hilarius M. als politiek delinquent opgesloten in kasteel Hoensbroek, waarvan de bijgebouwen gebruikt werden als gevangenis. De reden voor zijn arrestatie kon niet meer worden achterhaald. Zeker is dat hij niet in het Duitse leger heeft gezeten.
Placeholder image
Schets, met daarop de situatie aan de Wijngaardsweg, de plek waar Hilarius Joseph Maria M. bij een munitie-explosie zijn leven verloor.
Bron: Hans Heltzel.
Op 23 november 1944, omstreeks 08.15 uur, werden dertig gevangenen van Kasteel Hoensbroek, waaronder Hilarius M., onder bewaking naar het Hoensbroekse station gezonden. Hier werden zij tewerkgesteld voor het Amerikaanse leger. Omstreeks 15.00 uur waren drie vrachtwagens van het leger bij het station aangekomen. Een groot deel van de gevangenen werd met twee van deze vrachtwagens teruggebracht naar het kasteel. De derde vrachtwagen, waarvan de bemanning bestond uit een blanke en zwarte Amerikaanse soldaat, reed met vijf van de gevangenen naar de Wijngaardsweg. In een veld tegenover de steenfabriek ‘Ten Esschen’ lag Duitse munitie op een hoop. Hilarius Merkus en de andere vier gevangenen moesten deze munitie in de vrachtwagen laden.
Tijdens het laden, omstreeks 15.15 uur, vond er een explosie plaats. Hierbij waren op slag dood: de Amerikaanse negersoldaat, twee mannen van de Bewakingscompagnie Hoensbroek en een scout (zie de verhalen van Elmore Leroy Jenkins, Peter Jozef Gielen, Hendricus Stienstra en Hendricus Johannes Marie Beijers). Volgens diverse verklaringen zou ook de blanke Amerikaanse soldaat zijn omgekomen, maar hiervan is geen bevestiging gevonden in documenten van het Amerikaanse leger.
Bij deze explosie raakten de vijf gevangenen van Kasteel Hoensbroek zwaar gewond. Twee van hen zijn van de plek des onheils rechtstreeks overgebracht naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen. De andere drie, waaronder Hilarius M., werden direct overgebracht naar het Amerikaanse hospitaal dat gevestigd was in de Sint Antoniusschool op Juliana Bernhardlaan 183 in Hoensbroek. Bij aankomst in het hospitaal, omstreeks 16.15 uur, bleek Hilarius inmiddels overleden te zijn. Zijn dood werd vastgesteld door de Amerikaanse legerarts kapitein D. Hilker.
Het lichaam van Hilarius M. werd door een begrafenisondernemer gekist en daarna overgebracht naar het lijkenhuisje van de gemeente Hoensbroek aan de Eikenweg. Op 30 november 1944 werd hij op kosten van de familie begraven op het Rooms-Katholieke kerkhof in Sittard. De familie had besloten, wegens omstandigheden, de uitvaartdienst op een latere datum te houden. Deze vond plaats op 15 februari 1945 in de parochiekerk Sint Petrus te Sittard.

Hilarius Joseph Maria M. bereikte de leeftijd van 39 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Sittard
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Proces-Verbaal Bewakingstroepen, 1e Compagnie Hoensbroek, Bataljon Treebeek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Limburgs Dagblad d.d. 29 november 1944
  • Veritas d.d. 29 november 1944, 12 februari 1945
  • Overlijdensprentje Hilarius Joseph Maria M.
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Joseph van der M.

Joseph van der M. zag in 1920 in Heerlen het levenslicht. Het gezin van der M. bestond uit: vader, moeder en Joseph was hun enig kind. Zijn geboorte werd bij de burgerlijke stand aangegeven door zijn opa van moederskant uit Heerlen. In 1923 werd Joseph door de vader erkend als zijnde diens kind en tegen het einde van dat jaar trad de vader pas in het huwelijk met de moeder van Joseph.
De vader van Joseph was schilder van beroep. In 1930 werd het huwelijk in Eindhoven ontbonden als gevolg van scheiding. Joseph bleef bij zijn moeder die in 1930 in Eindhoven opnieuw trouwde. Uit haar tweede huwelijk kwamen nog eens twee kinderen voort. De stiefvader van Joseph was stoker van beroep. Het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Eindhoven in de Newtonstraat. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Joseph van der M. was ongehuwd. Op 12 mei 1934 was hij verhuisd naar zijn opa van moederskant, die eveneens naar Eindhoven was verhuisd. Sedert 3 september 1939 woonde Joseph in Gronau, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Deze plaats ligt vlak bij de grens met Nederland ter hoogte van Enschede. Hij woonde er in de Kurfürstenstrasse. In december 1940 keerde hij weer naar Nederland terug en woonde op verschillende adressen in Eindhoven. Hij was, net als zijn stiefvader, stoker van beroep.
Op zeker moment meldde Joseph van der M. zich aan voor dienst bij de Duitse strijdkrachten. Wanneer dit gebeurde is niet bekend. Hij kwam als Schütze terecht bij de 11. Kompanie, III. Bataillon, SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’. Deze eenheid werd ingezet aan het oostfront.
Joseph van der M. overleefde de oorlog en keerde naar Nederland terug, waar hij vanaf 14 januari 1947 verbleef in de Heilige Geeststraat in Eindhoven. Op 12 februari 1947 werden Joseph van der M. en Leendert van der W., een andere politieke delinquent (zie zijn verhaal), overgebracht naar Kasteel Hoensbroek, waarvan de bijgebouwen gebruikt werden als gevangenis.
Placeholder image
Krantenartikel waarin melding wordt gemaakt van de mislukte uitbraakpoging van Joseph van der M. en Leendert van der W., die beide met de dood moesten bekopen.
Bron: Limburgs Dagblad 17 februari 1947.

Placeholder image
Schets van het deel van het kasteel Hoensbroek dat gebruikt werd als gevangenis. Ondanks de onduidelijkheid hebben wij gemeend deze toch te moeten plaatsen. Hieronder volgt een beschrijving van hetgeen op de schets moeilijk te zien is. Rechtsboven in de schets ziet men het 1e binnenplein met de ophaalbrug, die naar het 2e binnenplein voert. Linksboven bevindt zich het 2e binnenplein. Onder de twee binnenpleinen ziet men de bijgebouwen en daar weer onder het grasveld achter de bijgebouwen. Rechts van de schets en helemaal onderaan ziet men de gracht. Het grasveld is afgesloten door een prikkeldraadversperring, die de loop van de gracht volgt. Het grasveld is in het midden door een tweede prikkeldraadversperring, lopend vanaf de bijgebouwen tot aan de gracht, in twee delen verdeeld. Het linker gedeelte van het grasveld maakt deel uit van het gevangenkamp, het rechterdeel niet. In deze prikkeldraadversperring bevindt zich ook een poort die toegang geeft tot het gevangenkamp. In het grasveld dat deel uitmaakt van het gevangenkamp staat een barak die parallel met de gracht loopt. In het rechterdeel van het grasveld ziet men rechtsboven nog de mestplaats van de boer. Net onder deze mestplaats ziet men de brug die over de gracht voert. Rechts van deze brug staat een wachttoren.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Het was de bedoeling om hen de volgende dag op transport te zetten naar Kamp Altena bij Sleeuwijk. Maar nog in die nacht probeerden beiden uit het kasteel te vluchten, waarbij zij de dood vonden.In een artikel in het Limburgs Dagblad van 17 februari 1947, werd melding gemaakt van de mislukte vluchtpoging onder de krantenkop: ‘Twee S.S.ers in Hoensbroek doodgeschoten.’ Hierin staat dat de twee mannen de volgende dag overgebracht zouden worden naar Kamp Altena. Maar nog in de nacht ervoor probeerden zij uit het kasteel te vluchten. Zij slaagden er in om de buitenste prikkeldraadversperring te bereiken, toen zij door de kampbewaking werden opgemerkt. De bewaker opende onmiddellijk het vuur op de vluchtende mannen, die dodelijk getroffen werden.Een bewaker van het kamp verklaarde dat hij omstreeks 20.00 uur de afrastering van de binnenste omheining aan de noordoost-kant van het kasteel had zien bewegen. Hierop had hij zijn wachtpost verlaten om polshoogte te nemen en betrad het gebied gelegen tussen de binnenste en buitenste omheining. Dit werd gebruikt door de boer van het kasteel voor zijn bedrijf. Voor gedetineerden was dit verboden terrein. Plots doemden drie onbekende personen vlak voor de bewaker op. Hij riep tot twee keer toe ‘Halt’, maar de onbekende personen leken hem te willen grijpen. Daarom schoot de bewaker drie keer. Het eerste schot trof Leendert van der W. dodelijk. Joseph van der M. werd twee keer geraakt en stierf ook ter plaatse. De derde en tot op de dag van vandaag onbekend gebleven derde persoon vluchtte snel terug naar het kasteel.Korte tijd later werd hij door de Nederlandse autoriteiten gearresteerd en als politiek delinquent opgesloten in een gevangenenkamp in Treebeek.Beide lijken werden gekist en overgebracht naar het lijkenhuis van de gemeente Hoensbroek aan de Eikenweg. Nadat de officier van justitie te Maastricht het lichaam van Joseph van der M. had vrijgegeven, werd hij op 17 februari 1947 op kosten van de gemeente begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Eikenweg. Later werd het lichaam opgegraven en overgebracht naar Eindhoven, waar het zijn definitieve rustplaats heeft gevonden. Deze herbegrafenis heeft zich afgespeeld vóór april 1951.

Joseph van der M. bereikte de leeftijd van 26 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Heerlen
  • Burgerlijke Stand Gemeente Eindhoven
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Limburgs Dagblad d.d. 17 februari 1947
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Sofie Makowskij

Sofie Makowskij kwam op 2 april 1921 in Hoensbroek op de wereld. Haar ouders waren: Anton Makowskij, geboren op 18 mei 1874 in Ostrowo, het huidige Ostrów Wielkopolski in Polen en Sofie Pientak, geboren op 11 mei 1881 in Podsamtsche, het latere Wilhelmsbrück. Podsamtsche ligt ongeveer veertig kilometer ten
Placeholder image
Persoonskaart van Sofie Makowskij.
Bron: Internet, amsterdam.nl/stadsarchief
Placeholder image
Sofie Makowskij komt voor in het bestand van het Digitaal Joodse Monument in Nederland. Dit betekent dat zij lid was van de Joodse gemeenschap.
Bron: Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam.
zuiden van Ostrowo. Zij waren op 12 februari 1908 in Podsamtsche in het huwelijk getreden. In die tijd maakten Ostrowo en Podsamtsche deel uit van het Duitse rijk. Het echtpaar kreeg acht kinderen. De eerste twee kinderen kwamen in Essen-Borbeck, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, op de wereld. Het derde kind werd in Herzogenrath, Noordrijn-Westfalen, geboren. Op 12 september 1917 liet het gezin zich, komend van Heerlen, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. In deze woonplaats kwamen de laatste vijf kinderen op de wereld, waaronder Sofie. Het gezin heeft in Hoensbroek op verschillende adressen gewoond, als laatste op Langstraat 2. Anton Makowksij, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Op 1 augustus 1935 verhuisde het merendeel van het gezin naar Podzamcze in Polen. Stanislaus, de oudste zoon, bleef in Nederland achter (zie zijn verhaal). Op de gezinskaart van de vader staat dat alle gezinsleden Rooms-Katholiek waren. Ieder van hen bezat oorspronkelijk de Duitse nationaliteit, maar later zou dit worden gewijzigd in de Poolse nationaliteit. In de officiële documenten wordt de achternaam op diverse wijzen geschreven: Makowskij dan wel Makowski.

Sofie Makowskij, de dochter, heeft veertien jaar in Hoensbroek gewoond, toen zij in 1935 met het merendeel van het gezin verhuisde naar Polen. Een paar jaar later, op 15 maart 1939, liet zij zich, komend van Podzamcze in Polen, in het bevolkingsregister van Amsterdam inschrijven. In deze stad ging zij werken als dienstbode. In april 1940 verhuisde zij naar Parnassusweg 36 II in Amsterdam. Op dit adres woonde zij in bij de Joodse weduwe Margaretha Sluizer-Hamburger en haar zoon Albert.
Op 9 maart 1942 werd Sofie Makowskij afgevoerd uit het bevolkingsregister van Amsterdam als zijnde: VOW, wat betekent Vertrokken, Onbekend Waarheen. Haar naam komt voor in het slachtofferregister van de Oorlogsgravenstichting. Ook is haar naam te vinden in bestanden betreffende Joodse oorlogsslachtoffers. Maar het is niet bekend waar, wanneer en onder welke omstandigheden zij haar leven heeft verloren.
Placeholder image
Sofie Makowskij 02 Voorzijde gezinskaart van Anton Makowskij, de vader van Sofie Makowskij. In de laatste kolom ziet men nog de letter ‘R’ van ‘RK’. Alle gezinsleden waren volgens dit document Rooms-Katholiek.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Placeholder image
Achterzijde gezinskaart van Anton Makowskij, de vader van Sofie Makowskij.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Zoals gezegd laat de gezinskaart van de vader van Sofie Makowskij zien dat alle gezinsleden Rooms-Katholiek waren. Dat de naam van Sofie voorkomt in bestanden betreffende Joodse oorlogsslachtoffers, zou kunnen betekenen dat haar grootouders een Joodse achtergrond hebben gehad en dat zij daarom conform de definities van de Nationaalsocialisten als een Joodse werd beschouwd, met alle gevolgen van dien. Meer informatie daarover ontbreekt echter.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Stanislaus Makowskij

Stanislaus Makowskij kwam op 4 mei 1912 in Essen-Borbeck, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, op de wereld. Zijn ouders waren: Anton Makowskij, geboren op 18 mei 1874 in Ostrowo, het huidige Ostrów Wielkopolski in Polen en Sofie Pientak, geboren op 11 mei 1881 in Podsamtsche, het latere Wilhelmsbrück. Podsamtsche ligt ongeveer veertig kilometer ten zuiden van Ostrowo. Zij waren op 12 februari 1908 in Podsamtsche in het huwelijk getreden. In die tijd maakten Ostrowo en Podsamtsche deel uit van het Duitse rijk.
Het echtpaar kreeg acht kinderen. De eerste twee kinderen, waaronder Stanislaus, kwamen in Essen-Borbeck op de wereld. Het derde kind werd in Herzogenrath, Noordrijn-Westfalen, geboren. Op 12 september 1917 liet het gezin Makowskij zich, komend van Heerlen, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven.
Placeholder image
Lijst van personen die gedurende de oorlog in Duitsland zijn overleden. Op deze lijst komt de naam voor van Stanislaus Makowskij (Makowski), die naar Duitsland zou zijn overgebracht en niet meer is teruggekeerd.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
In deze woonplaats kwamen de laatste vijf kinderen op de wereld. Het gezin heeft in Hoensbroek op verschillende adressen gewoond, als laatste op Langstraat 2. Anton Makowksij, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Op 1 augustus 1935 verhuisde het merendeel van het gezin naar Podzamcze in Polen. Stanislaus, de oudste zoon, bleef in Nederland achter. Later zou Sofie, zijn zus, vanuit Polen naar Nederland terugkeren om te gaan werken in Amsterdam (zie haar verhaal). Op de gezinskaart van de vader staat dat alle gezinsleden Rooms-Katholiek waren. Ieder van hen bezat oorspronkelijk de Duitse nationaliteit, maar later zou dit worden gewijzigd in de Poolse nationaliteit. In de officiële documenten wordt de achternaam op diverse wijzen geschreven: Makowskij dan wel Makowski.

Stanislaus Makowskij, de zoon, was mijnwerker van beroep en werkte als sleper in een van de steenkolenmijnen. Vanaf 1939 werkte hij als bierbottelaar. Na het vertrek van zijn ouders, broers en zussen naar Polen, heeft hij op verschillende adressen in Hoensbroek gewoond. Het laatst bekende adres, vlak voor zijn verdwijning, was Ridder Hoenstraat 116.
In het archief van de gemeente Hoensbroek bevindt zich een “lijst van personen die gedurende de oorlog in Duitsland zijn overleden”. Daarop komt de naam voor van Stanislaus Makowskij, met de vermelding: ‘overgebracht naar Duitsland en niet meer teruggekeerd’. Waar, wanneer en onder welke omstandigheden hij om het leven is gekomen is onbekend. In tegenstelling tot Sofie, zijn zus, komt zijn naam niet voor in het slachtofferregister van de Oorlogsgravenstichting en evenmin in bestanden betreffende Joodse oorlogsslachtoffers.
Placeholder image
In dit document over Stanislaus Makowskij (Makowski) staat dat een zekere J. Hoekman, woonachtig op Ridder Hoenstraat 116 te Hoensbroek, een zoektocht heeft gestart naar Stanislaus, die in de oorlog op hetzelfde adres heeft gewoond.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
Placeholder image
Deze informatie over Stanislaus Makowskij (Makowski) heeft de auteur overgeschreven van de Inschrijvingsregisters van het Huis van Bewaring en Gevangenis te Maastricht.
Bron: Regionaal Historisch Centrum RCHL te Maastricht.
Zoals gezegd, laat de gezinskaart van de vader van Stanislaus Makowskij zien dat alle gezinsleden Rooms-Katholiek waren. De naam van Sofie staat niet alleen in het slachtofferregister van de Oorlogsgravenstichting. Haar naam is ook te vinden in bestanden betreffende Joodse oorlogsslachtoffers. Dit zou kunnen betekenen dat haar grootouders - dus ook die van Stanislaus - een Joodse achtergrond hebben gehad en dat zij daarom conform de definities van de Nationaalsocialisten als Joden werden beschouwd, met alle gevolgen van dien. Meer informatie daarover ontbreekt echter.
Wel staat vast dat Stanislaus Makowskij van 26 tot 28 februari 1940 vast heeft gezeten in het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht. In het inschrijvingsregister staat dat hij op dat moment venter van beroep was. Verder kan men lezen dat de reden voor zijn arrestatie de volgende was: Art. 427-5 W.v.Str. Dit artikel uit het Wetboek van Strafrecht verwijst naar een gevaarlijke situatie op de openbare weg, als gevolg van het drijven van rij-, trek- of lastdieren.
Stanislaus Makowskij is later opnieuw in dezelfde gevangenis terecht gekomen. Deze keer zat hij wat langer vast en wel van 9 tot 23 augustus 1944. Dit was dus kort voor de bevrijding van Zuid-Limburg in september 1944. In het inschrijvingsregister staat het volgende: Inv. nr. 56/verzetsstrijders. Of Stanislaus Makowskij daadwerkelijk in het verzet heeft gezeten kon niet door een andere bron worden bevestigd.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Regionaal Historische Centrum RHCL te Maastricht
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Janos Märcz

Jean ‘Janos’ Märcz werd op 16 september 1929 in het Hongaarse Pécs geboren. Zijn ouders waren: Jean Märcz, geboren op 13 april 1897 in Hongarije en Therese Prucsi, geboren op 17 september 1897 in het Hongaarse Liget. Zij waren op 18 mei 1918 getrouwd in Magyarszèk, Hongarije. Het echtpaar kreeg drie kinderen die allen in Hongarije op de wereld kwamen. Het gezin bezat de Hongaarse nationaliteit. Op 16 december 1929 liet het gezin zich, komend van Pécs, in het bevolkingsregister van Heerlen inschrijven. Het woonde in Heerlen op diverse adressen. Het laatste adres was Anjelierstraat 142. Jean Märcz, de
Placeholder image
Brief van de gemeente Hoensbroek aan het Franse consulaat in Rotterdam, waarin informatie wordt verstrekt over Janos Märcz. Let op de naam van de geboorteplaats, zijnde Fünfkirchen in Oostenrijk. Dit is de Duitse naam voor Pécs. De plaats maakte deel uit van het Oostenrijks-Hongaars Rijk dat in 1918, bij het einde van de Eerste Wereldoorlog, ophield te bestaan. Gezien het geboortejaar van Janos zou daarom bij de geboorteplaats Hongarije moeten staan en niet Oostenrijk.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in de particuliere mijn Oranje Nassau III in Heerlerheide. Hij kwam op 31 mei 1943 in Heerlen te overlijden. Na de Tweede Wereldoorlog trouwde Therese Prucsi op 11 juli 1946 met de Nederlander Johannes de Kock. Op 16 juli 1946 liet zij zich met haar kinderen in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Hier woonde zij met haar tweede man en kinderen op Prins Hendrikstraat 50.

Jean ‘Janos’ Märcz, de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn moeder en stiefvader op Prins Hendrikstraat 50 in Hoensbroek. Op zeker moment heeft hij zich aangemeld bij het Franse Vreemdelingenlegioen. Hij kwam bij het 2ème Régiment Étranger d'Infanterie, met de rang van soldaat 1e Klasse.
Het 2ème Régiment Étranger d'Infanterie was van 1946 tot 1955 actief in Indochina, de geografische term voor dat deel van Azië dat bestaat uit het huidige Vietnam, Laos en Cambodja. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was deze Franse kolonie in de handen gevallen van Japan. Na het einde van de oorlog wilden de Fransen weer de controle hebben over dit gebied. Maar zij werden geconfronteerd met rebellen, de zogenoemde Viet Minh, die naar onafhankelijkheid streefden. Het regiment van Jean Märcz was een van de Franse eenheden die naar Indochina waren gezonden om de orde te herstellen.
Placeholder image
Landkaart van Azië. De rode stip is globaal de locatie in Vietnam, waar Janos Märcz gesneuveld is.
Bron: Jan van den Berg.
Jean Märcz overleed als legionair op 13 april 1952 in Hai Phòng, in het noordoosten van Vietnam aan de delta van de Rode Rivier, dicht bij de Golf van Tonkin. Over de omstandigheden van zijn dood en zijn laatste rustplaats is verder niets bekend.
Op 20 november 1952 ontving de gemeente Hoensbroek een brief van het Franse consulaat in Rotterdam, waarin de dood van Jean Märcz werd meegedeeld en waarin om specifieke informatie werd gevraagd omtrent de overledene. Ook werd aan de gemeente Hoensbroek gevraagd om de familie van de overledene te informeren. Dit heeft de gemeente gedaan. Op 21 november 1952, dus een dag later, schreef zij al een brief aan het Franse consulaat in Rotterdam. Daarin staat ondermeer dat omtrent testamentaire beschikkingen van de overledene niets anders bekend geworden is dan dat de overledene aan zijn moeder zou hebben geschreven dat, indien hem iets zou overkomen, al zijn persoonlijke eigendommen aan haar zouden vervallen. De brief waarin deze mededeling werd gedaan kon de familie echter niet meer overleggen.

Jean Märcz bereikte de leeftijd van 22 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Wilhelmus Lambertus Martens

Wilhelmus Lambertus Martens werd geboren op 20 november 1922 in Elsloo. Zijn ouders waren: Hendrik Hubertus Christiaan Martens, geboren op 11 december 1886 in Elsloo en Maria Hubertina Sijbilla Driessen, eveneens geboren in Elsloo en wel op 21 december 1887. Zij waren op 24 november 1909 in Elsloo in het huwelijk getreden. Het stel kreeg acht kinderen, die allen in deze gemeente werden geboren, waarvan Wilhelmus Lambertus de jongste was. Hendrik Hubertus Christiaan Martens, de vader, was van beroep arbeider. Later werd hij winkelier en ten slotte mijnwerker. Het gezin heeft in Elsloo op verschillende adressen gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde men er op Stationsstraat 20. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Stoottroeper Wilhelmus Lambertus Martens in Amerikaans uniform. Bron: KNVB afdeling Limburg, Onze Doden, 1940-1945.
Wilhelmus Lambertus Martens, de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn ouders op Stationsstraat 20 in Elsloo. Men noemde hem ‘Lam van Bel’. Zijn moeder, Maria Hubertina Sijbilla Driessen, genoemd ‘Bel’, had een modezaak in Elsloo.
Sedert haar oprichting, op 1 augustus 1941, was Wilhelmus Lambertus Martens lid van de voetbalvereniging Haslou. In het tweede en derde elftal bezette hij de links-back of links-halfplaats. Ook werd hij meermalen als reserve voor het eerste elftal opgesteld.
In 1943 dook Wilhelmus Lambertus Martens onder om aan de Arbeitseinsatz, oftewel de verplichte tewerkstelling in Duitsland, te ontkomen.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, september 1944, kwam Wilhelmus Lambertus Martens bij de Stoottroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij in oktober 1944 officieel in dienst trad. Hij kwam terecht bij de 1e Compagnie, IIe Bataljon Stoottroepen.
De Stoottroepen waren op 21 september 1944 opgericht. Begin oktober 1944 waren de eerste troepen na veel improvisatie gereed voor inzet aan het front. Vanaf 7 oktober 1944 werd een aantal compagnieën als ondersteuning ingezet bij de Amerikaanse 29e Infanterie Divisie die in de lijn Roosteren-Gangelt-Gillrath-Geilenkirchen opereerde. De Amerikanen hadden een gebrek aan infanteristen. De Stoottroepen konden hierin uitkomst bieden.
Omdat de Stoottroepen deel uitmaakten van het Amerikaanse 9e Leger hadden zij de Amerikaanse organisatievorm aanvaard. De stoottroepen werden vooral belast met patrouilleactiviteiten. Begin november 1944 werden de Stoottroepen overgeheveld naar de provost-marshal van het Amerikaanse 9e Leger. Deze zette de Nederlanders in waar hij dat nodig achtte. In de praktijk kwam het er voornamelijk op neer dat zij patrouillediensten gingen verrichten achter het front, in de meeste gevallen in de lijn Geilenkirchen-Aken. Soms werden zij belast met veiligheidsopdrachten en de afvoer van krijgsgevangenen. Daarnaast bewaakten de Stoottroepen de grote benzinedepots en munitieopslagplaatsen, die met het oog op verdere operaties, in Zuid-Limburg waren aangelegd.

In de avond van 23 november 1944 werd Wilhelmus Lambertus Martens door het Amerikaanse commando in Valkenburg, waar hij op dat moment gelegerd was, naar Hoensbroek gezonden voor het begeleiden en bewaken van een munitietransport. Bij het uitvoeren van die opdracht kwam hij dezelfde avond, omstreeks 21.30 uur, ten gevolge van een noodlottig ongeval in Hoensbroek om het leven. Over het ongeval gaan twee verhalen. Zo liet hij tijdens de wacht zijn stengun vallen en daarbij is het wapen, dat niet voorzien was van een veiligheidspal, onbedoeld afgegaan. Een ander verhaal vertelt dat hij bij het schoonmaken van het wapen zichzelf per ongeluk in de buik heeft geschoten.
Placeholder image
Bidprentje van Wilhelmus Lambertus Martens.
Bron: Familie te Elsloo.
In de overlijdensakte, die op 25 november 1944 werd opgemaakt aan de hand van een verklaring van een legeraalmoezenier, staat dat hij is overleden op Hoofdstraat 2. In die tijd bevonden zich op dat adres de Sint Jansschool en het zusterklooster. Het complex werd na de bevrijding gebruikt als hoofdkwartier van het Amerikaanse XIIIe Legerkorps. Op deze plek vinden wij tegenwoordig het Gebrookerplein.
Wilhelmus Lambertus Martens werd in zijn uniform opgebaard in de modezaak van zijn moeder. Op 27 november 1944 vond in Elsloo de plechtige uitvaartdienst plaats die geleid werd door pastoor J.J.E. Helgers. Hij werd met militaire eer begraven op de Rooms-Katholieke Begraafplaats bij de Sint Augustinuskerk in Elsloo. Op zijn grafsteen lag zijn helm, een Amerikaans model, maar die werd later gestolen. Zijn graf is te vinden in rij 2, nummer 1.
Placeholder image
Graf van Wilhelmus Lambertus Martens op de Rooms-Katholieke Begraafplaats bij de Sint Augustinuskerk in Elsloo.
Bron: Jan van den Berg.
Op de Kapelaan J.W. Berixstraat in Stein-Meers, bij de driesprong vlak langs het Julianakanaal, werd in 1956 een oorlogsmonument onthuld. Het monument bestaat uit een gemetseld voetstuk waarop het borstbeeld geplaatst is van kapelaan J.W. Berix, één van de slachtoffers uit de gemeente Stein die door oorlogsgeweld om het leven is gekomen. Op de grond bevindt zich een marmeren plaat met daarop de namen van de slachtoffers, waaronder die van Wilhelmus Lambertus Martens. Elk jaar vindt hier op 4 mei de dodenherdenking van de gemeente Stein plaats.

Wilhelmus Lambertus Martens bereikte de leeftijd van 22 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Elsloo
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Elsloo
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Elsloo
  • After Action Report Stoottroepen Regiment Limburg
  • Boekje KNVB afdeling Limburg, Onze doden 1940-1945
  • Boek Stoottroepen 1944-1984, Sectie Militaire Geschiedenis Landmachtstaf
  • Informatie van dhr. J. Lodders over gesneuvelde stoottroepers
  • Informatie familie Martens te Elsloo
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Benjamin Godschalk Meijer

Benjamin Godschalk Meijer werd op 27 november 1917 in Amsterdam geboren. Zijn ouders waren eveneens in deze stad geboren: Emanuël Meijer, op 8 september 1884 en Eva Zeehandelaar, op 17 februari 1888. Zij waren op 13 augustus 1913 getrouwd in Amsterdam. Het echtpaar kreeg drie kinderen, die allemaal in Amsterdam op de wereld kwamen: Abraham op 7 augustus 1914, Benjamin Godschalk op 27 november 1917 en Leo op 12 november 1920. Emanuël Meijer, de vader, was slager van beroep en had een eigen zaak op de Utrechtschestraat 92. Met zijn gezin woonde hij boven de slagerij. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij als medewerker bij het vleesdistrict van de Amsterdamse Joodse Raad. Op 12 mei 1942 verhuisde hij met zijn gezin naar Zwanenburgwal 72 in Amsterdam. Op een zeker moment kwam Gisela Hausknecht bij hen wonen. Zij was dienstbode van beroep (zie haar verhaal). Het gezin Meijer was Joods en bezat de Nederlandse nationaliteit.

Benjamin Godschalk Meijer, de zoon, was ongehuwd en woonde tijdens de oorlog bij zijn ouders in Amsterdam op Zwanenburgwal 72. Hij was leerbewerker van beroep. Zijn ouders en broer werden op zeker moment door de bezetter opgepakt en naar het oosten gedeporteerd. Naar later bleek werden zij vermoord in Auschwitz.
Placeholder image
Persoonskaart van Benjamin Godschalk Meijer.
Bron: Internet, amsterdam.nl/stadsarchief
In eerste instantie wist Benjamin Godschalk Meijer deportatie te voorkomen door samen met Gisela Hausknecht onder te gaan duiken. Zij vonden een onderduikadres in Hoensbroek. Maar op 9 oktober 1942 werden zij opgepakt door vier leden van de Sicherheitspolizei uit Den Haag, die speciaal naar Limburg waren gekomen om een in Hoensbroek ondergedoken jood te arresteren. Het is niet bekend of hiermee Benjamin werd bedoeld.
Bij zijn arrestatie bood Benjamin Godschalk Meijer verzet waarbij een van de leden van de Sicherheitspolizei gewond raakte. Ook hijzelf raakte zodanig gewond dat hij naar het Sint Josephziekenhuis in Heerlen gebracht moest worden. Een arts van het ziekenhuis verzocht de gemeentepolitie van Heerlen om assistentie. Omstreeks 21.30 uur werden Benjamin Godschalk Meijer en Gisela Hausknecht in het politiebureau voor de nacht opgesloten, dit op verzoek van de leden van de Sicherheitspolizei. De volgende ochtend, op 10 oktober 1942, haalde de Sicherheitspolizei hen op.
Benjamin Godschalk Meijer kwam in Kamp Vught terecht, maar het is niet bekend wanneer dit gebeurde. Vervolgens werd hij op 31 maart 1943 overgebracht naar Kamp Westerbork, een Juden Durchgangslager. Hier verbleef hij ruim vijf maanden, waarna hij op 14 september 1943 naar het oosten werd getransporteerd. Op die dag vertrokken twee transporten vanuit Westerbork: de een naar Auschwitz en de ander naar Theresienstadt. Op 21 januari 1945 werd Benjamin in Auschwitz vermoord.

Het verhaal van Benjamin Godschalk Meijer staat ook in het boek Joodse onderduikers in Hoensbroek, dat in 2016 door de Heemkundevereniging Hoensbroek gepubliceerd werd. In de Tweede Wereldoorlog hebben veel Joden een toevlucht gevonden in Hoensbroek. Door onderduik wisten de meesten van hen de oorlog te overleven. Echter, vier van hen werden door de bezetter opgespoord, afgevoerd en uiteindelijk vermoord in concentratiekampen in het oosten. Benjamin Godschalk Meijer was een van hen.

Benjamin Godschalk Meijer bereikte de leeftijd van 27 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Boek Vervolgd in Limburg van Herman van Rens
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Adriaan van Mill

Adriaan van Mill zag op 19 december 1912 in Hoensbroek het levenslicht. Zijn ouders waren: Sander van Mill, geboren op 14 januari 1887 in Hardinxveld en Elisabetha Sophia Lotz, geboren op 14 december 1889 in Lütgendortmund, een stadsdeel van Dortmund, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zij waren op 26 oktober 1910 in Amsterdam getrouwd. Daarna verhuisden zij naar Zuid-Limburg. Na de geboorte van het eerste kind, liet het gezin zich, komend van Heerlen, op 16 september 1912 inschrijven in Hoensbroek. Hier werd Adriaan van Mill geboren. In Hoensbroek woonde het gezin in de Buttingstraat, later op Kouvenrade 3. Sander van Mill, de vader, was mijnwerker van beroep.
Op 4 juni 1915 verliet het gezin Nederland om in Menado, Noord-Celebes, in Nederlands-Indië, een nieuw bestaan op te bouwen. Na een verblijf van circa tien jaar in deze Nederlandse kolonie keerde men op 18 mei 1925 weer naar Nederland terug om dit keer te gaan wonen in Amsterdam op Volkerakstraat 52 II. In deze plaats werd hun derde en laatste kind geboren. In Amsterdam oefende de vader het beroep van aannemer uit. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Adriaan van Mill, de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn ouders in Amsterdam op Volkerakstraat 52 II. Hij had zes jaar lagere school genoten, gevolgd door twee jaar ambachtsschool. Na zijn opleiding werd hij timmerman van beroep. In 1931 werd hij vrijgesteld van militaire dienst in verband met broederdienst.
Placeholder image
Voorzijde van het kampkaartje van Adriaan van Mill.
Bron: Stichting Administratie Indonesische Pensioenen te Heerlen.
Placeholder image
Achterzijde van het kampkaartje van Adriaan van Mill.
Bron: Stichting Administratie Indonesische Pensioenen te Heerlen.
Op 15 februari 1938 had Adriaan van Mill zich vrijwillig verbonden met de Koloniale Reserve van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL), voor een periode van vijf jaar, als geniesoldaat 2e klasse.
Op 18 mei 1938 ging Adriaan van Mill in de haven van Rotterdam aan boord van de MS Indrapoera, die hem naar Nederlands-Indië bracht. In de Nederlandse kolonie werd hij gedetacheerd bij de 3e Verbindings Compagnie, 3e Genie Bataljon, welke was gelegerd in Bandung, Java, Nederlands-Indië. Hij maakte daarin als soldaat deel uit van de telefoondienst.
Placeholder image
Plattegrond van het kamp Kuie in Siam. Links van het kamp, net buiten de omheining, is de locatie te zien van het kerkhof. Vermoedelijk was dit de eerste rustplaats van Adriaan van Mill.
Bron: Internet.

De Japanse aanval op Nederlands-Indië begon ruim een maand nadat Nederland de oorlog aan Japan had verklaard. Nederland had dit gedaan naar aanleiding van de Japanse aanval op Pearl Harbor. De Japanse aanval op Nederlands-Indië begon op 10 januari 1942 in Borneo. Op 8 maart 1942 was de Nederlandse capitulatie een feit.
Placeholder image
Landkaart van Azië. De rode stip is globaal de locatie in Thailand, waar Adriaan van Mill kwam te overlijden.
Bron: Jan van den Berg.
Adriaan van Mill werd op de dag van de capitulatie in Bandung door de Japanners gevangenen genomen en opgesloten in een krijgsgevangenkamp in Tjilatjap, Java. Dit kamp werd in februari 1943 opgeheven en de gevangenen werden overgebracht naar Siam, het huidige Thailand. Daar kwam Adriaan van Mill eerst terecht in een krijgsgevangenkamp in Wan Yai en ten slotte in een soortgelijk kamp in Kuie.
Placeholder image
Grafsteen van Adriaan van Mill op het Nederlands Ereveld Kanchanaburi in Thailand.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
In Siam werd Adriaan van Mill tewerkgesteld bij de bouw van de beruchte spoorweg tussen Non Pladuk in Siam en Thanbyuzayat in Birma, het tegenwoordige Myanmar. De spoorweg had een lengte van 415 kilometer en overbrugde een hoogte van 300 meter. In september 1942 werd met de aanleg van de spoorweg begonnen en december 1943 kwam het werk gereed, ten koste van circa 100.000 mensenlevens.

Medio september 1943 bevond Adriaan van Mill zich in het kamp Kuie in Siam, gelegen op 190 kilometer afstand van Non Pladuk. Hij werd op 15 september 1943 ziek en precies een week later, op 22 september 1943, omstreeks 15.00 uur, overleed hij in Kuie aan de gevolgen van malaria.
Aanvankelijk werden de doden langs de spoorweg begraven, in de directe omgeving van de kampen. Na de oorlog zijn zij herbegraven op drie erevelden. Adriaan van Mill heeft zijn laatste rustplaats gevonden op het Nederlands Ereveld Kanchanaburi, in het tegenwoordige Thailand, in vak 3, rij E, graf 70/74.

Adriaan van Mill bereikte de leeftijd van 30 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Stichting Administratie Indonesische Pensioenen te Heerlen
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Gerrit Moed

Gerrit Moed kwam op 21 april 1935 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Rudolf Moed, geboren op 5 februari 1905 in Nordlünen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen en Aaltje van der Meer, geboren op 1 juni 1910 in Elsloo. Rudolf Moed liet zich, komend van Sint-Michielsgestel, op 21 februari 1930 inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Op 3 mei 1930 verhuisde Aaltje van der Meer van Brunssum naar Hoensbroek. Zij trouwden op 31 mei 1931 in Hoensbroek. Het echtpaar kreeg zes kinderen, waaronder Gerrit. Vanaf maart 1937 woonde het gezin in Hoensbroek op het adres Schoolplein 16. Rudolf Moed, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als hulphouwer in een van de steenkolenmijnen. In het begin van de Tweede Wereldoorlog werkte hij, middels bemiddeling van het Gewestelijk Arbeidsbureau van Heerlen, een jaar lang in Duitsland. Daar vond hij werk bij de Keramchemie Berggarten in Siershahn, in de Duitse deelstaat Rijnland-Palts. Na zijn vrijwillige terugkeer naar Nederland is hij gaan werken op de cokesfabriek. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.
In april 1945 was Hoensbroek al meer dan een half jaar bevrijd, maar nog steeds kon men her en der munitie vinden. Onder andere via kranten waarschuwde de overheid deze munitie niet aan te raken en de vindplaats aan de autoriteiten door te geven. Ouders werd gevraagd hun kinderen hierop te wijzen. Kinderen hadden in die tijd veel vrije tijd, want scholen en verenigingsgebouwen werden veelal gebruikt voor inkwartiering, rest centers (recreatieve oorden voor soldaten) of repatriëring (zie het verhaal van Zijderveld). De combinatie van veel vrije tijd en rondslingerende munitie zorgde soms voor gevaarlijke situaties die niet altijd goed afliepen.
Zo vond de 10-jarige Anne van Luit, ook wel ‘Broertje’ genoemd, de buurjongen en leeftijdgenoot van Gerrit Moed, in die tijd een kleine spitse granaat. Ondanks de waarschuwing van zijn ouders om geen munitie aan te raken of mee te nemen, nam hij dit voorwerp mee naar huis en verstopte het in de achtertuin. In de middag van 22 mei 1945 waren de ouders van ‘Broertje’ niet thuis. De vader van ‘Broertje’ was mijnwerker van beroep en was op het werk. Ook de moeder was voor korte tijd niet in huis. ‘Broertje’ haalde toen de verborgen granaat op, samen met ander oorlogstuig, zoals kogels en hulzen, en bracht deze naar een slaapkamer, waar ook zijn ongeveer 2-jarig zusje Harmina Anna in een kinderledikant lag. Samen met Gerrit Moed ging hij met dit oorlogstuig spelen.
Placeholder image
Overlijdensakte van Gerrit Moed.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Omstreeks 16.00 uur zat ‘Broertje’ op de rand van het bed en had Gerrit Moed de granaat in zijn rechterhand. De laatste liet de granaat op de grond vallen, waarop het explodeerde. Gerrit Moed werd gedood door granaatsplinters. Zijn lichaam werd door de politie in beslag genomen voor een onderzoek en per brancard overgebracht naar het lijkenhuisje aan de Eikenweg in Hoensbroek. Hier in dit lijkenhuisje deed de politie haar speurwerk. Nadat uit het politieonderzoek van enig misdrijf niets was gebleken, werd het lichaam van Gerrit Moed op 23 mei 1945 vrijgegeven. Een dag later werd hij begraven op de Algemene Begraafplaats van Heerlerheide.
Bij het uiteen spatten van de granaat raakte ‘Broertje’ ernstig gewond. Nadat doktor Voncken uit Hoensbroek eerste hulp had verleend, werd de jongen naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen gebracht, waar men hem zijn linkerbeen, onder de knie, moest afzetten. Harmina Anna van Luit had, wonder boven wonder, slechts enkele snijwondjes opgelopen.

Gerrit Moed bereikte de leeftijd van 10 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Veritas d.d. 8 december 1944
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Wilhelm August Müller

Wilhelm August Müller kwam op 2 december 1897 in Gelsenkirchen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, op de wereld. Zijn ouders waren: Herman Leonard August Müller, geboren op 25 november 1867 in Buer, Noordrijn-Westfalen en Maria Wilhelmina Gerharda Wiskamp, geboren op 14 september 1869 in Klein-Netterden, Noordrijn-Westfalen. Buer is tegenwoordig een stadsdeel van Gelsenkirchen en Klein Netterden een buurtschap van Emmerik. Klein-Netterden ligt tegen de grens met Nederland, niet ver van het Nederlandse dorp Netterden in de Achterhoek. Tot 1816 lag Klein-Netterden op Nederlands grondgebied. Herman Müller en Maria Wiskamp trouwden op 4 april 1899 in Braubauerschaft, wat in die tijd nog een zelfstandige gemeente was, even ten noorden van Gelsenkirchen. Of Wilhelm hun enig kind was, is niet bekend. De gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.

Placeholder image
Voormalige politiepost op de Heisterberg, die in de oorlog werd gebruikt als hoofdkwartier voor de Ortsgruppe Hoensbroek van de NSDAP. Bron: Internet, Auw Gebrook.
Wilhelm August Müller, de zoon, trouwde op 24 januari 1919 in Bottrop, Noordrijn-Westfalen, met Jozefiak Wladislawa, geboren op 22 mei 1901 in Dortmund, Noordrijn-Westfalen. Het echtpaar kreeg acht kinderen, waarvan de eerste vier in Bottrop op de wereld kwamen. Op 16 september 1930 verhuisde het gezin Müller naar Amstenrade. Hier werden de laatste vier kinderen geboren. Het gezin woonde op Allee 5. Op 12 november 1942 liet men zich inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek, met als woonadres: Sint Josephstraat 19. Wilhelm Müller was mijnwerker van beroep en werkte op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Hij was een aanhanger van de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij (NSDAP).
Op zeker moment werd Wilhelm Müller in Hoensbroek Ortsgruppenleiter van de NSDAP. Hij was niet de directe opvolger van Walter Heinrich Kleinebeck (zie zijn verhaal). Een zekere Hansen was de directe opvolger van Kleinebeck. Het bureau van de NSDAP was gevestigd in de vroegere politiepost met bovenwoning aan de Heisterberg 26-28, dat vanaf 1 maart 1941 door de gemeente verhuurd werd aan de Ortsgruppe Hoensbroek van de NSDAP.
Jozefiak Müller-Wladislawa kwam op 11 mei 1943 te overlijden. Zij werd begraven op de Protestantse Begraafplaats aan de Marebosjesweg in Treebeek.

Wilhelm Müller vervulde zijn functie van Ortsgruppenleiter met veel fanatisme. Op 1 maart 1944, om 22.20 uur, verscheen hij bij de gemeentepolitie van Hoensbroek en deelde mede dat bij luchtalarm dit ook gemeld diende te worden bij de Ortsgruppe. Dit moest ook gebeuren bij het einde van het luchtalarm. Ook vertelde hij dat ‘zij’ vannacht de straat op zouden gaan. Wie deze ‘zij’ waren is niet bekend. Misschien waren dat leden van de Schutzgruppe. Hier komen wij later in het verhaal nog eens op terug.
Placeholder image
Krantenartikel over de rechtszaak na de oorlog met betrekking tot de verduistering van geld uit de textielzaak “De Tijdgeest”, waarbij Wilhelm August Müller betrokken is geweest.
Bron: Limburgs Dagblad 7 oktober 1947.
Wilhelm Müller was iemand die van de gemeentepolitie van Hoensbroek verlangde dat zij verboden pamfletten, die door hem in beslag waren genomen, naar de Nazi-autoriteiten in Maastricht moesten brengen. Hij maakte fervent jacht op dit soort pamfletten. Zo meldde hij op 9 juni 1944, omstreeks 19.00 uur, aan de politie dat een auto van Nuth in de richting van Hoensbroek was gereden en onderweg pamfletten had uitgestrooid. Iemand van de politie werd belast met het onderzoek, dat echter niet tot resultaat leidde.
Wilhelm Müller heeft op een keer geprobeerd de mijnwerker te achterhalen die een schudgoot - een transportmiddel voor de afvoer van kolen - veel te snel geladen had. Daardoor was er een opstopping van kolen ontstaan, hetgeen door hem gezien werd als akte van sabotage.
Hij verlangde ook assistentie van de gemeentepolitie bij zijn jacht op onderduikers. Wilhelm Müller maakte persoonlijk jacht op deze mensen en die rol bleef hij tot vlak voor de bevrijding vervullen. Zo moest op 19 augustus 1944, rond middernacht, de politie assistentie verlenen bij een tweetal huiszoekingen op de Steenberg. Nog in die zelfde nacht deed hij ook nog een inval in een woning op Terschuren, waarvan de bewoner verdacht werd van diefstal van een wollen deken dat toebehoorde aan O.T. in Valkenburg. Deze afkorting staat voor ‘Organisation Todt’. Het was een enorme Duitse bouwonderneming dat onderdeel was van het Ministerie voor Bewapening en Munitie. Het was belast met bijvoorbeeld de bouw van verdedigingswerken.
Altijd was Wilhelm Müller op zoek naar daders, van wat volgens hem niet door de beugel kon, terwijl hijzelf niet vlekkeloos was in de uitvoering van de Nazi-ideologie. Met de commandant van de Landwacht Hoensbroek werd hij na de oorlog - ook al had hij de oorlog niet overleefd - ervan beschuldigd geld te hebben verduisterd van de textielzaak ‘De Tijdgeest’. Deze zaak, gelegen aan de Akerstraat in Hoensbroek, had vóór aanvang van de oorlog en ook in de eerste oorlogsjaren, toebehoord aan een Joods echtpaar. Nadat de Joodse mensen de zaak was ontnomen, werd het beheerd door de commandant van de Landwacht, die alleen maar uit was op persoonlijk gewin en dit deelde met Wilhelm Müller, om zich op deze manier te verzekeren van diens toestemming. Volgens een artikel uit het Limburgs Dagblad verdween zo’n 40.000 Gulden in de zakken van deze twee mannen, in plaats van in de kas van de Nazi’s.
Wilhelm Müller was ook zo’n persoon, die zich niet schaamde om een bestelwagen van ‘Ons Dagelijks Brood’ te vorderen, deze vervolgens vol liet tanken bij de cokes-fabriek, om het daarna te gebruiken voor persoonlijke zaken.
Kort voordat Hoensbroek werd bevrijd, nam Wilhelm Müller de benen. Maar op 17 september 1944, de dag vóór de bevrijding van Hoensbroek, werd Wilhelm Müller in een gevechtshandeling met Amerikaanse soldaten doodgeschoten in het Kerkraadse Onderspekholz. Hij droeg het uniform van de Nazi-partij. Zijn lichaam lag een dag in een greppel, aan de kant van een weg. Op 18 september 1944 werd het lichaam opgehaald door leden van de Transportcolonne van het Nederlandse Rode Kruis, afdeling Spekholzerheide en daarna opgebaard in het lijkenhuisje van het Rooms-Katholieke kerkhof aan de Kleingraverstraat in Spekholzerheide. Zijn lichaam werd op 21 september 1944 door bovengenoemde instantie begraven op de Openbare Begraafplaats te Kaalheide, Kerkrade. Het stoffelijk overschot lag niet in een kist en het graf was slechts tot een diepte van 60 centimeter uitgegraven. Men had de helft van het identiteitsplaatje op het lichaam achtergelaten, de andere helft was in bewaring genomen door iemand van de transportcolonne. Op het plaatje trof men deze gegevens aan: P. Müller, Ortskdt. I/876, Schutsgr. 4280. Ondanks deze vreemde voorletter werd het lijk herkend als zijnde dat van de Ortsgruppenleiter Wilhelm Müller van de NSDAP te Hoensbroek.
Placeholder image
Graf van Wilhelm August Müller op het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray. Zijn stoffelijk overschot ligt in een gemeenschappelijk graf.
Bron: Jan van den Berg
Ortskdt. staat voor Ortskommandantur, een plaatselijk hoofdkwartier dat belast was met zaken die betrekking hadden op civiele kwesties en, zij het in mindere mate, op militaire kwesties. Het Romeinse cijfer I verwijst naar grote en middelgrote plaatsen. Terwijl kleinere plaatsen werden aangeduid met het Romeinse cijfer II. Het cijfer 876 verwijst naar een bepaalde Ortskommandantur en Schutsgr. is een afkorting van Schutzgruppe. Duitse burgers konden opgeroepen worden voor dienst in een van de Schutzgruppen, een paramilitaire eenheid die bepaalde taken van het reguliere leger overnam, zodat laatstgenoemde zich geheel op de strijd kon richten. Schutzgruppen werden onder andere belast met het beschermen van personen of objecten. Wilhelm Müller was dus ingedeeld bij een van die Schutzgruppen. Waren dit de mensen die in de nacht van 1 op 2 maart 1944 in Hoensbroek de straat zijn opgegaan, zoals eerder in het verhaal is vermeld?
Het stoffelijk overschot van Wilhelm Müller werd later overgebracht naar het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn, Venray. Het heeft zijn definitieve rustplaats gevonden in vak KAM, graf 19.

Na de dood van Wilhelm Müller werden zijn twee jongste dochters, een tweeling, op 21 juli 1945 door de politie naar mevrouw Capelle-Krassenberg gebracht. Zij woonde op Wilhelminastraat 30 in Hoensbroek. Mevrouw Capelle-Krassenberg zou een jaar lang de kinderen in huis opnemen, op kosten van de gemeente Hoensbroek. Op 22 juli 1946 werden de kinderen overgebracht naar het Koningin Emma Kinderhuis aan de Kouvenderstraat in Hoensbroek. Op 17 augustus 1946 ging de tweeling naar het klooster Abshoven in Geleen.
Ergens in 1946 heeft een oudere dochter van Wilhelm Müller, die getrouwd was en in Alsdorf woonde, Noordrijn-Westfalen, zich gemeld bij de gemeente Hoensbroek. Zij had beloofd - waarschijnlijk aan haar ouders - dat zij in geval van nood de zorg over de tweeling zou overnemen. Daarom had zij geprobeerd om de kinderen clandestien over de grens naar Duitsland te brengen. Dit bleek niet mogelijk te zijn vanwege de scherpe controles aan de grens. Daarom vroeg zij de gemeente Hoensbroek om hulp. Op 5 augustus 1946 diende de gemeente bij de Minister van Binnenlandse Zaken een verzoek in om de tweeling de grens naar Duitsland over te laten gaan, opdat de oudere dochter van Wilhelm Müller hun opvoeding zou kunnen overnemen. Dit verzoek werd ingewilligd.

Wilhelm August Müller bereikte de leeftijd van 46 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Schinnen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Archief Gemeente Politie Kerkrade
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Limburgs Dagblad d.d. 7 oktober 1947
  • Heemkundevereniging Brunssum
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Dirk Nieuwland

Dirk Nieuwland zag op 12 december 1916 het levenslicht in Hoensbroek. Zijn ouders waren: Ouwe Nieuwland, geboren op 2 augustus 1882 in Hantum en Carolina Frederica Ulrich, geboren op 8 juni 1887 in Langendreer. Zij waren op 22 maart 1909 in Langendreer getrouwd. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. Na de geboorte van het derde kind liet het gezin zich op 30 juli 1915, komend van Langendreer, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. In deze woonplaats kwamen de laatste twee kinderen op de wereld, waaronder Dirk. Ouwe Nieuwland, de vader, was mijnwerker van beroep. Het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek op Wilhelminastraat 115, waarvan de naam op last van de Duitse bezetter gewijzigd was in Raadhuisstraat. De bezetter wilde niet dat de straatnamen genoemd waren naar nog in leven zijnde leden van het koninklijk huis. Ouwe Nieuwland kwam op 23 juni 1920 in Heerlen bij een mijnongeval om het leven. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Dirk Nieuwland.
Bron: Karel Nieuwland.

Dirk Nieuwland, de zoon, had zeven klassen lagere school genoten. Op 19 maart 1936 werd hij als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 13e Regiment Infanterie (13 R.I.). Kort daarop, op 28 maart 1936, ging hij met verlof in afwachting van zijn ontslag uit dienst wegens gebreken. Op 14 april 1936 werd hij opgenomen in het Militair Hospitaal in Utrecht. Op 20 april 1936 ontving hij het bewijs van ontslag uit het leger wegens gebreken.
Op 14 januari 1938 trouwde hij in Hoensbroek met Lisa Wilhelmina Penders, geboren op 10 april 1918 in Hoensbroek. Het echtpaar kreeg één kind. Het gezin woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek op Nieuwstraat 101. Dirk Nieuwland, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte bovengronds als handlanger in een van de steenkolenmijnen. Medio 1941 gingen Dirk Nieuwland en Lisa Wilhelmina Penders van elkaar scheiden.
In de volgende jaren woonde Dirk Nieuwland weer bij zijn moeder in Hoensbroek op Wilhelminastraat 115. Op zijn persoonsbewijs, uitgegeven op 1 oktober 1941, staat aangegeven dat hij op dat moment verhuizer van beroep was.
Dirk Nieuwland werd op 8 april 1944 in Venlo gearresteerd wegens Schwarzhandel oftewel zwarthandel. Hij was in die plaats op zoek naar levensmiddelen. Hij werd enige tijd opgesloten in een politiebureau in Duitsland. Op last van het Arbeitsamt in Venlo werd hij op 28 april 1944 geïnterneerd in Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager. Op 9 oktober 1944 werd hij van Amersfoort overgebracht naar Neuengamme, een Konzentrationslager, gelegen ten zuidoosten van de Duitse stad Hamburg in de deelstaat Hamburg, waar hij twee dagen later aankwam.
Over het overlijden van Dirk Nieuwland, voor wat betreft de datum, de plaats en de omstandigheden, “valt met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid”, zoals het Nederlandse Rode Kruis het verwoorde in een onderzoek uit 1949, het volgende op te merken. Dirk Nieuwland is niet tewerkgesteld geweest buiten het hoofdkamp van Neuengamme en hij komt niet voor in de Sterbebücher van het kamp die tot 15 maart 1945 werden bijgehouden. Dit betekent dat hij na die datum overleden moet zijn, hetzij in het kamp zelf, hetzij tijdens de evacuatie naar de kust in april 1945, hetzij niet later dan 3 mei 1945. Op laatstgenoemde datum zonken enkele schepen in de Lübeckerbocht, voor de kust van Neustadt, in de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein, ten gevolge van een Britse luchtaanval. Aan boord van de schepen bevonden zich gevangenen uit Neuengamme.
Om juridische redenen bepaalde het Ministerie van Justitie het overlijden van Dirk Nieuwland op 3 mei 1945, in de omgeving van Neustadt. Dit publiceerde men in de Staatscourant van 9 november 1950. Het ministerie gaf ook een schriftelijk bericht aan de burgerlijke stand van de gemeente Hoensbroek. Als gevolg daarvan maakte men op 10 februari 1951 een overlijdensakte aan. Daarom is tegenwoordig te lezen bij de Nederlandse Oorlogsgravenstichting dat Dirk Nieuwland op 3 mei 1945 zijn leven verloor in de Lübeckerbocht, voor de kust van Neustadt. Ook wordt aangegeven dat hij rust in een zeemansgraf.
Tot zover de informatie van het Nederlandse Rode Kruis en van het Ministerie van Justitie. Resumerend kan men stellen dat er omtrent de dood van Dirk Nieuwland niets met zekerheid gezegd kan worden.
Placeholder image
Kampkaart van Dirk Nieuwland, waarop onder meer staat dat hij gearresteerd is in verband met Schwarzhandel oftewel zwarthandel.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.

Voor de volledigheid volgt nu het verhaal over de Britse luchtaanval van 3 mei 1945, waarbij schepen in de Lübeckerbocht, met aan boord gevangenen uit Neugengamme, zijn vergaan. Het is mogelijk dat Dirk Nieuwland een van de gevangenen was die bij de luchtaanval de dood vonden. Toen de Geallieerde legers in het voorjaar van 1945 oprukten naar het noordwesten van Duitsland, wilden de Duitsers alle sporen van de concentratiekampen in deze streek uitwissen. Een deel van de gevangenen uit Neugengamme werd aan boord van vier schepen in de Lübeckerbocht gebracht. Het waren de schepen: Cap Arcona, Thielbek, Deutschland en Athen. Aan boord van de vier schepen bevonden zich meer dan 9.000 gevangenen. De meeste gevangenen zaten veertien dagen op elkaar gepropt, kregen zo goed als niets te eten en te drinken, terwijl de hygiënische toestanden steeds erbarmelijker werden. Op 3 mei 1945, enkele dagen voor het einde van de oorlog, omstreeks 14.30 uur, werden de schepen door Britse jachtbommenwerpers aangevallen. De Britten wisten niet dat er gevangenen zaten op deze schepen. Zij dachten dat het troepentransportschepen van de Wehrmacht waren. De Cap Arcona, Thielbek en Deutschland bevonden zich op dat moment op enige afstand van de kust, terwijl de Athen afgemeerd lag aan de kade van Neustadt. Gevangenen die van de zinkende schepen wisten te ontsnappen werden door de Britse vliegtuigen met boordwapens onder vuur genomen. Nadat de vliegtuigen waren verdwenen werden de gevangenen die in het water lagen en die in leven waren, door Duitse militairen doodgeschoten vanaf rondvarende schepen. De gevangenen die de kust wisten te bereiken werden door Duitse patrouilles eveneens gedood.
Even ten oosten van Neustadt, langs de strandpromenade, zijn tegenwoordig twee informatiezuilen geplaatst die herinneren aan deze ramp. Ook is er een monument op het Cap Arcona Ehrenfriedhof, gelegen aan de Stutthof-Weg in Neustadt. Op deze rustplaats liggen circa 7.000 slachtoffers in de Lübeckerbocht.

In 1948 verstuurde de moeder van Dirk Nieuwland een brief naar het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag. Daarin schreef zij dat haar zoon tot op heden niet thuis was gekomen en dat zij geen enkel spoor hadden waar hij zou kunnen zijn. Wel wist zij te vertellen dat hij in Kamp Amersfoort was geweest en zijn laaste brief dateerde van augustus 1944. Sindsdien was hij spoorloos. De moeder vroeg aan het Nederlandse Rode Kruis of zij haar zoon wilden opsporen.
De moeder had reeds in december 1939, na de algemene mobilisatie, een andere zoon verloren, zijnde Karl Heinrich Nieuwland (zie zijn verhaal).

Dirk Nieuwland bereikte de leeftijd van 29 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburger Koerier d.d. 5 december 1939
  • Boek ‘Nederlanders in Neuengamme’ van de Stichting Vriendenkring Neuengamme
  • Karel Nieuwland, zoon van Karel Heinrich Nieuwland
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Karl Heinrich Nieuwland

Karl Heinrich Nieuwland zag op 19 mei 1911 het levenslicht in Langendreer, het meest oostelijke stadsdeel van Bochum, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zijn ouders waren: Ouwe Nieuwland, geboren op 2 augustus 1882 in Hantum en Carolina Frederica Ulrich, geboren op 8 juni 1887 in Langendreer. Zij waren op 22 maart 1909 in Langendreer getrouwd. Het echtpaar kreeg vijf kinderen, waaronder dus Karl. Na de geboorte van het derde kind liet het gezin zich op 30 juli 1915, komend van Langendreer, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. In deze woonplaats kwamen de laatste twee kinderen op de wereld. Ouwe Nieuwland, de vader, was mijnwerker van beroep. Het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek op Wilhelminastraat 115, waarvan de naam op last van de Duitse bezetter gewijzigd was in Raadhuisstraat. De bezetter wilde niet dat de straatnamen genoemd waren naar nog in leven zijnde leden van het koninklijk huis. Ouwe Nieuwland kwam op 23 juni 1920 in Heerlen bij een mijnongeval om het leven. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Karl Heinrich Nieuwland, de zoon, had zes klassen lagere school doorlopen. Op 5 oktober 1931 werd hij als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 2e Halfregiment, van het IIe Regiment Huzaren. Hij ging op 30 december 1932 met groot verlof.
Na het vervullen van zijn dienstplicht werd hij mijnwerker van beroep en werkte hij als sleeper in een de steenkolenmijnen.
Op 29 december 1933 stapte hij in Hoensbroek in het huwelijksbootje met Maria Neff, geboren op 28 september 1906 in Bockholt, gelegen in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Het stel kreeg vier kinderen die in Hoensbroek het levenslicht zagen. Het gezin woonde in Hoensbroek op Rondpunt 4.
Placeholder image
Karl Heinrich Nieuwland als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 2e Halfregiment, van het IIe Regiment Huzaren.
Bron: Karel Nieuwland.
Door de kritieke internationale toestand besloot de Nederlandse regering op 28 augustus 1939 tot een algemene mobilisatie. Karl Heinrich Nieuwland werd opnieuw onder de wapenen geroepen en werd een dag later geplaatst bij de 2e Compagnie, IIIe Bataljon, 3e Regiment Infanterie (2-III-3 R.I.). Hij mocht in september en oktober 1939 drie keer twee dagen met verlof. Zijn eenheid werd in de omgeving van het Noord-Brabantse Mill ingezet bij de aanleg van de zogenoemde Peel-Raamstelling, waarvan het Defensiekanaal een belangrijk onderdeel vormde in die sector.
De Peel-Raamstelling werd tegen het einde van de dertiger jaren van de 20e eeuw aangelegd ter voorbereiding op een inval vanuit het oosten. Deze verdedigingslinie, bestaande uit diverse waterwegen, met op haar westoevers kazematten, loopgraven, mijnenvelden en prikkeldraadversperringen, begon van de Belgische grens ten zuidwesten van Weert en strekte zich uit tot aan Grave aan de Maas. In het noordelijk deel van de Peel-Raamstelling bevond zich geen groot natuurlijk obstakel en geen grote waterweg. Een 40 kilometer lange tankgracht werd gegraven voornamelijk door werklozen uit de Randstad. De tankgracht diende tevens voor afwatering, maar het werd in de volksmond al snel Defensiekanaal genoemd.
Placeholder image
Krantenartikel over de uitvaart van Karl Heinrich Nieuwland.
Bron: Limburger Koerier 5 december 1939.
Op 1 december 1939, rond 11.00 uur, kwam Karl Heinrich Nieuwland in Sint Hubert, Noord-Brabant, tijdens dienst bij een verkeersongeval om het leven. Sint Hubert ligt ruim een kilometer ten zuidoosten van Mill. Op een fiets rijdend, begeleidde hij een door een paard getrokken kar waarmee het eten naar de soldaten werd gebracht. Een botsing met een auto werd hem daarbij fataal.
In het Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant van 1 december 1939 staat het volgende verslag over het ongeval: ‘Hedenmorgen 11 uur heeft op de Langenboomschen weg een noodlottig ongeluk plaats gehad. De militair Nieuwland uit Hoensbroek, gelegerd te Mill, vader van 4 kinderen, is door een achterop rijdende luxe wagen, bestuurd door den heer S. uit Langenboom aangereden. Ernstig gewond werd hij in een nabijgelegen woning binnengedragen. Nadat geestelijke en medische bijstand was verleend is de man overleden. De militair reed per rijwiel in de richting van Mill en hield zich aan een met paard bespannen wagen vast. Toen hij de auto hoorde is hij waarschijnlijk naar links uitgeweken, met het vermelde droevige gevolg.’
Karl Heinrich Nieuwland werd in het huis van zijn moeder opgebaard. Op de dag van de uitvaart, 4 december 1939, droegen militairen de doodskist van Karl Heinrich Nieuwland uit het ouderlijk huis aan de Wilhelminastraat naar de gereed staande lijkwagen, terwijl andere militairen het geweer presenteerden of de militaire groet brachten. Voorafgegaan door een tamboer, geëscorteerd en gevolgd door een zestigtal militairen, familie, vrienden en bekenden, trok de rouwstoet langzaam door Hoensbroek en Treebeek naar het Protestantse kerkhof in Treebeek. Militairen droegen andermaal de met de nationale vlag beklede kist naar het graf. Enkelen richtten vervolgens het woord tot de aanwezigen en nadat een veldprediker het slotwoord had gesproken, loste het vuurpeloton boven het graf salvo’s tot afscheid. Het graf van Karl Heinrich Nieuwland is tegenwoordig geruimd.
De moeder van Karl Heinrich Nieuwland zou door oorlogsomstandigheden later nog een zoon verliezen, zijnde Dirk Nieuwland (zie zijn verhaal).

Karl Heinrich Nieuwland bereikte de leeftijd van 28 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Karel Nieuwland, zoon van Karel Heinrich Nieuwland
  • Limburger Koerier d.d. 5 december 1939
  • Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant d.d. 1 december 1939
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Johann Nolde

Johann ‘Hans’ Nolde kwam op 6 juli 1910 op de wereld in Heege, een boerengehucht dat deel uitmaakte van Buer, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zijn ouders waren: Gustav Nolde, geboren op 2 januari 1885 in Seberan en Maria Nolde, geboren op 27 januari 1886 in Gelsenkirchen, Noordrijn-Westfalen. Het echtpaar kreeg meerdere kinderen. Op zeker moment kwam men naar Hoensbroek, maar het tijdstip waarop dit gebeurde kon niet meer worden achterhaald. Gustav Nolde, de vader, werkte in een van de steenkolenmijnen. De leden van het gezin bezaten de Duitse nationaliteit.
Placeholder image
Johann Nolde.
Bron: Gerhard H. Nolde te Hoensbroek.
Johann ‘Hans’ Nolde, de zoon, liet zich, komend van Brunssum, op 7 maart 1933 inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. In maart 1939 werd Johann opgenomen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Zuid-Limburgsche Mijnstreek te Heerlen als: dames- en herenkapper, winkel in parfumerieën en rookwaren, op Hommerterweg 3-5, Hoensbroek.
Placeholder image
Advertentie en nieuwjaarswensen kapperszaak J. Nolde-Willems.
Bron: Limburger Koerier 31 december 1940.
Johann Nolde trouwde op 5 mei 1939 in Brunssum voor de wet met Friederika Christina Willems, geboren op 25 december 1914 in Lintfort, Noordrijn-Westfalen. De plechtige huwelijksinzegening vond plaats op 9 mei 1939 in de parochiekerk van de H. Gregorius in Brunssum. Het echtpaar kreeg één kind. Het gezin Nolde woonde in Hoensbroek op Hommerterweg 3, deels achter en deels boven de zaak.
Waarschijnlijk begin 1940 diende Johann Nolde bij de Nederlandse overheid een verzoek in tot naturalisatie. Daarbij had hij de legeskosten ter hoogte van 200 Gulden overgemaakt. Maar op 6 april 1940 werd hem door het Departement van Justitie het volgende meegedeeld: ‘dat vooralsnog geen voldoende termen aanwezig zijn bevonden tot inwilliging van het verzoek en dat de terugbetaling van 75% van het gestorte bedrag van f. 200,- wordt bevorderd’. Met andere woorden: Johann bleef Duits staatsburger. Dit had tot gevolg dat hij later werd opgeroepen voor dienst in het Duitse leger. Vrienden en bekenden boden Johann een plaats aan om onder te duiken, maar daar ging hij niet op in. Hoewel hij niet in het leger wilde gaan, gaf hij toch gehoor aan de oproep om zijn vrouw en zoon niet in problemen te brengen.
Johann Nolde ontving zijn militaire basisopleiding in de 3. Kompanie, Infanterie-Ersatz-Bataillon 124, in de periode dat de eenheid gelegerd was in de Orff-Kaserne in Speyer, in de Duitse deelstaat Rijnland-Palts. Dit moet tussen december 1940 en juli 1941 zijn geweest, omdat het bataljon daarvoor en daarna een andere naam droeg. Uiteindelijk kwam hij terecht in de 5. Kompanie, II. Bataillon, Grenadier-Regiment 147, 65. Infanterie-Division. Hij wist tot de rang van Obergrenadier op te klimmen.
De divisie werd in augustus 1943 in Italië gestationeerd. Nadat de Geallieerden in september 1943 op het Italiaanse vasteland waren geland, werd de divisie in de loop van oktober 1943 overgeplaatst van La Spezia aan de westkust, naar de oostkust van Italië, naar de Adriatische Zee. Daar nam de divisie defensieve stellingen in aan de noordkant van de Sangro rivier. Hier begonnen de Geallieerden eind november 1943 met hun aanvallen en dreven de verdedigers terug noordwaarts. De Duitsers namen bij de Moro rivier nieuwe posities in. Op 8 december 1943 wisten de Geallieerden de rivier over te steken, maar moesten daarna nog wekenlang vechten om de dorpen en steden daarachter in hun bezit te krijgen.
Placeholder image
Brief van het Duitse Rode Kruis aan iemand in Aken, waarin gegevens worden verstrekt over de eerste keer dat Johann ‘Hans’ Nolde gewond raakte. Daarna vraagt de instantie aan de persoon of hij inmiddels een bericht heeft ontvangen van Johann ‘Hans’ Nolde. Het is niet duidelijk waarom deze correspondentie is gevoerd.
Bron: Gerhard H. Nolde te Hoensbroek
Placeholder image
Bidprentje van Johann ‘Hans’ Nolde.
Bron: Gerhard H. Nolde te Hoensbroek.
Tijdens deze gevechten werd Johann Nolde op 14 december 1943 aan zijn voorhoofd getroffen door een granaatsplinter. Met zijn verwonding werd hij op 18 december 1943 opgenomen in een Lazarett. Op 2 januari 1944 werd hij: ‘Dienstfähig zur Truppe entlassen’. Dit betekent dat hij voldoende hersteld was om naar zijn eenheid terug te keren. Inmiddels was de divisie, na de zware gevechten van november en december 1943, in januari 1944 van het front genomen om bij Genua weer op adem te komen en opnieuw uitgerust te worden.
Op 22 januari 1944 landden de Geallieerden op de kust van Anzio en Nettuno en vormden aldaar een nieuw bruggenhoofd. De 65. Infanterie-Division kreeg opdracht zich van Genua naar Anzio te begeven om het samen met andere Duitse eenheden het bruggenhoofd te vernietigen.
In die gevechten raakte Johann Nolde opnieuw gewond. Naar alle waarschijnlijkheid was dat bij de gevechten rond Anzio, omdat zijn eenheid daar was ingezet. Op 16 februari 1944, omstreeks 21.20 uur, kwam hij in een Feldlazarett in Rome, Italië, te overlijden. In eerste instantie werd hij begraven op het Heldenfriedhof in Rome, later werd hij herbegraven op het Duitse oorlogskerkhof in Pomezia, Italië. Zijn graf is te vinden in vak C, graf 704.
In Hoensbroek werd een zielendienst gehouden voor Johann Nolde. Op 25 april 1944 vond in de kerk van Mariarade de zeswekendienst plaats.

Johann Nolde bereikte de leeftijd van 33 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Brunssum
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Limburger Koerier d.d. 22 april 1944
  • Gerhard H. Nolde te Hoensbroek
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Frans Martin Odrosslij

Placeholder image
Document betreffende Frans Martin Odrosslij. Hieruit blijkt dat zijn ouders in de oorlogsjaren in Geleen woonden.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Frans Martin Odrosslij kwam op 12 september 1923 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Engelbert Odrosslij, geboren op 8 juli 1902 in Koblau, het huidige Koblov in Tsjechië en Hendrina Henrica Theuwis, geboren op 25 december 1900 in Nederweert. Zij trouwden op 1 december 1922 in Hoensbroek. Behalve Frans kregen zij nog drie andere kinderen. Engelbert Odrosslij was mijnwerker van beroep. Hij werkte als houwer in de Staatsmijn Emma in Treebeek. Het gezin Odrosslij woonde in Hoensbroek op Hermesweg 20. Op 2 juni 1924 verhuisde men naar Heerlen. Korte tijd later, op 17 december 1924, keerde het gezin naar Hoensbroek terug, om eerst te gaan wonen op Ridder Hoenstraat 10 en later op Mauritsstraat 17. Op 5 juni 1926 verhuisde men naar Schinveld. De gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.

Frans Martin Odrosslij, de zoon, was ongehuwd. In de Tweede Wereldoorlog diende hij in het Duitse leger. Zijn militaire basisopleiding kreeg hij in de SS-Freiwilligen-Standarte ‘Nordwest’. De eenheid van de Waffen-SS was in april 1941 opgericht en bestond voor een deel uit Vlaamse en Nederlandse vrijwilligers.
Placeholder image
Overlijdensbericht van Frans Martin Odrosslij.
Bron: Deutsche Zeitung in den Niederlanden 2 mei 1943.
In september 1941 werd de SS-Freiwilligen-Standarte ‘Nordwest’ ontbonden en haar troepen opgenomen in de SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’. Deze eenheid werd vanaf januari 1942 verplaatst naar het oostfront, ten zuidoosten van Leningrad, het tegenwoordige St. Petersburg, waar het defensieve stellingen innam langs de rivier de Volchov. In juli 1942 werd het legioen overgeplaatst naar een gebied, even ten zuiden van Leningrad. In de buurt van Krasnoye Selo nam het deel aan het beleg van Leningrad. Bijna een jaar lang vocht het legioen in dit gebied en het frontverloop veranderde nauwelijks.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Rusland, waar Frans Martin Odrosslij gesneuveld is.
Bron: Jan van den Berg.
Op 24 februari 1943 sneuvelde Frans Martin Odrossly op een plaats, circa 1 kilometer ten noorden van Finskoye Koyrovo. Dit dorp ligt zo’n 10 kilometer ten noordoosten van Krasnoye Selo. Frans diende op dat moment als Sturmmann in de 1. Kompanie, I. Bataillon, SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’. Hij vond zijn laatste rustplaats op het oorlogskerkhof in Krasnoye Selo, vak H, rij 1, graf 13.
Een soldaat en kameraad van Frans Martin Odrossly, SS-Unterscharführer Ewald Kapel, woonachtig in Geleen-Lutterade, liet op 2 mei 1943 in de Deutsche Zeitung in den Niederlanden een artikel plaatsen over het overlijden van zijn vriend. Hij had het artikel op 20 april 1943 in het veld geschreven.

Frans Martin Odrossly bereikte de leeftijd van 19 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Deutsche Zeitung in den Niederlanden d.d. 2 mei 1943
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Pieter Adriaan Johan van den Oever

Pieter Adriaan Johan van den Oever werd op 18 maart 1914 in Hoensbroek geboren. Zijn ouders waren: Adrianus Dirk van den Oever, geboren op 1 januari 1886 in het Gelderse Beesd en Catharina Wilhelmina de Graauw, geboren op 22 januari 1889 in Culemborg. Zij waren op 7 juni 1911 in Beesd getrouwd. Daarna vertrok het stel naar Zuid-Limburg. Het echtpaar kreeg vier kinderen. Na de geboorte van het eerste kind verhuisde het gezin van Schaesberg naar Hoensbroek. In deze woonplaats kwam dus Pieter Adriaan Johan van de Oever op de wereld. Later kwamen de twee laatste kinderen op de wereld, de een in Culemborg en de ander in Hoensbroek.
Placeholder image
Pieter Adriaan Johan van den Oever.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Het gezin woonde in Hoensbroek in de Akerstraat, later op Kastanjelaan 20. Adrianus Dirk van den Oever, de vader, was opzichter op de mijn. Op 22 juli 1919 verhuisde het gezin naar Heerlen. Hier overleed Catharina Wilhelmina de Graauw, de moeder, op 4 maart 1920. Een paar dagen eerder had zij een levenloos kind gebaard. Adrianus Dirk van den Oever trouwde op 22 maart 1922 met Elisabeth Gijsberdina Bloemendaal, geboren op 17 november 1891 in Dordrecht. Uit dit huwelijk kwamen nog eens drie kinderen voort die allen in Heerlen op de wereld kwamen. In Heerlen woonde men op Passartweg 13. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Pieter Adriaan Johan van den Oever, de zoon, was timmerman van beroep. Hij verliet het gezin op 2 juni 1930 om naar Haarlem te verhuizen. Op 6 mei 1932 keerde hij weer naar zijn ouders in Heerlen terug. Lang bleef hij echter niet in deze plaats wonen, want op 18 augustus 1934 verhuisde hij naar Rotterdam.
Op 20 april 1936 vertrok Pieter Adriaan Johan van den Oever naar Nederlands-Indië, waar hij ging dienen in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL). Omstreeks december 1940 trouwde hij in Nederlands-Indië met een zekere J.A.C. Roeloff, waar verdere gegevens niet meer konden worden achterhaald. Het echtpaar woonde op Djamboeweg 43 in Soerabaja. Pieter Adriaan van den Oever was ingedeeld bij de plaatselijke geniedienst in Soerabaja, Java, Nederlands-Indië, en klom met de tijd op tot de rang van korporaal. Later werd hij brigadier.
De Japanse aanval op Nederlands-Indië begon ruim een maand nadat Nederland de oorlog aan Japan had verklaard. Nederland had dit gedaan naar aanleiding van de Japanse aanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor. De Japanse aanval op Nederlands-Indië begon op 10 januari 1942 in Borneo. Op 8 maart 1942 was de Nederlandse capitulatie een feit.
Placeholder image
Grafsteen van Pieter Adriaan Johan van den Oever op het Nederlands Ereveld Thanbyuzayat in Myanmar.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Placeholder image
Voorzijde van het kampkaartje van Pieter Adriaan Johan van den Oever.
Bron: Stichting Administratie Indonesische Pensioenen te Heerlen.
Pieter Adriaan van den Oever werd een dag vóór de capitulatie in Java door de Japanners gevangenen genomen en opgesloten in een krijgsgevangenkamp ergens in Java. Op 29 oktober 1942 bracht men hem over naar Birma, het huidige Myanmar. Hij kwam eerst terecht in een krijgsgevangenkamp in Candaw, later in een soortgelijk kamp in Anganum-2.
Placeholder image
Landkaart van Azië. De rode stip is globaal de locatie in Myanmar, waar Pieter Adriaan Johan van den Oever kwam te overlijden.
Bron: Jan van den Berg.
In Birma werd Pieter Adriaan van den Oever ingezet bij de bouw van de beruchte spoorweg tussen Non Pladuk in Siam en Thanbyuzayat in Birma, het tegenwoordige Myanmar. De spoorweg had een lengte van 415 kilometer en overbrugde een hoogte van 300 meter. In september 1942 werd met de aanleg van de spoorweg begonnen en in december 1943 kwam het werk gereed, ten koste van circa 100.000 mensenlevens.
In juli 1943 bevond Pieter Adriaan Johan van den Oever zich in het kamp Anganum-2 in Birma, gelegen op 100 kilometer afstand van Thanbyuzayat. Hij werd op 29 juli 1943 ziek maar heeft kennelijk moeten doorwerken tot zijn dood. Hij had een ernstig gekneusde wond, waaraan hij op 9 september 1943 in kamp Anganum-2 kwam te overlijden. Aanvankelijk werden de doden langs de spoorweg begraven, en wel in de directe omgeving van de kampen.
Na de oorlog zijn de doden herbegraven op drie erevelden. Pieter Adriaan Johan van den Oever ligt tegenwoordig begraven op het Nederlands Ereveld Thanbyuzayat in Myanmar, in vak D1, rij D, graf 20.

Pieter Adriaan Johan van den Oever bereikte de leeftijd van 29 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Stichting Administratie Indonesische Pensioenen te Heerlen
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Horst Panzer

Horst Panzer kwam op 17 april 1924 in Mettmann, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, op de wereld. Zijn ouders waren: Emil Alfred Panzer, geboren op 3 juli 1877 in Eilsdorf, ongeveer 50 kilometer ten westen van Maagdenburg, in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt en Hermine Elise Schmitz, geboren op 14 oktober 1877 in Schwelm, Noordrijn-Westfalen. Zij trouwden op 10 juni 1899 in Schwelm. Horst was hun enigst kind. De leden van het gezin bezaten de Duitse nationaliteit.

Horst Panzer, de zoon, kwam op 1 augustus 1942 in dienst bij de Duitse luchtmacht, de Luftwaffe. Hij ontving zijn militaire basisopleiding bij de 4. Kompanie, Flieger-Ausbildungs-Regiment 62. Deze eenheid was op dat moment in Blois gestationeerd, ongeveer 150 kilometer ten zuiden van Parijs. Na zijn basisopleiding startte Horst met de officiersopleiding aan de Fahnenjunkerlehrgang op de Luftkriegsschule 2. Dit opleidingsinstituut bevond zich op het vliegveld Gatow, ten zuidwesten van Berlijn. Horst behaalde op 15 mei 1943 de Dienstgrad van Fahnenjunker-Gefreiter.
Placeholder image
Deel van het logboek van Battery B, 559th Anti Aircraft Artillery, waarin wordt vermeld dat op 17 december 1944, omstreeks middernacht, een JU 88 werd neergeschoten die in Hoensbroek neerkwam.
Bron: Onbekend.
Placeholder image
Document met gegevens over Horst Panzer. Bron: Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn.
In de vroege ochtend van 16 december 1944 begonnen de Duitsers met het beroemde Ardennenoffensief. In het kader van dit offensief ondernam de Duitse luchtmacht aanvallen op Geallieerde posities. Dit gebeurde onder de codenaam Herbstnebel. De luchtaanvallen beperkten zich niet alleen tot het frontgebied in de Ardennen. Er werden ook doelen diep achter het front gebombardeerd, bedoeld om de aanvoer van Geallieerde versterkingen naar de Ardennen te vertragen. Hoensbroek was een van de doelen van de Duitse luchtmacht. Op 16 december 1944, even na 23.00 uur, viel er een bommenregen in een strook vanaf de Hommerterweg tot aan een deel van het complex van de Staatsmijn Emma in Treebeek. Hierbij raakten verschillende burgers gewond, waaronder Gerardus Franciscus Kortooms. Charlie T. Hudson, een Amerikaanse soldaat, vond toen de dood (zie hun verhalen). Een paar dagen later was er weer een luchtaanval op Hoensbroek.
Op 18 december 1944, omstreeks 01.11 uur, steeg vanuit de vliegbasis Wesendorf, in de Duitse deelstaat Nedersaksen, een Junkers Ju-88 S3 met werknummer 330385, in het donker van de nacht op. Het vliegtuig behoorde tot de 6. Staffel, II. Gruppe, Lehrgeschwader 1. Haar bemanning bestond naast Oberfähnrich Horst Panzer uit Obergefreiter Rudolf Schneider, Obergefreiter Erich Schröter en Unteroffizier Werner Uhlig (zie hun verhalen). Om 02.15 uur, na een vlucht van ruim een uur, kwam het vliegtuig boven Hoensbroek aan, waar het door de luchtafweer van de Amerikanen, dat op verschillende locaties in Hoensbroek stond opgesteld, werd neergehaald.
Placeholder image
Graf van Horst Panzer op het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray.
Bron: Jan van den Berg.
De luchtafweer was afkomstig van Battery B, 559th Anti Aircraft Artillery (Automatic Weapons) Battalion. In het logboek van deze eenheid is te lezen: “Shot at one Ju-88 (Claim Cat I), crashed in Hoensbroek”. Een claim van categorie I wil zeggen dat het vliegtuig met zekerheid is neergestort. Daarnaast bestond ook nog een claim van categorie II: men heeft het vliegtuig in brand zien gaan of men zag het toestel snel aan hoogte verliezen, zonder de zekerheid te hebben dat het ook daadwerkelijk neergestort was. Na onderzoek werd de geclaimde Cat I bevestigd op 26 december 1944.
Het door de luchtafweer getroffen vliegtuig stortte brandend neer, in een schuine hoek, in een weiland aan de Klinkertstraat nabij kasteel Hoensbroek. Thans bevindt zich hier de Droomvijver. De complete bemanning, waaronder Horst Panzer, verloor hierbij het leven. In het Duitse logboek van de eenheid, waarin de verliezen werden bijgehouden, staat summier : “Vom Feindflug nicht zurückgekehrt”.
Het is mogelijk dat de lichamen van de vliegtuigbemanning door de Amerikaanse militaire politie (M.P.) geborgen zijn en overgebracht naar de Ninth US Army Cemetery in Margraten. Er zijn bij de gemeente Hoensbroek namelijk geen documenten te vinden van de begrafenis van de vier soldaten. In Margraten was een deel van de begraafplaats gereserveerd voor de teraardebestelling van Duitse soldaten.
De gemeentepolitie van Hoensbroek is bij het wrak geweest. In haar dagrapport van 17 en 18 december 1944 is te lezen dat men twee (sic) lijken heeft gevonden. Naar later door de Ordedienst werd medegedeeld zijn twee parachutes meegenomen door de M.P., terwijl twee parachutes bij het wrak zijn gevonden. Betekent dit dat twee bemanningsleden het vliegtuig per parachute hebben weten te verlaten, maar toch om het leven zijn gekomen?
Na de Tweede Wereldoorlog werden de Duitse soldaten, die in Margraten begraven waren, overgebracht naar het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray. Hier heeft Horst Panzer zijn definitieve rustplaats gevonden in vak C, rij 1, graf 24.

Hort Panzer bereikte de leeftijd van 20 jaar.

Bronnen:
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Stadtarchiv Mettmann
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • After Action Report Battery B 559th AAA (AW) Bn.
  • Boek 'Duel in de wolken' van R. Putz
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hendrik Pastoor

Hendrik Pastoor zag op 10 maart 1923 in Hoensbroek het levenslicht. Zijn ouders waren: Hendrik Pastoor, geboren op 13 maart 1891 in Hoogeveen en Jantje Blokzijl, eveneens geboren in Hoogeveen en wel op 1 juli 1890. Zij waren op 24 mei 1913 in Hoogeveen getrouwd. Het echtpaar kreeg tien kinderen. Na de geboorte van het derde kind, liet het gezin zich, komend van Hoogeveen, op 23 december 1920 in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. In deze plaats werden de laatste zeven kinderen geboren. Hendrik Pastoor, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als cokeslader op de cokesfabriek Emma in Treebeek. Het gezin Pastoor heeft op diverse adressen in Hoensbroek gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde men in Hoensbroek op Demstraat 157. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Hendrik Pastoor.
Bron: Jan van den Berg.
Hendrik Pastoor, de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn ouders op Demstraat 157 in Hoensbroek. Hij had op de Hervormde Lagere School gezeten dat aan de Kastanjelaan in Hoensbroek lag. Hij was lang van postuur. Hij was, net als zijn vader en broers, verzot op voetbal. Hij had een goedaardig karakter, was soms ondeugend en kon moeilijk tegen onrecht. Ook was hij avontuurlijk ingesteld waardoor zijn moeder wel eens zei: “Hij zal niet sterven in een bed.”
Over het beroep van Hendrik Pastoor heerst enige onduidelijkheid. Uit het archief van het Ministerie van Defensie valt op te maken dat hij zijn brood verdiende in de bruinkoolgroeve Carisborg, dat gelegen was aan de Passartweg in de Heerlense wijk Heerlerheide. Bij een interview met Jan Pastoor, zijn broer, kwam naar voren dat Hendrik Pastoor werkzaam was als sleeper op de Staatsmijn Emma. Bij Jan Pastoor is niets bekend dat zijn broer gewerkt zou hebben op de bruinkoolgroeve Carisborg.
Jan Pastoor vertelde ook dat zijn broer Hendrik de eerste Amerikaanse soldaten zat op te wachten toen die in september 1944 Nederland binnen kwamen. Hij wilde zo snel mogelijk in dienst. Zonder zijn ouders hierover te raadplegen had hij zich dan ook op zeker moment op kasteel Amstenrade aangemeld als oorlogsvrijwilliger bij de Stoottroepen van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 30 november 1944 officieel in dienst trad. Hij kwam terecht bij de Stafcompagnie van het IIe Bataljon Stoottroepen.
De Stoottroepen waren op 21 september 1944 opgericht. Begin oktober 1944 waren de eerste troepen na veel improvisatie gereed voor inzet aan het front. Vanaf 7 oktober 1944 werd een aantal compagnieën als ondersteuning ingezet bij de Amerikaanse 29e Infanterie Divisie die in de lijn Roosteren-Gangelt-Gillrath-Geilenkirchen opereerde. De Amerikanen hadden een gebrek aan infanteristen. De Stoottroepen konden hierin uitkomst bieden.
Omdat de Stoottroepen deel uitmaakten van het Amerikaanse 9e Leger hadden zij de Amerikaanse organisatievorm aanvaard. De stoottroepen werden vooral belast met patrouilleactiviteiten. Begin november 1944 werden de Stoottroepen overgeheveld naar de provost-marshal van het Amerikaanse 9e Leger. Deze zette de Nederlanders in waar hij dat nodig achtte. In de praktijk kwam het er voornamelijk op neer dat zij patrouillediensten gingen verrichten achter het front, in de meeste gevallen in de lijn Geilenkirchen-Aken. Soms werden zij belast met veiligheidsopdrachten en de afvoer van krijgsgevangenen. Daarnaast bewaakten de Stoottroepen de grote benzinedepots en munitieopslagplaatsen, die met het oog op verdere operaties, in Zuid-Limburg waren aangelegd.
Het IIe Bataljon Stoottroepen, waar Hendrik Pastoor deel van uitmaakte, werd in de maanden oktober tot en met december 1944 ingezet in de omgeving van het Duitse Hillensberg. Na wachtlopen en patrouilles keerde men telkens weer terug naar het Bisschoppelijk College in Sittard, waar men in de kelder van het gebouw gehuisvest was. Deze kelder zat maar deels onder de grond en had ramen.
Sittard, dat in september 1944 door de Amerikanen bevrijd was, werd nog regelmatig door de Duitse artillerie onder vuur genomen. In de nacht van 30 november op 1 december 1944 was het weer zover. Een van de granaten kwam neer in de omgeving van het kelderraam van de school. Hendrik Pastoor, net één dag in dienst, werd in zijn hoofd getroffen door een granaatsplinter, die door het kelderraam naar binnen drong. Deze splinter kwam terecht in zijn linker slaap. Op 1 december 1944, om 07.30 uur, overleed hij aan zijn verwonding. Bij het Duitse artillerievuur die nacht vonden twee andere stoottroepers en een aantal burgers uit Sittard de dood.
Placeholder image
Graf van Hendrik Pastoor op de tegenwoordige Begraafplaats Samenwerking te Treebeek. Bron: Jan van den Berg.
Jan Pastoor, zijn broer, werd door een Engelse soldaat opgehaald met de mededeling dat Hendrik Pastoor in de afgelopen nacht iets ernstigs was overkomen en dat hij mee moest komen om zijn broer te identificeren. Hij werd door de Engelsman naar het ziekenhuis in Sittard gebracht waar zijn broer lag opgebaard. Na de identificatie is hij naar het huis van zijn ouders gegaan om het nieuws over te brengen.
Placeholder image
Overlijdensbericht van Hendrik Pastoor.
Bron: Limburgs Dagblad 4 december 1944.
De legerleiding wilde het stoffelijk overschot van Hendrik Pastoor, tezamen met andere gesneuvelde kameraden in Sittard begraven. Maar de vader van Hendrik Pastoor wenste dat zijn zoon in Treebeek zou worden begraven, dat dichter bij huis lag. Later werd het lichaam van Hendrik Pastoor naar Demstraat 157 in Hoensbroek overgebracht waar het werd opgebaard. De plechtige uitvaartdienst vond op 5 december 1944 in Hoensbroek plaats in de Hervormde Kerk, gelegen op de hoek van de Kastanjelaan met de Grubbelaan, voorheen Beatrixstraat. De kist werd gedragen door voetbalkameraden en de dienst werd geleid door dominee van Kan. Bij de tocht van de kerk naar de Protestantse begraafplaats in Treebeek, de tegenwoordige Begraafplaats Samenwerking te Treebeek, reed de politie voorop. Het graf, met op de steen een foto van Hendrik Pastoor, is nog altijd te vinden op deze begraafplaats.
Volgens Jan Pastoor heeft men in latere jaren het stoffelijk overschot van zijn broer willen overbrengen naar de begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Wie dit voornemen had is niet bekend. Maar de familie heeft dit geweigerd. Zij wilden de eeuwige rust van Hendrik Pastoor niet verstoren.
Op zondagmorgen, 31 augustus 1952, vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de loco-burgemeester, wethouder Boshouwers, namens de minister van oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, waaronder Hendrik Pastoor. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Hendrik Pastoor bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Boek Stoottroepen 1944-1984, Sectie Militaire Geschiedenis Landmachtstaf
  • Limburgs Dagblad d.d. 1 september 1952
  • Informatie van dhr. J. Lodders over gesneuvelde stoottroepers
  • Informatie van dhr. Jager uit Hoensbroek, oud-stoottroeper
  • Informatie van dhr. Smits uit Hoensbroek, oud-stoottroeper
  • Informatie van dhr. Jan Pastoor uit Hoensbroek, broer van Hendrik Pastoor
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


gezin Pels

Nefthalie Pels werd geboren op 6 juni 1877 in Delfzijl. Eva Koperenberg kwam op 9 januari 1882 in Eijsden op de wereld. Het stel was op 24 augustus 1906 in Eijsden in het huwelijk getreden. Zij kregen vier kinderen. De eerste drie kinderen kwamen in Delfzijl op de wereld: Simon op 10 juli 1907, Andries op 23 juni 1909 en Nathan op 20 oktober 1910. Op 16 januari 1918 liet het gezin zich, komend van Amsterdam, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier werd het vierde en laatste kind geboren: Israel op 22 januari 1920. Het gezin Pels woonde in Hoensbroek op Muisberg 42. Het heeft maar een korte tijd in Hoensbroek gewoond, want op 8 maart 1920 vertrok het gezin naar Nijmegen, waar de vader de kost verdiende als koopman in oude metalen. De leden van het Joodse gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Nefthalie Pels en Eva Koperenberg
Nefthalie Pels en Eva Koperenberg woonden tijdens de Tweede Wereldoorlog op Sint Stephanusstraat 151 in Nijmegen. Op een bepaald moment werden zij door de bezetter opgepakt en kwamen op 17 september 1942 aan in Kamp Westerbork. Een dag later, op 18 september 1942, werd het echtpaar met 1.002 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Op 21 september 1942, direct na hun aankomst, werden zij in Auschwitz vermoord. Nefthalie Pels bereikte de leeftijd van 65 jaar. Eva Koperenberg werd 60 jaar.

Simon Pels
Simon Pels, de zoon, trouwde met Jetje Levie, geboren op 31 juli 1912 in Arnhem. Het stel kreeg één kind: Evaline Bertha, geboren op 6 december 1941 in Nijmegen. Simon Pels, de vader, was handelsreiziger in confectie van beroep. Het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Nijmegen op Groenewoudseweg 262.
Al vanaf 1933 hielp Simon Pels mee in de verspreiding van het Duitstalige, anti-Nazi weekblad Freie Presse. Het weekblad was eind mei 1933 door een handvol sociaal-democratische emigranten, afkomstig uit Duitsland, in Amsterdam opgericht. De socialist Henk Spansier was één van de mensen die belast waren met de verspreiding van het weekblad in de regio Nijmegen. Simon Pels hielp hem hierbij en dit leverde hem in een Duits strafdossier de bijnaam op: den Juden Peltz.
Henk Spansier werd bij een bezoek aan het Duitse Kleef gearresteerd op 12 augustus 1933. Simon Pels, die kennelijk bij hem was, wist aan die arrestatie te ontkomen. In het kader van de Jodenvervolging werden op 17 september 1942 Simon Pels en zijn gezin door de Duitse bezetter in Nijmegen opgepakt en overgebracht naar Kamp Westerbork. De volgende dag, op 18 september 1942, werden ze met 1.001 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Moeder en dochter werden op 21 september 1942, direct na aankomst, in dit kamp vermoord. Jetje Levie bereikte de leeftijd van 30 jaar. Evaline Bertha Pels was nog geen jaar oud. Na een verblijf van meer dan drie maanden in Auschwitz werd Simon Pels op 31 december 1942 in dit kamp vermoord. Hij bereikte de leeftijd van 35 jaar.

Nathan Pels
Placeholder image
Overlijdensakte van Nathan Pels.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Nathan Pels, de zoon, was slager van beroep. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij verloofd met de slagersdochter Greet Aelberts. Hij woonde bij zijn ouders op Sint Stephanusstraat 151 in Nijmegen. Op 27 augustus 1942 werd geconstateerd dat Nathan Pels niet meer woonde op bovengenoemd adres en tevens geen vergunning voor een verhuizing had aangevraagd. De Duitse bezetter wilde zicht houden op de woonadressen van Joodse mensen. Deze waren geregistreerd en indien men wilde verhuizen was hiervoor een vergunning nodig. In de vergunning stond dan ook het toekomstige woonadres. Nathan Pels had dit verzuimd te doen en daarom verzocht de Commissaris van Politie in Nijmegen om zijn opsporing en aanhouding.
In werkelijkheid was Nathan Pels ondergedoken bij de familie Kruitwagen, wonende in de Dorpsstraat in Hees, toentertijd een dorp onder de rook en tegenwoordig een wijk van Nijmegen. Op zeker moment werd zijn onderduikadres verraden en werd hij door de bezetter opgepakt. Hij kwam op 15 mei 1944 terecht in Kamp Westerbork. Na een verblijf van vier dagen in het kamp werd hij op 19 mei 1944 op transport gesteld naar het oosten. Op die bewuste dag waren er twee transporten, de een naar Auschwitz, de ander naar Bergen-Belsen. Maar uiteindelijk kwam Nathan Pels op de een of andere manier terecht in Groß-Rosen.
Op 11 februari 1945 arriveerde Nathan Pels, komend van Groß-Rosen, in het kamp Buchenwald. Niet lang daarna, op 3 maart 1945, werd hij in het Kranken Bau van het kamp opgenomen. Hier overleed Nathan Pels op 8 maart 1945, omstreeks 10.15 uur, volgens een kamparts aan de gevolgen van een maag- en darmcatarre. Hierbij moet opgemerkt worden dat de gevangenen in eerste instantie stierven aan het kamp. Nathan Pels bereikte de leeftijd van 34 jaar.

Andries Pels en Israel Pels
Andries Pels en Israel Pels zijn de enigen van het gezin die de oorlog overleefden.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Dagblad ‘Het Volk’, 2 augustus 1934
  • Internet genealogische sites
  • Internet www.oorlogsdodennijmegen.nl
  • Informatie www.noviomagus.nl
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hendrikus Penders

Hendrikus Penders zag op 2 juni 1894 in Wijchen het levenslicht. Zijn ouders waren: Theodorus Penders, geboren op 21 april 1864 in Wijchen en Johanna Ruis, geboren op 18 augustus 1870 in Afferden. Zij waren op 19 augustus 1892 in Wijchen gehuwd. Voor zover bekend kreeg het echtpaar twee kinderen. Theodorus Penders, de vader, was arbeider van beroep. Johanna Ruis, de moeder, was dienstmeid. Op 21 februari 1900 kwam Theodorus Penders in Wijchen te overlijden. Johanna Ruis, de moeder, trouwde op 19 februari 1909 in Wijchen met een zekere Hendrikus van Wezel, een achtentwintig jarige landbouwer geboren uit Herpen. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Hendrikus Penders, de zoon, liet zich, komend van Wijchen, op 27 september 1920 inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hij was ongehuwd en van beroep mijnwerker. Op 28 december 1937 werd in het bevolkingsregister van deze gemeente opgetekend. dat hij Hoensbroek had verlaten met onbekende bestemming. Dit was slechts voor korte tijd, want op 27 april 1939 keerde hij weer terug naar Hoensbroek, komend van het Belgische Eisden. In Hoensbroek woonde hij op Kouvenderstraat 58. Hendrikus werkte in een Belgische mijn. Om zijn werk te kunnen bereiken moest hij gebruik maken van de stalen brug over het Julianakanaal bij Stein. In die tijd lag bij het gehucht Maasband een kleine veerpont over de Maas. Het ziet er naar uit dat de steenkolenmijn van Eisden de werkplek van Hendrikus was.
In de vroege ochtend van 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval, was Hendrikus Penders op weg naar zijn werkplek en dit betekende dat hij over de stalen brug over het Julianakanaal bij Stein moest. Het Nederlandse leger kende het belang van de kanaalbruggen en liet deze daarom bewaken door soldaten. Bij een vijandelijke aanval moesten zij de bruggen opblazen. Dit was van groot belang om een snelle Duitse opmars in de richting van de Maas en België tegen te gaan.
De Duitse divisies, die de Nederlandse grens op het officiële aanvalstijdstip zouden passeren, moesten met spoed de bruggen zien te bereiken om daarna het kanaal over te steken en hun opmars zonder tijdverlies te kunnen vervolgen. Om de bruggen onbeschadigd te veroveren werd een slinkse aanval bedacht: overvalcommando’s zouden op het moment van de inval aan de grens al bij de bruggen klaar staan en moesten over hun reguliere Wehrmacht-uniform het uniform van Nederlandse militairen dragen.
Het Duitse overvalcommando voor de kanaalbrug bij Stein stond onder bevel van Unteroffizier Klein. Dit overvalcommando en nog een aantal anderen maakten deel uit van het Baulehrbataillon zbV 800 (Bataillon zur besondere Verwendung) dat onder de Abwehr viel, ofwel de Duitse inlichtingendienst. Deze eenheid was speciaal getraind voor acties achter linies van de vijand. Bij deze operatie had het bataljon ondermeer opdracht de bruggen over het Julianakanaal bij Stein, Urmond, Berg, Obbicht en Roosteren onbeschadigd in handen te krijgen.
Volgens het Duitse aanvalsplan dienden de overvalcommando’s vóór het officiële Duitse aanvalstijdstip, 03.55 uur Nederlandse Tijd, de Nederlandse grens te passeren om daarna snel en ongezien naar de bruggen op te rukken. Eenmaal op of over de bruggen zouden zij hun ware afkomst en eigenlijke uniformen tonen, de bewakers overrompelen en de springladingen onschadelijk maken.
Placeholder image
Brief van de gemeente Hoensbroek aan de Raad van Arbeid te Maastricht, waarin de dood wordt gemeld van twee personen: Johann Jonges en Hendrikus Penders. Deze mensen zijn op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval, door rechtstreeks oorlogsgeweld om het leven gekomen.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
De Duitse overvalcommando’s wisten vanuit het Duitse dorp Millen de Nederlandse grens tussen Nieuwstadt en Sittard te passeren. Tussen twee bewaakte Nederlandse grensposten kropen ze met behulp van ladders over de Rode Beek, welke daar de grens vormde. Zij hergroepeerden zich vervolgens in een boomgaard, niet ver van kasteel Limbricht. Vandaar begaven de overvalcommando’s zich via diverse routes naar de hun toegewezen doelen.
Omstreeks 04.00 uur Nederlandse Tijd naderde het overvalcommando vanuit Stein de stalen boogbrug over het Julianakanaal. De brug werd bewaakt door een zestal Nederlandse soldaten van het 37e Regiment Infanterie (37 R.I.). Na een vuurgevecht wisten de Duitsers de bewaking uit te schakelen en de brug onbeschadigd in handen te krijgen. Daarbij sneuvelde een Nederlandse soldaat en de andere vijf militairen raakten gewond, van wie er twee later aan hun verwondingen zouden overlijden.
Aan het oostelijke uiteinde van de brug werden twee Duitse soldaten opgesteld om de brug vanaf die zijde te beschermen, tot het overvalcommando werd afgelost door de voorhoede van de om 03.55 uur Nederlandse Tijd over de grens binnenvallende 7. Infanterie Division. De eerste onderdelen van de divisie, zijnde de Vorausabteilung, kwam rond 04.55 uur Nederlandse Tijd bij de brug aan.
Placeholder image
Oorlogsmonument in Stein-Meers, met daarop onder meer de naam van Hendrikus Penders.
Bron: Internet, 4en5mei.nl
Bij de strijd om de brug over het Julianakanaal bij Stein, heeft Hendrikus Penders zijn leven gelaten. Kennelijk bevond hij zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Wellicht is hij in de vuurlinie terecht gekomen, toen hij op weg was naar zijn werkplek in België. Op 5 juni 1940 noteerde de ambtenaar van de burgerlijke stand van Stein het overlijdenstijdstip van Hendrikus Penders, zijnde 5.00 uur Nederlandse Tijd. Voor zover bekend is hij het eerste Hoensbroekse burgerslachtoffer tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het tijdstip van overlijden roept echter een vraag op want de strijd om de brug had een uur eerder plaatsgevonden. Het kan ook zijn dat hij niets vermoedend richting de brug fietste en door de twee Duitse soldaten, die aan het oostelijke uiteinde van de brug waren opgesteld, is neergeschoten. Een andere optie is dat de Vorausabteilkung van de 7. Infanterie Division, die omstreeks 04.55 uur bij de brug aankwam, hem onder vuur heeft genomen.
Op de Kapelaan J.W. Berixstraat in Stein-Meers, ter plaatse van de driesprong langs het Julianakanaal, werd in 1956 een oorlogsmonument onthuld. Het bestaat uit een gemetseld voetstuk waarop het borstbeeld geplaatst is van kapelaan J.W. Berix, één van de slachtoffers uit de gemeente Stein, die door oorlogsgeweld om het leven is gekomen. Op de grond bevindt zich een marmeren plaat met daarop de namen van de slachtoffers. Onder het hoofd ‘Burgerslachtoffers 1940-1945’ staat ook de naam van Hendrikus Penders. Elk jaar vindt hier op 4 mei de Nationale Dodenherdenking van de gemeente Stein plaats.

Hendrikus Penders bereikte de leeftijd van 45 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Boek Spearhead nummer 13: Brandenburgers, the Third Reich’s Special Forces van Chris Ellis
  • Harie Rouvroye te Elsloo
  • Internet site Gemeente Stein
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Johann Per

Johann Per zag op 4 juni 1911 het levenslicht in Hamborn, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zijn ouders waren: Nikolaus Per, geboren op 6 december 1880 in Koreno en Theresia Skoberne, geboren op 18 augustus 1888 in Sedem. Zij waren op 27 augustus 1910 in Hamborn getrouwd. Volgens de gezinskaart van de vader lagen Koreno en Sedem in Oostenrijk. Er bestaat een plaats met de naam Koreno in Slovenië en dat land maakte eeuwenlang deel uit van Oostenrijk. Het echtpaar kreeg vier kinderen. Het gezin had zich op 9 september 1931, komend van Rünthe, laten inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek, met Hoofdstraat 109 als hun woonadres. Nikolaus Per was schoenmaker van beroep en had een eigen zaak. Hij kwam op 6 maart 1938 in Hoensbroek te overlijden. De gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.

Johann Per, de zoon, was op 15 september 1939 getrouwd met Gertrud van der Ven, geboren op 25 september 1914 in Sterkrade, Noordrijn-Westfalen. Hij en zijn vrouw woonden in bij zijn moeder op Hoofdstraat 109 in Hoensbroek. Hij was, net als zijn vader dat was geweest, schoenmaker van beroep. Na de dood van zijn vader had hij de zaak overgenomen.
Placeholder image
Overlijdensbericht van Johann Per, waarin zijn dood bekend wordt gemaakt. De achternaam is anders geschreven. Pg betekent ‘Parteimitglied’.
Bron: Limburger Koerier 11 september 1942.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Rusland, waar Johann Per gewond raakte en later in een Kriegslazarett kwam te overlijden.
Bron: Jan van den Berg.
In de Tweede Wereldoorlog diende Johann Per in het Duitse leger. Na zijn militaire basisopleiding kwam hij als pionier terecht in de 2. Kompanie, Pionier-Bataillon 6, 6. Infanterie Division. De divisie nam vanaf juni 1941 deel aan operatie Barbarossa, de inval in Rusland. Bij Staritsa stak de divisie de rivier de Volga over, circa 190 kilometer ten noordwesten van Moskou, om vervolgens verder naar het oosten op te trekken. Maar door het winteroffensief van het Sovjet leger werd men gedwongen westwaarts te keren tot Rzhev. In heel 1942 was de divisie actief in deze sector van het front.
Johann Per overleed op 13 augustus 1942 in het Kriegslazarett 2/521 in Wjasma (Vyazma), Rusland, aan zijn verwondingen die hij in de strijd bij Rzhev opgelopen had. Wjasma ligt circa 110 kilometer ten zuiden van Rzhev. Waarschijnlijk werd hij als onbekende soldaat op het Duitse oorlogskerkhof van Dukhovshchina begraven, op ongeveer 70 kilometer ten noordoosten van Smolensk.
In de Limburger Koerier van 11 september 1942 stond een overlijdensbericht van Johann Per, welke was opgesteld door Wilhelm August Müller, de Ortsgruppenleiter van de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij (NSDAP) in Hoensbroek. Uit dit bericht blijkt dat Johann Per lid was van de NSDAP.

Johann Per bereikte de leeftijd van 31 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Limburger Koerier d.d. 11 september 1942
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Tjerk Sijmen Pol

Placeholder image
Tjerk Sijmen Pol.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Tjerk Sijmen Pol zag op 5 juni 1914 in Hoensbroek het levenslicht. Zijn ouders waren: Hendrik Pol, geboren op 15 juli 1883 in Buitenpost en Geeske Sijmens van der Hei, geboren op 20 maart 1881 in Bergum. Zij waren op 4 juni 1910 in Bergum getrouwd. Het echtpaar kreeg zeven kinderen. Na de geboorte van het derde kind verhuisde het gezin naar Zuid-Limburg. Op 19 februari 1914 liet men zich, komend van Heerlen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier werden de andere vier kinderen geboren, waaronder Tjerk Sijmen. Hendrik Pol, de vader, was metselaar van beroep. Later begon hij een eigen aannemersbedrijf. Het gezin woonde bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek op Ridder Hoenstraat 120. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Tjerk Sijmen Pol, de zoon, had vijf klassen lagere school doorlopen. Hij trad in de voetsporen van zijn vader door metselaar te worden. Hij werkte in het bedrijf van zijn vader.
Op 19 maart 1934 werd hij als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 13e Regiment Infanterie (13 R.I.). Hij werd ingedeeld bij de Mitrailleur Compagnie. In het leger klom hij op tot de rang van korporaal. Op 1 september 1934 ging hij met groot verlof.
In oktober 1939 trouwde Tjerk Sijmen Pol met Catharina Brouwers, geboren op 21 augustus 1918 in Maastricht. Het echtpaar kreeg drie kinderen. Het gezin woonde op Buttingstraat 103 in Hoensbroek.
Door de kritieke toestand in de wereld nam de Nederlandse regering op 28 augustus 1939 het besluit tot een algemene mobilisatie. Tjerk Sijmen Pol werd de dag erop onder de wapenen geroepen en kwam toen terecht bij de Mitrailleur Compagnie, 39e Regiment Infanterie (39 R.I.). Deze eenheid bestond voornamelijk uit soldaten die afkomstig waren uit Rotterdam en omgeving en was gelegerd in de Vesting Holland.
In april 1940, een maand voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, diende Tjerk Sijmen Pol bij de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht een verzoek in om als militair overgeplaatst te mogen worden naar Limburg. De reden voor dit verzoek was dat hij onmisbaar was voor het aannemersbedrijf van zijn vader. Plaatsing in Limburg was volgens hem te combineren met werken in het bedrijf van zijn vader. Het verzoek om overgeplaatst te worden werd ondersteund door een verklaring van de burgemeester van Hoensbroek. Het staat vast Tjerk Sijmen Pol op 25 mei 1940 met groot verlof ging.
Op 20 augustus 1944 werd Tjerk Sijmen Pol door de Arbeitskontrolldienst (AKD) in Hoensbroek opgepakt wegens het ontduiken van de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Bij zijn arrestatie was de voormalige Groningse bakker L. Hoks betrokken, die onder andere in Heerlen en omstreken als lid van de AKD een groot aantal onderduikers had weten op te sporen. In 1947 werd Hoks door de Maastrichtse rechtbank ter dood veroordeeld. Een jaar later werd dit omgezet in twintig jaar. De AKD was een zusterorganisatie van de Sicherheitspolizei (Sipo). Deze moest arbeiders opsporen die niet in Duitsland wilden werken, of die na hun verlof niet naar Duitsland terugkeerden.
Placeholder image
Tekening waarop gevangenen bezig zijn met de aanleg van de Friesenwall, een verdedigingslinie langs de Duitse Noordzeekust.
Bron: Onbekend.
Een getuige van de arrestatie van Tjerk Sijmen Pol vertelde later dat drie mannen in een zwart uniform waren verschenen. Zij vroegen Tjerk Sijmen Pol naar namen van mensen. Vervolgens werd hij door de mannen meegenomen die hem lieten opsluiten op het politiebureau van Hoensbroek.
Op 21 augustus 1944, om 14.00 uur, arriveerden twee wachtmeesters van de AKD op het politiebureau van Hoensbroek. Geregeld werd dat Tjerk Sijmen Pol, samen met zeven andere arrestanten, de volgende dag met de eerste trein overgebracht zou worden naar Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager. Karel Hendrik Cobben en Hendricus van der Velden maakten ook deel van de groep arrestanten (zie hun verhalen).
Placeholder image
Overlijdensakte van Tjerk Sijmen Pol.
Bron: Centraal Bureau Genealogie te Den Haag.
De volgende dag, om 05.20 uur, werden de acht arrestanten op transport gesteld naar Kamp Amersfoort. Tjerk Sijmen Pol kwam op 26 augustus 1944 in Amersfoort aan, tezamen met Karel Hendrik Cobben en Hendricus van der Velden. Omdat het vast staat dat Karel Hendrik Cobben via het Arbeitserziehungslager en doorgangskamp Erika bij Ommen in Amersfoort aankwam, kan worden aangenomen dat ook Tjerk Sijmen Pol een paar dagen in Ommen heeft doorgebracht.
Op 8 september 1944 werd Tjerk Sijmen Pol vanuit Amersfoort gedeporteerd naar Neuengamme, een Konzentrationslager, gelegen ten zuidoosten van de Duitse stad Hamburg in de deelstaat Hamburg. Op 10 september 1944 kwam hij daar aan.
Op 25 september 1944 werden circa 1.500 mannelijke gevangenen overgebracht van Neugengamme naar Husum-Schwesing, in de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. Het was een buitenkamp van Neuengamme en bestemd voor slechts 400 personen. De gevangenen moesten werken aan de Friesenwall, een verdedigingslinie die niet veel meer was dan een tankgracht langs de Duitse Noordzeekust. Op 19 oktober 1944 kwam er een tweede groep van circa 1.000 gevangenen uit Neuengamme in Husum-Schwesing aan. Waarschijnlijk heeft Tjerk Sijmen Pol bij een van de twee groepen gezeten.
Tjerk Sijmen Pol kwam op 5 november 1944, om 03.40 uur, in Husum-Schwesing te overlijden. De ambtenaar van de gemeente Schwesing noteerde in de overlijdensakte dat dysenterie de doodsoorzaak was. Hierbij dient opgemerkt te worden dat men stierf aan het kamp en dat een passende doodsoorzaak veelal werd verzonnen.
Op 6 november 1944 werd Tjerk Sijmen Pol begraven op het Ostkirchhof van de Evangelisch-Lutherse kerk in Husum. In 1955 werd zijn lichaam overgebracht naar het Nederlands Ereveld in Lübeck, in de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. Hier heeft het zijn laatste rustplaats gevonden in vak 3, rij G, graf 11.
Placeholder image
Een kaart uit het archief van Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager (P.D.L. Amersfoort) met gegevens van Tjerk Sijmen Pol. A.A. betekent ‘Arbeitsamt’ en A.V. staat voor ‘Arbeitsverweigerung’.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
Placeholder image
Overlijdensbericht met een verkeerde datum van overlijden. Tjerk Sijmen Pol is op 5 november 1944 om het leven gekomen.
Bron: Limburgs Dagblad 4 oktober 1945.
De gemeente Hoensbroek ontving op 30 augustus 1945 een schrijven van het Bureau Opsporing en Informatie Vermiste Nederlanders in Duitsland te Apeldoorn. In de bijlage van dit schrijven zat een brief, welke geschreven was door een zekere F. van Slooten uit Rotterdam. Hij verklaarde dat hij in het bezit was van een lijst, bevattende de namen van 230 Nederlandse slachtoffers, omgekomen in het kamp Husum-Schwesing en begraven op de begraafplaats van Husum. Op die lijst staat ook de naam van Tjerk Sijmen Pol. Frans Slooten verzocht het bureau om de familie van het slachtoffer met de laatste rustplaats bekend te maken. Het bureau heeft dit verzoek doorgegeven aan de gemeente Hoensbroek middels bovengenoemd schrijven.
De naam van Tjerk Sijmen Pol staat op een lijst van de gemeente Hoensbroek, opgemaakt in 1946 en gericht aan het werkcomité van de V.O.G.I.N. (Voormalige Ondergrondse Groepen in Nederland) te Den Haag. Dat hij was ondergedoken om de Arbeitseinsatz te ontduiken, zal waarschijnlijk de reden zijn geweest om hem op deze lijst te plaatsen.
Op 4 oktober 1945 liet de familie van Tjerk Sijmen Pol in het Limburgs Dagblad een overlijdensadvertentie plaatsen. Daarin wordt echter de verkeerde datum genoemd, zijnde 5 oktober 1944.
Naar aanleiding van het schrijven van het Bureau Opsporing en Informatie Vermiste Nederlanders in Duitsland te Apeldoorn heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand op 16 oktober 1945 een overlijdensakte opgemaakt van Tjerk Sijmen Pol.

Tjerk Sijmen Pol bereikte de leeftijd van 30 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Bergum
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Stadtarchiv Recklinghausen
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Limburgs Dagblad d.d. 4 oktober 1945, 21 oktober 1947, 4 november 1947
  • Boek Nederlanders in Neuengamme van de Stichting Vriendenkring Neuengamme
  • Neef van T.S. Pol, 13 december 2007
  • H. Schuitema
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Sjoerd Polstra

Sjoerd Polstra kwam op 9 mei 1922 in Hoensbroek op de wereld en zijn ouders waren: Lieuwe Polstra, geboren op 5 april 1896 in Workum en Sidonie Sophie Marie Angeline Houben, geboren op 18 november 1901 in Ulestraten. Zij waren op 20 januari 1922 in Hoensbroek getrouwd. Op 4 februari 1922 liet het stel zich, komend van Amstenrade, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Het echtpaar kreeg dertien kinderen, waarvan de eerste negen in Hoensbroek werden geboren, waaronder Sjoerd, die de oudste was. Lieuwe Polstra, de vader, was bankwerker van beroep en werkte op de Staatsmijn Maurits in Lutterade. Het gezin heeft op diverse adressen in de Emmastraat in Hoensbroek gewoond, als laatste op nummer 28. Op 14 januari 1937 verhuisde het gezin naar Geleen waar men eerst ging wonen op Minister Ruijsstraat 2, later op Pieterstraat 38b. In Geleen werden de laatste vier kinderen geboren. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Geleen nog steeds op Pieterstraat 38b. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Stoottroeper Sjoerd Polstra in het uniform van het Amerikaanse leger.
Bron: Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade.
Sjoerd Polstra, de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn ouders in Geleen op Pieterstraat 38b. Hij was mijnwerker van beroep, net als zijn vader, maar werkte als hulphouwer op de Staatsmijn Maurits in Lutterade, de grootste steenkolenmijn van Nederland.
Placeholder image
Overlijdensadvertentie van Sjoerd Polstra. Limburgs Dagblad 28 maart 1945.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde Sjoerd Polstra zich als vrijwilliger bij de Stoottroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 21 september 1944 officieel in dienst trad. Hij kwam terecht bij de 4e Compagnie, IIe Bataljon Stoottroepen.
De Stoottroepen waren op 21 september 1944 opgericht. Begin oktober 1944 waren de eerste troepen na veel improvisatie gereed voor inzet aan het front. Vanaf 7 oktober 1944 werd een aantal compagnieën als ondersteuning ingezet bij de Amerikaanse 29e Infanterie Divisie die in de lijn Roosteren-Gangelt-Gillrath-Geilenkirchen opereerde. De Amerikanen hadden een gebrek aan infanteristen. De Stoottroepen konden hierin uitkomst bieden.
Omdat de Stoottroepen deel uitmaakten van het Amerikaanse 9e Leger hadden zij de Amerikaanse organisatievorm aanvaard. De stoottroepen werden vooral belast met patrouilleactiviteiten. Begin november 1944 werden de Stoottroepen overgeheveld naar de provost-marshal van het Amerikaanse 9e Leger. Deze zette de Nederlanders in waar hij dat nodig achtte. In de praktijk kwam het er voornamelijk op neer dat zij patrouillediensten gingen verrichten achter het front, in de meeste gevallen in de lijn Geilenkirchen-Aken. Soms werd zij belast met veiligheidsopdrachten en de afvoer van krijgsgevangenen. Daarnaast bewaakten de Stoottroepen de grote benzinedepots en munitieopslagplaatsen, die met het oog op verdere operaties, in Zuid-Limburg waren aangelegd.
Placeholder image
Graf van Sjoerd Polstra op de Rooms-Katholieke Begraafplaats Petrus en Marcellinus in Geleen.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Placeholder image
Dankbetuiging familie Polstra.
Bron: De Nieuwe Mijnstreek 30 maart 1945.
Op 2 januari 1945 namen de Stoottroepen de organisatievorm van het Britse leger aan. De compagnie, waar Sjoerd Polstra in diende, werd in de loop van januari 1945 gestationeerd in het Duitse Übach-Palenberg. In februari en maart 1945 trokken de Amerikanen op in de richting van de grote rivier de Rijn. Achter de Amerikanen oprukkend hadden de Stoottroepen de taak om politiediensten te verrichten en de nog aanwezig haarden van verzet op te ruimen.
Op zeker moment raakte de stoottroeper Sjoerd Polstra door vijandelijk vuur ernstig gewond. Dit gebeurde in de omgeving van Viersen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, ten noorden van Mönchengladbach en halverwege de Nederlandse grens en de rivier de Rijn, Hij werd overgebracht naar een Amerikaans militair hospitaal, waar hij op 25 maart 1945 overleed aan zijn verwonding.
Op 28 maart 1945, om 10.00 uur, vond in de Parochiekerk in Geleen, de plechtige uitvaartdienst plaats van Sjoerd Polstra. Zijn graf is te vinden op de Rooms-Katholieke Begraafplaats Petrus en Marcellinus in Geleen.
In het jaarverslag over het jaar 1944 van de Staatsmijnen in Limburg wordt de naam genoemd van Sjoerd Poelstra, als een van de vele medewerkers, die als slachtoffer van de oorlog zijn gevallen.

Sjoerd Polstra bereikte de leeftijd van 22 jaar.
Placeholder image
In Memoriam Sjoerd Polstra.
Bron: De Nieuwe Mijnstreek 30 maart 1945.


Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Limburgs Dagblad d.d. 28 maart 1945
  • De Nieuwe Mijnstreek d.d. 30 maart 1945
  • Informatie van Jan Hofstee in Geleen
  • Boek Stoottroepen 1944-1984, Sectie Militaire Geschiedenis Landmachtstaf
  • Informatie van dhr. J. Lodders over gesneuvelde stoottroepers
  • Jaarverslag over het jaar 1944, Staatsmijnen in Limburg
  • Internet genealogische sites

  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Wilhelm Anton R.

Wilhelm Anton R. kwam in 1923 in Hoensbroek op de wereld. Het gezin R. bestond uit vader, moeder en Wilhelm Anton R. was enigst kind. Zijn moeder was geboren in Duitsland. Zijn vader was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Het gezin heeft in Hoensbroek op verschillende adressen gewoond. In 1935 gingen de ouders scheiden. De vader van Wilhelm Anton R. trouwde in 1938 in Hoensbroek opnieuw. Zijn tweede vrouw was eveneens in Duitsland geboren. Bij het uitbreken van de oorlog woonde hij met zijn nieuwe echtgenote en zoon in de Stuytstraat in Hoensbroek. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Wilhelm Anton R., de zoon, die bakkersleerling is geweest, ging later als leesjongen werken in een van de steenkolenmijnen. Hij was ongehuwd en op 2 juli 1940 vertrok hij naar Ubach over Worms om te gaan wonen in de Groenstraat.
Placeholder image
Schets, met daarop de situatie aan het Volchov Front, in de omgeving van Selo-Gora.
Bron: Jan van den Berg.
Wilhelm Anton R. trad in de Tweede Wereldoorlog als vrijwilliger toe bij het SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’. Het legioen werd vanaf januari 1942 verplaatst naar het oostfront, naar het dorpje Selo-Gora in Rusland, waar het in de eerste dagen van februari 1942 aankwam. Deze plaats lag op zo’n 125 kilometer ten zuiden van Leningrad en in de frontsector van de rivier de Volchov. De rivier vormde de scheidslijn tussen het Duitse leger op de westoever en het Rode Leger aan de overzijde. In dit deel van het front was het Rode Leger in januari 1942 gestart met een offensief. Omdat de Volchov dichtgevroren was vormde deze rivier geen hindernis van betekenis en konden de Russen een bruggenhoofd op de westoever vormen. De SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’ had de taak om het offensief van het Rode Leger te stoppen. Het hoofdkwartier van het legioen was gevestigd in Selo-Gora. Haar eenheden hadden defensieve stellingen ingenomen in omringende nederzettingen, zoals Gorenka, Radoni, Gusi en Pjatilipy.
Wilhelm Anton R. diende als Schütze in de 13. Kompanie en was in Pjatilipy gestationeerd. De compagnie was met licht veldgeschut uitgerust en verleende vuursteun aan de infanterie. Op 23 mei 1942, vanaf 18.00 uur, werden de eenheden van Gusi en Pjatilipy hevig beschoten door het Rode Leger. Als gevolg daarvan raakte een onbewoond huis aan de noordrand van Pjatilipy in brand. Blussen lukte niet. Ook andere huizen vielen ten prooi aan de vlammen door de wind.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Rusland, waar Wilhelm Anton R. gesneuveld is.
Bron: Jan van den Berg.
Op die dag en de erop volgende had het SS-Freiwilligen-Legion ‘Nederland’ in Gusi en Pjatilipy vijf doden en negen gewonden te betreuren. Wilhelm Anton R. was een van de doden. Hij sneuvelde in Pjatilipy op 24 mei 1942 en werd begraven op het Ehrenfriedhof in Selo-Gora, de begraafplaats van het legioen.
Op 14 augustus 1942 werd in Volk en Vaderland, het weekblad van de NSB, een overlijdensadvertentie geplaatst van Wilhelm Anton R. Deze was ondertekend door de Groep Hoensbroek. De Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge is tot op heden nog niet in staat geweest om het stoffelijke resten van Wilhelm Anton R. over te brengen naar het Duitse oorlogskerkhof Novgorod.

Wilhelm Anton R. bereikte de leeftijd van 18 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Volk en Vaderland, weekblad van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) d.d. 14 augustus 1942
  • Boek Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945 van J. Vincx en V. Schotanius
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Joannes Jacobus Rhoen

Joannes Jacobus Rhoen kwam op 23 april 1920 in Bergen op Zoom op de wereld. Zijn ouders waren: Joannes Henricus Rhoen, geboren op 24 juni 1870 in Bocholtz en Maria Elisabeth Dehesselle, geboren op 6 maart 1878 in Kerkrade. Zij waren gehuwd 9 augustus 1906 in Kerkrade. Behalve Joannes Jacobus kreeg het echtpaar nog acht andere kinderen. De eerste vijf kinderen werden in Goes geboren. Op 10 februari 1914 verhuisde het gezin van Goes naar Bergen op Zoom. Hier zagen de laatste vier kinderen het levenslicht, waaronder dus Joannes Jacobus. Joannes Henricus Rhoen, de vader, was leraar van beroep aan een middelbare school. In Bergen op Zoom woonde het gezin op Burgemeester Van Hasseltstraat 16. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Joannes Jacobus Rhoen, de zoon, volgde zes jaar lagere school, daarna vijf jaar H.B.S. Op 2 september 1937 verhuisde hij van Bergen op Zoom naar Kerkrade, de plaats van geboorte van zijn moeder. Hij was kantoorbediende van beroep. Op 26 januari 1939 liet hij zich inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier werkte hij als sleeper op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Hij was ongehuwd en woonde in Hoensbroek in het Gezellenhuis op Heisterberg 6. Dit gebouw was bestemd als een onderkomen voor ongehuwde katholieke mijnwerkers.
Placeholder image
Herdenkingsmuur op de Algemene Begraafplaats Jaffa in Delft, met daarop onder meer de naam van Joannes Jacobus Rhoen.
Bron: Internet, 4en5mei.nl
Op 5 februari 1940 werd Joannes Jacobus Rhoen als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 3e Regiment Infanterie (3 R.I.). Hij begon met de opleiding tot officier. Maar op 18 maart 1940 werd hij eervol van de officiersopleiding ontheven en overgeplaatst naar de 4e Compagnie, 3e Depot Bataljon, VI Depot Infanterie, dat gelegerd was in Delft. Depot bataljons waren bestemd voor de opvang van overcompleet personeel van parate onderdelen, voor opkomst en oefening van rekruten en het vormen van reserves. Joannes Jacobus Rhoen en zijn kameraden van het 3e Depot Bataljon waren recent opgeroepen en derhalve relatief onervaren soldaten. In Delft werden zij met spoed opgeleid.
Op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval, werden vanaf circa 04.00 uur binnen de Vesting Holland op diverse plaatsen Duitse parachutisten gedropt, gevolgd door luchtlandingstroepen. Een deel van hen had als taak het veroveren van de militaire vliegvelden Ypenburg, Valkenburg en Ockenburg, allen gelegen rondom Den Haag. Vervolgens moesten de Duitsers vanaf deze vliegvelden optrekken naar Den Haag in een poging het koningshuis, de regering en de militaire leiding te arresteren. Deze operatie verliep niet geheel naar wens. De piloten van de Duitse transportvliegtuigen hadden oriënteringsproblemen. Daardoor kwamen veel parachutisten verspreid neer en hadden veel tijd nodig om zich te hergroeperen voordat zij hun doel konden aanvallen. Bijvoorbeeld bij de aanval op Ypenburg, het militair vliegveld tussen Den Haag en Delft, kwam een deel van de Duitse parachutisten ten zuiden van Delft neer. Om het vliegveld te kunnen bereiken moesten de Duitsers om de stad heen trekken.
Placeholder image
Gevechtsbericht van de 4e Compagnie, 3e Depot Bataljon. Om 05.30 uur werd de volgende opmerking gemaakt: De Res. 2e Luit. Magry met 1 ½ geweergroep naar de westzijde van de Oude Rotterdamse weg. Hier sneuvelde de dpl. sold. Rhoen.
Bron: https://www.defensie.nl/onderwerpen/militaire-geschiedenis-nimh/online-naslag.
De in Delft gelegerde Nederlandse eenheden waren inmiddels in staat van alarm gebracht. Een deel van hen werd naar Ypenburg gezonden om het vliegveld te heroveren dat even na 07.00 uur in handen van de Duitse parachutisten was gevallen. Een ander deel, waaronder het 4e Compagnie, 3e Depot Bataljon, de eenheid van Joannes Jacobus Rhoen, werd ingezet aan de zuidrand van Delft. Zij sloten de zuidelijke toegangswegen af om te voorkomen dat de Duitse parachutisten, die ten zuiden van Delft aan de grond waren gekomen, de stad van die kant zouden binnendringen. Ook ondernamen zij offensieve acties in zuidelijke richting om het gebied te zuiveren van Duitse parachutisten.
De strijd aan de zuidrand van Delft sleepte zich voort van 10 mei tot 11 mei kort na het middaguur. Tijdens de gevechten aan de zuidrand van Delft is Joannes Jacobus in de Wippolder gesneuveld. Volgens het gevechtsbericht van de 4e Compagnie, 3e Depot Bataljon, dat op 20 mei 1940, na de capitulatie van Nederland, is opgemaakt, verloor hij in de vroege ochtenduren van 10 mei 1940 zijn leven. Volgens het bericht maakte hij deel uit van een gevechtseenheid, bestaande uit anderhalve geweers-groep, onder leiding van reserve tweede luitenant Magry. Deze gevechtseenheid werd ingezet aan de westzijde van de Rotterdamseweg, in het gebied dat ligt tussen deze weg en de Delftse Schie, een waterweg.
De datum 10 mei 1940 wordt ook genoemd bij de Oorlogsgravenstichting te Den Haag. In een twee maanden later opgemaakte overlijdensakte wordt deze datum eveneens genoemd. Maar volgens zijn strijdmakkers van VI Depot Infanterie vond Joannes Jacobus Rhoen op 11 mei de dood. Deze datum wordt ook genoemd door het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). In een van de documenten van het Ministerie van Defensie wordt weer een andere datum genoemd, te weten 12 mei 1940.
Joannes Jacobus Rhoen werd op 14 mei 1940 begraven in een noodgraf naast de Nieuwe Kerk in Delft. Op 20 mei 1940 werd zijn stoffelijk overschot herbegraven op de Algemene Begraafplaats Jaffa in Delft. Het 3e Depot Bataljon eerde op 25 mei 1940 zijn gevallenen op deze begraafplaats. Bij de plechtigheid waren ook de familieleden van de gesneuvelden aanwezig. Op 9 september 1940 vond Joannes Jacobus Rhoen op de begraafplaats van Jaffa zijn definitieve rustplaats in een collectief oorlogsgraf.
Later dat jaar, op 21 december 1940, werd een oorlogsmonument onthuld op deze begraafplaats. Het bestaat uit een muur waarop de namen staan van zevenenzestig Nederlandse militairen, waaronder die van Joannes Jacobus Rhoen.
Op 25 oktober 1948, drie jaar na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog, werd Joannes Jacobus Rhoen postuum onderscheiden met het Oorlogsherinneringskruis met gesp, voor bijzondere krijgsverrichtingen “Nederland mei 1940”.

Joannes Jacobus Rhoen bereikte de leeftijd van twintig jaar.
Placeholder image
Achterzijde gezinskaart van Joannes Jacobus Rhoen. Door de toevoeging van de datum en plaats van zijn overlijden kan opgemaakt worden dat hij op het moment van overlijden nog steeds inwoner van Hoensbroek was. Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.

Placeholder image
Voorzijde gezinskaart van Joannes Jacobus Rhoen.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.


Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Delft
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Kerkrade
  • Bevolkingsregister Gemeente Bergen op Zoom
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Gevechtsbericht 4e Compagnie, 3e Depot Bataljon
  • Boek Oorlog en Verzet in de Prinsenstad 1940-1945 van J.W. de Blij
  • Staatsmijnen in Limburg, Jaarverslag 1944
  • Stichting de GREB
  • https://www.defensie.nl/onderwerpen/militaire-geschiedenis-nimh/online-naslag
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Carolus Josephus Wilhelmus Roersch

Carolus Josephus Wilhelmus Roersch kwam op 12 augustus 1919 in Heerlen op de wereld. Zijn ouders waren: Ludovicus Hubertus Roersch, geboren op 14 maart 1889 in Afferden en Helena Maria Essers, geboren op 28 december 1891 in Gulpen. Zij waren op 10 september 1918 in Gulpen getrouwd. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. Na de geboorte van het tweede kind liet het gezin zich, komend van Heerlen, op 26 augustus 1921 inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier kwamen de andere drie kinderen op de wereld. Ludovicus Hubertus Roersch, de vader, zat bij politie van de Staatsmijnen. Hij had toezicht op de steenberg en directe omgeving. Hij gebruikte daarvoor een fiets. Daarnaast was hij onbezoldigd rijksveldwachter. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Hoensbroek op Gouverneur Baron van Hövellplein 6. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Carolus Josephus Wilhelmus Roersch.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Carolus Josephus Wilhelmus Roersch, de zoon, had zeven jaar lagere school genoten, gevolgd door drie jaar vaktechnische school machine-bankwerker en ten slotte drie jaar mijnschool. Hij was mijnwerker van beroep en werkte als hulphouwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Hij was ook een leider van de padvinderij. Het schijnt dat hij ook een durfal was en iemand van het principe: niet alleen praten, maar ook doen.
Op 24 oktober 1938 werd hij als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 1e Regiment Grenadiers, waarin hij de rang van korporaal bereikte.
Op 13 april 1943 trouwde hij in Hoensbroek met Gertrudis Hendrika Maria Koninx, geboren op 4 april 1921 in Hoensbroek. Het echtpaar kreeg geen kinderen en woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek op Ridder Hoenstraat 133. In de oorlogsjaren was het echtpaar actief in het verzet. Daarin functioneerde de vrouw als koerierster op de fiets.
Op 7 september 1944, kort vóór de bevrijding van Hoensbroek door de Amerikanen, verhuisde het stel naar Brunssum, waar het ging wonen op Haansberg 22. Korte tijd later, op 9 januari 1945, keerden Carolus Josephus Wilhelmus Roersch en zijn vrouw naar Hoensbroek terug om dit keer te gaan wonen op Kasteelstraat 11.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde Carolus Josephus Wilhelmus Roersch zich aan als vrijwilliger bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 22 september 1944 officieel in dienst trad. Op 4 november 1944 kwam hij bij de 1e Compagnie, 3e Bataljon Stoottroepen.
De Stoottroepen waren op 21 september 1944 opgericht. Begin oktober 1944 waren de eerste troepen na veel improvisatie gereed voor inzet aan het front. Vanaf 7 oktober 1944 werd een aantal compagnieën als ondersteuning ingezet bij de Amerikaanse 29e Infanterie Divisie die in de lijn Roosteren-Gangelt-Gillrath-Geilenkirchen opereerde. De Amerikanen hadden een gebrek aan voldoende infanteristen. De Stoottroepen konden hierin uitkomst bieden.
Omdat de Stoottroepen deel uitmaakten van het Amerikaanse 9e Leger hadden de zij de Amerikaanse organisatievorm aanvaard. De Stoottroepen werden belast met patrouilleactiviteiten. Begin november 1944 werden de Stoottroepen overgeheveld naar de provost-marshal van het Amerikaanse 9e Leger. Deze zette de Nederlanders in waar hij dat nodig achtte. In de praktijk kwam het er voornamelijk op neer dat zij patrouillediensten gingen verrichten achter het front, in de meeste gevallen in de lijn Geilenkirchen-Aken. Soms werden zij belast met veiligheidsopdrachten en de afvoer van krijgsgevangenen. Daarnaast bewaakten de Stoottroepen de grote benzinedepots en munitieopslagplaatsen, die met het oog op verdere operaties, in Zuid-Limburg waren aangelegd.
Op 15 juli 1945 werd het 1e Bataljon Regiment Stoottroepen (I-R.S.) in de legerbasis Harskamp opgericht. Op zeker moment kwam Carolus Josephus Wilhelmus Roersch bij deze eenheid terecht. Dit bataljon bestond voornamelijk uit Limburgers die zich als oorlogsvrijwilligers hadden opgegeven.
Op 15 augustus 1945 was de capitulatie van Japan een feit en twee dagen later kwam de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring. De Nederlandse regering had ter plaatse een troepenmacht nodig om haar gezag over de kolonie te herstellen.
Op 27 september 1945 vertrok het bataljon vanuit de Harskamp naar Wokingham, gelegen in het graafschap Berkshire aan de zuidoostkust van Engeland, om door de Britten te worden uitgerust en opgeleid voor de komende strijd in Nederlands-Indië. Op 12 oktober 1945 vertrok het bataljon vanuit Liverpool met de SS Alcantara, een oceanliner, die door de Britten was omgebouwd tot troepentransportschip, naar de oost.
Na de capitulatie van Japan was Nederlands-Indië onder Brits militair gezag komen te staan. De voornaamste taken voor de Britten was het herstellen van de orde, het ontwapenen en afvoeren van Japanse militairen en het evacueren van de nog altijd in de interneringskampen zittende burgers en militairen. Op een later tijdstip zouden Nederlandse troepen hun taken overnemen.
Placeholder image
Bidprentje van Carolus Josephus Wilhelmus Roersch.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Maar vanaf het moment dat de eerste Britse troepen eind september 1945 op Java en Sumatra aan land waren gegaan, waren ze geconfronteerd met sterke tegenstand van het leger van de nieuwe Indonesische Republiek. Omdat de Britten hun handen vol hadden aan Brits-Indië en Maleisië, en daarom in Indonesië over te weinig troepen beschikten, besloten ze alleen de grote steden Batavia, Bandung, Semarang, Surabaja, Medan, Padang en Palembang te bezetten.
De Britten vreesden dat als Nederlandse troepen aan land zouden gaan, het leger van de Indonesische Republiek hun woede zouden koelen op de Britse troepen en erger nog, de geïnterneerden in de kampen. Daarom werd er vanaf 2 november 1945 een landingsverbod op Java en Sumatra ingesteld voor Nederlandse troepen. Zij die reeds onderweg waren naar Nederlands-Indië moesten daarom tot nader order uitwijken naar Malakka, een Britse kolonie. Dit was ook het geval bij het bataljon waar Carolus Josephus Wilhelmus Roersch in diende.
Na een reis van ruim een maand kwam de SS Alcantara op 13 november 1945 aan in de haven van Port Dickson op Malakka. Vervolgens werden de Nederlandse troepen gestationeerd in kamp Charlie Beach, een rubberplantage in de omgeving van Port Dickson. In Malakka maakte men van de nood een deugd. Hier konden de troepen acclimatiseren aan de hoge temperatuur en vochtigheidsgraad. Ook werden zij er opgeleid voor het voeren van een oorlog in de jungle.
In februari 1946 werd door de Britten het landingsverbod voor Nederlandse troepen op Java en Sumatra opgeheven. Op 9 maart 1946 scheepte het 1e Bataljon Regiment Stoottroepen, zich op de SS Sommelsdijk in. Op 12 maart 1946 volgde de ontscheping in de haven van Semarang. Het bataljon maakte deel uit van de T-Brigade, ook wel de ‘Tiger’ Brigade genoemd. De brigade maakte weer deel uit van de B-Divisie. Na aan land te zijn gegaan nam het bataljon ten oosten van Semarang verdedigende stellingen in die zij van de Britse troepen overnamen. In de daarop volgende maanden vonden er talrijke schietpartijen plaats aan de rand van de door de Nederlanders bezette stad. Ook voerde het bataljon patrouilles, hinderlagen en offensieve operaties uit in vijandelijk gebied. Vanaf 12 oktober 1946 werd het bataljon aangesteld als Brigade-reserve, gelegerd in Djatingaleh en opereerde het over het gehele front.
Placeholder image
Graf van Carolus Josephus Wilhelmus Roersch, met naast het graf Jan van Lieshout.
Bron: Onbekend.
Placeholder image
Graf van Carolus Josephus Wilhelmus Roersch op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Op 27 mei 1947 vond Carolus Josephus Wilhelmus Roersch om 08.50 uur de dood bij het opruimen van een mijnenveld rondom de stelling van Mritjan, ten oosten van Semarang. Een landmijn was tot ontploffing gekomen toen het voertuig, waarin hij en de compagniescommandant zich bevonden, er over heen reed. Carolus Josephus Wilhelmus Roersch was op dat moment pelotonscommandant bij de 3e Compagnie, 1e Bataljon Regiment Stoottroepen (3-I-R.S.) en had toen de rang van reserve tweede luitenant. Andere bronnen geven de volgende eenheid aan: 5-I-R.S. Hij werd nog dezelfde dag begraven. Carolus Josephus Wilhelmus Roersch heeft zijn laatste rustplaats gevonden op het Nederlands ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië, vak C, graf 156.
Over hem werd later in het blad ‘De Stoot’, een periodiek uitgegeven door en voor het bataljon, het volgende geschreven: ‘Pionier, niet alleen met hamer, hout en handen, maar meer nog met zijn lach, zijn oog en zijn gebaar. Hij pionierde zo in ieder die hem ontmoette dat zijn beeld in ons gebeiteld is blijven staan’.
Op 3 juni 1947, om 09.00 uur, vond in de Sint Jan Evangelist in Hoensbroek de plechtige uitvaartdienst plaats van Carolus Josephus Wilhelmus Roersch.
Placeholder image
Landkaart van Azië. De rode stip is globaal de locatie op het eiland Java, waar Carolus Wilhelmus Roersch gesneuveld is.
Bron: Jan van den Berg.
Op 26 mei 1950 werd Carolus Josephus Wilhelmus Roersch postuum het Ereteken voor Orde en Vrede c.q. met Gesp(en) verleend.
Op zondagmorgen 31 augustus 1952 vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de Hoensbroekse loco-burgemeester, de wethouder Boshouwers, namens de minister van oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, waaronder Carolus Josephus Wilhelmus Roersch. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Carolus Josephus Wilhelmus Roersch bereikte de leeftijd van 27 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 30 mei 1947, 22 mei 1948, 26 juli 1948, 1 september 1952
  • Boek Stoottroepen 1944-1984 van P.M.H. Groen en C.M. Schulten
  • Boek Troepentransport naar Nederlands-Indië 1946-1950 van H.A.G.J.P. van Hanswijck de Jonge
  • Boek Laatste Bericht van Jack Kooistra
  • Gesprek met dhr. De Jager in Hoensbroek, oud-stoottroeper
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Maurits Roos

Placeholder image
Maurits Roos.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Maurits Roos werd op 13 mei 1893 in Rotterdam geboren. Zijn ouders waren ook in deze stad op de wereld gekomen: Abraham Roos, op 16 december 1854 en Mathilde Marx, op 15 september 1856. Zij waren op 30 maart 1881 in deze stad in het huwelijk getreden. Het echtpaar kreeg elf kinderen die allemaal in Rotterdam op de wereld kwamen. Abraham Roos, de vader, was koopman van beroep. Het gezin Roos was Joods en bezat de Nederlandse nationaliteit.
Maurits Roos, de zoon, had zich, komend van Heerlen, op 18 februari 1920 voor de eerste keer laten inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Op 10 mei 1921 huwde hij in Hoensbroek met Mereke Pellegrom, geboren op 25 oktober 1903 in Kerkwijk. Mereke was niet-Joods. Het echtpaar kreeg drie kinderen die in Hoenbroek het levenslicht zagen. Het gezin heeft op diverse adressen gewoond, als laatste op Akerstraat 172. Maurits Roos was eigenaar van een drogisterij, dat eerst gevestigd was op Nieuwstraat 80 en later op Akerstraat 172.
Op 16 februari 1939 verhuisde Maurits Roos naar Vught, waar hij een kleine twee maanden verbleef. Op 18 april 1939 liet hij zich voor de tweede keer inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek, op hetzelfde adres waar zijn echtgenote en kinderen waren blijven wonen. Zijn verblijf in Vught had te maken met een opname in de psychiatrische inrichting ‘Voorburg’ aldaar.
Op 10 oktober 1940 verhuisde Maurits Roos naar Rotterdam, zijn geboortestad. Hier woonde hij eerst op Anna Palownastraat 22b. Op 22 juli 1941 verhuisde hij naar Spoorsingel 28b in Rotterdam. Op laatstgenoemd adres woonden zijn moeder, zijn zus Hendrika en zijn broer Mozes. Mereke Pellegrom, zijn vrouw, bleef met de twee kinderen in Hoensbroek achter. Zijn vrouw nam de zaken waar in de drogisterij. Het is niet bekend waarom Maurits naar Rotterdam is gegaan.
Placeholder image
In januari 1941 moesten alle Joden in Nederland zich, op last van de Duitse bezetter, laten registreren. Mereke Roos-Pellegrom, de echtgenote van Maurits Roos, stuurde daarop een brief naar de gemeente Hoensbroek, waarin zij informatie verstrekte over het gezin. Haar oudste zoon was in 1923 overleden en wordt daarom niet genoemd in deze brief.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Placeholder image
Kaart met informatie over Maurits Roos. WBK betekent ‘Westerbork’. Hij kwam op 3 augustus 1943 in dit kamp aan. B.67 betekent ‘barak 67’, welke bestemd was voor strafgevallen. Onderaan staat genoteerd, dat het om een gemengd huwelijk ging. Mereke Roos-Pellegrom was immers niet-Joods. Op 3 maart 1944 werd Maurits Roos op transport gesteld naar het oosten. Deze datum is met potlood genoteerd op de kaart. Kennelijk stond de naam van Maurits Roos op een speciale lijst oftewel ‘Sonderliste = Sonderlijst’.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Hoewel Maurits Roos aangaf niet tot een religieuze kerkgenootschap te behoren, werd hij volgens de criteria van de Duitse bezetter aangemerkt als Jood. Op 3 juni 1943 werd hij in Rotterdam door de Sicherheitsdienst gearresteerd en ingesloten in de gevangenis Haagse Veer in Rotterdam, omdat hij als Jood vóór 15.00 uur een stomerij had betreden. Op 17 juli 1942 was door de Duitse bezetter een maatregel ingevoerd waarbij Joden uitsluitend mochten winkelen tussen 15.00 en 17.00 uur. Na zijn arrestatie heeft Mereke Pellegrom haar man in de Rotterdamse gevangenis opgezocht. Zij stelde toen vast dat hij de sporen van ernstige mishandeling droeg.
Op 3 augustus 1943 werd Maurits Roos als strafgeval overgebracht naar Kamp Westerbork, een Juden Durchgangslager. Hij kwam daar terecht in strafbarak 67. Tijdens zijn verblijf in het kamp werd er driftig gecorrespondeerd in de hoop hem uit het kamp te krijgen. Een stomerij, zo werd aangevoerd, zou geen winkel zijn, en daarom zou hij ook geen overtreding begaan hebben tegen de anti-Joodse wetgeving.
Alle correspondentie ten spijt werd Maurits Roos op 3 maart 1944, samen met 731 andere gevangenen, op transport gesteld naar Auschwitz. Op 6 maart 1944, direct na zijn aankomst, werd hij in Auschwitz vermoord.

Maurits Roos bereikte de leeftijd van 50 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Johan Rostohar

Johan Rostohar kwam op 31 augustus 1926 in Brunssum op de wereld. Zijn ouders waren: Augustin Rostohar, geboren op 24 juli 1893 in Rožno en Johanna Eis, geboren op 24 augustus 1903 in Osterfeld. Rozno maakte toen deel uit van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk. Tegenwoordig ligt het in Slovenië. Zij waren op 18 februari 1925 in Sterkrade, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, in het huwelijk getreden. Behalve Johan kregen zij nog zes andere kinderen. Augustin Rostohar was eerder gehuwd geweest met Angela Zavarnik. Uit zijn eerste huwelijk waren twee kinderen geboren. Na de dood van zijn vrouw trouwde Augustin Rostohar met Johanna Eis. Het gezin Rostohar liet zich op 14 oktober 1939, komend uit Heerlen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Men woonde op Mauritsstraat 10.
Augustin Rostohar was mijnwerker van beroep en werkte als houwer op de particuliere mijn Oranje Nassau IV in Heksenberg. De gezinsleden bezaten de Sloveense nationaliteit. Na de Duitse inval in Slovenië in 1941 werd het land opgedeeld tussen Duitsland, Italië en Hongarije. Omdat Rožno, de geboorteplaats van het hoofd van het gezin, in het verleden deel had uitgemaakt van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk, en ook omdat Oostenrijk na de Anschluss bij Groot-Duitsland hoorde, ontvingen de gezinsleden waarschijnlijk de Duitse nationaliteit. Dit zou consequenties hebben voor zoon Johan Rostohar.
Placeholder image
Document met gegevens over Johan Rostohar, die vermist raakte in Polen.
Bron: Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn.
Johan Rostohar, de zoon, was ongehuwd en diende tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Duitse leger. Hij had zijn militaire basisopleiding ontvangen bij het Grenadier- Ersatz- und Ausbildungs-Bataillon (mot.) 76. Hij was op 8 maart 1944 bij de eenheid terecht gekomen, dat gelegerd was in Hamburg, in de gelijknamige deelstaat. Na zijn opleiding werd hij ingedeeld bij de 7. Kompanie, Panzer-Grenadier-Regiment 4, 6. Panzer-Division, waarin hij als Panzer-Grenadier de functie vervulde van Funker of radioman.
De divisie vocht aan het oostfront, waar het tussen 28 augustus en 11 december 1944 actief was in de Narew-Schleife bij Różan, ongeveer 70 kilometer ten noorden van Warschau, Polen. Daarna werd de divisie naar Hongarije verplaatst. De Narew is een zijrivier van de Weichsel en een Schleife is een bocht in een rivier. Johan Rostohar werd op 4 september 1944 als vermist opgegeven in de omgeving van Włościańskie, circa 10 kilometer ten zuiden van Różan, niet ver van de rivier de Narew. Sindsdien heeft men niets meer van hem vernomen.
Placeholder image
Johan Rostohar 02 De gemeente Hoensbroek werd op 13 augustus 1946 door het Nederlandse Rode Kruis geïnformeerd over de vermissing van Johan Rostohar. Door een ambtenaar van de gemeente werd met een rood potlood hieraan toegevoegd, dat het gezin op 31 december 1945 uit Hoensbroek vertrokken was met onbekende bestemming. V.O.W. betekent ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Het gezin Rostohar, dat medio 1944 verhuisd was naar Mauritsstraat 15, werd na de bevrijding gearresteerd. De ouders en drie van hun kinderen hebben na de oorlog in Kasteel Hoensbroek gezeten, waarvan de bijgebouwen als gevangenis werden gebruikt. Vanaf 25 juni 1945 werden de drie kinderen Rostohar verzorgd door de kloosterorde van de Zusters Franciscanessen van Mariënwaard in Limmel. Daar verbleven zij tot 1 september 1945, terwijl de ouders nog steeds in Kasteel Hoensbroek opgesloten waren als politieke delinquenten. Wat er daarna gebeurde is niet bekend. Wel staat vast dat het gezin Rostohar op 31 december 1945 werd uitgeschreven uit het bevolkingsregister van de gemeente.
Op 13 juli 1946 heeft het Rode Kruis de ouders van Johan Rostohar willen informeren over het lot van hun zoon, maar de brief kwam een paar maanden later weer terug. Men had de brief verstuurd naar Mauritsstraat 15 in Hoensbroek, maar het gezin woonde al een tijdje niet meer in deze gemeente.

Toen Johan Rostohar vermist raakte, was hij 18 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Franz S.

Franz S. zag het levenslicht in Golobinjek, wat toen nog in het Oostenrijks-Hongaarse Rijk lag. Tegenwoordig maakt het deel uit van de Sloveense gemeente Mirna Peč. Zijn vrouw kwam in 1877 in Dolejelog op de wereld. Zij waren in 1906 getrouwd in Reckhausen. Deze plaatsnaam staat op de gezinskaart, maar hoogstwaarschijnlijk gaat het om Recklinghausen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, omdat deze woonplaats slechts enkele kilometers verwijderd ligt van de geboorteplaatsen van drie van hun kinderen. Het echtpaar kreeg in totaal vier kinderen, waarvan er drie kort na de geboorte kwamen te overlijden. Na de geboorte van hun vierde en laatste kind verhuisde het gezin naar Nederland. In 1924 liet het gezin zich, komend van Nuth, inschrijven in het bevolkingsregister van Amstenrade. Franz S., de vader, werkte in een van de steenkolenmijnen. Volgens de persoonskaart woonde hij met zijn gezin ten tijde van de Tweede Wereldoorlog op de Hommerterweg 54 in Amstenrade. In die periode verzorgde Franz S. zijn vrouw, die jarenlang in bed heeft gelegen vanwege een ziekte. Kennelijk was haar toestand tegen het einde van de oorlog weer verbeterd. De gezinsleden bezaten de Oostenrijkse nationaliteit.

Vlak na de bevrijding van Zuid-Limburg werd Franz S. als politiek delinquent opgesloten in de bijgebouwen van Kasteel Hoensbroek, waarvan de bijgebouwen gebruikt werden als gevangenis. De meeste gevangenen werden pas ruim na hun arrestatie in staat van beschuldiging gesteld. Of dit bij Franz S. ook was gebeurd kon niet meer achterhaald worden. Het is evenmin bekend waarvan hij precies beschuldigd was.
In dit gevangenenkamp kwamen misstanden voor bij de behandeling van de gedetineerden, hetgeen soms leidde tot de dood. In het archief van de gemeentepolitie van Hoensbroek is een document te vinden uit 1949. Dit document is een nagenoeg letterlijk overgenomen verslag dat op schrift was gesteld door een ex-politiek delinquent. Volgens dit verslag was er niemand die voor Franz S. zorgen kon, want zijn vrouw was ook achter slot en grendel gezet. Daarom had hij zijn hele gevangenschap in hetzelfde kostuum en ondergoed moeten doorbrengen. Slechts één keer, kort voor zijn dood en nadat zij was vrijgelaten, had zijn echtgenote hem wat ondergoed kunnen brengen.
Ongeveer vijf maanden lang had Franz S. dezelfde kleding moeten dragen. Ook was hij ondergebracht in een ruimte wat ook wel de ‘luizenzaal’ werd genoemd. Franz S. was een slachtoffer van de luizen waaraan de bewaking hem uitleverde. Op den duur werd hij ernstig ziek van dit ongedierte. Toen de medische dienst merkte dat hij eraan onderdoor ging, had men hem overgebracht naar de ziekenzaal. Daar kreeg hij geen speciaal voedsel en moest eten wat iedereen ook kreeg: een stuk kuch en een portie slechte soep.

In de nacht voor zijn dood had men dokter Voncken uit Hoensbroek bij zijn ziekbed laten komen. Ook de echtgenote van Franz S. werd gehaald, maar hij herkende niemand meer. Op 21 februari 1945, om 10.30 uur stierf hij in de ziekenzaal van het gevangenenkamp van Kasteel Hoensbroek. Volgens het verslag van de getuige, een ex-politiek delinquent, was Franz S.: “beslist de dood ingegaan door vervuiling, ondervoeding en totaal ontoereikende medische hulp.”

Franz S. bereikte de leeftijd van 70 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Nuth
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Vereniging Historie Schinnen
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hendrik Jan S.

Hendrik ‘Henk’ Jan S. kwam in 1923 in Hoensbroek op de wereld. De ouders van Hendrik waren in Smilde getrouwd en hun oudste dochter is in die plaats op de wereld gekomen. In 1922 woonde de vader van Hendrik een half jaar in Hoensbroek, waarna hij weer terugkeerde naar Smilde. Op 14 maart 1923 liet het gezin zich, komend van Smilde, definitief inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier kwamen de andere vijf kinderen op de wereld. De vader van Hendrik was van beroep mijnwerker en werkte als stutter op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Het gezin S. woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek in de Hoofdstraat. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Hendrik Jan S., de zoon, was landarbeider van beroep, was ongehuwd en woonde bij zijn ouders in Hoensbroek in de Hoofdstraat. Op 9 juli 1943 vertrok hij naar Duitsland in het kader van de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling. Hij kwam terecht bij de firma Johann Bous, Poststraße 407, Niedermendig, in de Duitse deelstaat Rijnland-Palts. Zijn laatste bericht aan de familie in Nederland kwam uit Niedermendig en dateerde van 13 augustus 1944.
Op zeker moment kreeg Hendrik Jan S. ruzie met Johann Bous, de eigenaar van de firma. Laatstgenoemde ging daarop naar de politie. Als gevolg daarvan werd Hendrik door de autoriteiten voor de keus gesteld: als vrijwilliger het Duitse leger in gaan of terechtkomen in een concentratiekamp. Iemand van de politie adviseerde hem om het leger in te gaan daar hij dan een kans had om te ontsnappen en te overleven. Een concentratiekamp zou voor hem het ‘eindstation’ betekenen.

Hendrik Jan S. besloot het Duitse leger in te gaan, niet uit ideologische redenen, maar om te overleven. In het archief van het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag zijn documenten gevonden, die dit bevestigen. Een van die documenten betreft de Sterbeurkunde van Hendrik Jan S., waarin staat dat hij bij zijn dood aan het front in het westen als vrijwilliger diende bij de ‘Holländischen Freiwilligen-Legion’. Hierbij zijn een aantal kanttekeningen te plaatsen: 1) de eenheid met de naam ‘Legion’ bestond in die tijd niet meer; 2) de eenheid met de naam ‘Legion’ heeft alleen aan het oostfront strijd geleverd; 3) gezien de voorgaande punten wordt met het woord ‘Holländischen Freiwilligen-Legion’ kennelijk een groep Nederlandse vrijwilligers bedoeld en niet een specifieke eenheid.
Met zekerheid kan gezegd worden dat Hendrik Jan S. in de buurt van Colmar, in de Franse regio Elzas, door een granaatsplinter ernstig gewond raakte, waaraan hij op 29 november 1944 overleed in een Feldlazarett in Colmar. Hendrik werd in eerste instantie begraven op het Kriegerfriedhof in Colmar. In de jaren 1970-1975 werden de lichamen van soldaten uit meer dan 225 gemeenten uit het zuidelijke deel van de Elzas overgebracht naar een nieuw Duits soldatenkerkhof in Bergheim, eveneens gelegen in de Elzas. Ook de stoffelijke resten van Hendrik werden herbegraven op deze nieuwe begraafplaats. Zijn graf is te vinden in vak 4, rij 3, graf 114.

De persoonlijke eigendommen van Hendrik Jan S. werden kort na zijn dood afgegeven bij mevrouw Kaizer, die woonde op Poststraße 407 in Niedermendig. Dit is hetzelfde adres waar Hendrik had gewerkt. Het betrof een portefeuille, portemonnee en vulpen, die door mevrouw Kaizer werden herkend al zijnde die van Hendrik.
De familie van Hendrik Jan S. was onbekend met zijn lot. Vandaar dat de vader op 7 juli 1946 naar het Nederlandse Rode Kruis schreef, vanwaar men, na een onderzoek, op 12 oktober 1946 bericht stuurde over het overlijden van zijn zoon. De vader verzond op 30 november 1946 opnieuw een brief naar het Nederlandse Rode Kruis waarin hij melding maakte van opmerkingen van een psychometrist (dit is een medium, die aan de hand van afbeeldingen en voorwerpen uitspraken doet over de betreffende persoon), welke hem verzekerde dat zijn zoon nog in leven zou zijn. Het is niet bekend of het Nederlandse Rode Kruis op basis van deze gegevens een nieuw onderzoek heeft ingesteld.

Hendrik Jan S. bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Paulus Johannes S.

Paulus Johannes S. werd geboren in 1921 in Hoensbroek. Het gezin S. bestond uit vader, moeder en vier kinderen. De oudste dochter kwam in Heerlen op de wereld. In 1917 liet het gezin zich inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier werden de twee zonen geboren, onder wie Paulus. In 1922 verhuisde het gezin naar Nuth en in 1925 naar Brunssum. Hier kwam het vierde en laatste kind, een dochter, op de wereld. Het gezin bleef niet lang in Brunssum wonen, want in 1927 verhuisde het naar Heerlen, om te gaan wonen in de Geitstraat. De vader van Paulus heeft diverse beroepen uitgeoefend: muzikant, los arbeider, grondwerker, mijnwerker, machine-bankwerker bij de spoorwegen en betonwerker. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Paulus Johannes S., de zoon, was onder meer los arbeider van beroep en woonde bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bij zijn ouders in de Geitstraat in Heerlen. In 1943 trouwde hij in Hoensbroek en het echtpaar ging in Hoensbroek wonen in de Markgravenstraat.
Op 8 november 1943, drie dagen na hun trouwdag, ging Paulus Johannes S. naar het Gewestelijk Arbeidsbureau in Heerlen. Als gevolg daarvan vertrok hij een dag later naar Rotterdam om daar als bouwvakker te worden geschoold. Sindsdien heeft zijn vrouw niets meer van hem vernomen.

Wat er met Paulus Johannes S. is gebeurd is nimmer voor de volle honderd procent bekend geworden, ook niet na een langdurig onderzoek, dat op zijn minst tot 1958 heeft geduurd. Na de oorlog deed het Rode Kruis onderzoek naar het lot van Paulus Johannes S. Daaruit bleek dat hij in december 1943 gearresteerd was, omdat hij werk in Duitsland had geweigerd. Hij werd na zijn arrestatie overgebracht naar Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager. Op 7 januari 1944 vertrok vanuit dit kamp een transport naar het oosten, met mensen die van te voren een vakopleiding hadden ontvangen en in Duitsland moesten werken. In dit transport zat ook Paulus Johannes S., die gestuurd werd naar de firma Feingeräte Neudamm GmbH in Neudamm, ongeveer 15 kilometer ten noorden van Küstrin gelegen en toentertijd deel uitmakend van Pruisen. Tegenwoordig draagt de stad de naam Dębno en ligt het in Polen. Personen, die deel hadden uitgemaakt van dit transport, verklaarden na de oorlog dat Paulus Johannes S. nimmer in die stad was aangekomen.

In februari 1958 stuurde de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel een brief naar het Nederlandse Rode Kruis te Den Haag. Daarin werd medegedeeld dat Paulus Johannes S. een SS-soldaat zou zijn geweest. Hij zou op 22 februari 1945 gedood zijn, samen met zeven andere ‘SS-Männern’. Op 24 februari 1945 werd hij ter aarde besteld op het plaatselijke kerkhof van Hallein in Oostenrijk. Later werd zijn lichaam overgebracht naar een afzonderlijk deel van het kerkhof van Hallein, dat gereserveerd was voor soldaten uit de beide wereldoorlogen. Daar heeft het zijn laatste rustplaats gevonden in rij 6, graf 106. Het probleem is dat er over Paulus Johannes S. geen informatie te vinden is bij de Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn. Ook zijn familie weet niets van diens eventuele opname binnen de Duitse strijdkrachten. Het blijft dus onzeker of hij wel of niet een soldaat is geweest.

Paulus Johannes S. bereikte de leeftijd van 23 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Nuth
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Regionaal Historisch Centrum RHCL te Maastricht
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hermann Josef Sahlmann

Placeholder image
Deze foto is op 20 september 1944 genomen tijdens de begrafenis van Hermann Josef Sahlmann op de toenmalige Rooms-Katholieke begraafplaats Sint-Jan Evangelist in Hoensbroek. Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Placeholder image
Graf van Hermann Josef Sahlmann op het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray.
Bron: Jan van den Berg.
Hermann Josef Sahlmann kwam op de wereld op 14 juni 1926 in Essen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zijn ouders waren: Josef Gerhard Sahlmann, geboren op 28 november 1889 in Münster, Noordrijn-Westfalen en Katharina Hedwig Kreutz, geboren op 22 februari 1896 in Essen. Zij waren op 19 oktober 1917 in Essen getrouwd. Behalve Hermann kreeg het echtpaar nog twee andere kinderen. Het gezin woonde tot 1 april 1943 op Dinnendahlstraβe 13 in Essen en verhuisde toen naar Lönsberg 4 in dezelfde stad. Josef Sahlmann, de vader, was een koopman. Hij overleed op 10 november 1927 in Essen. In de Tweede Wereldoorlog woonde Katharina Sahlmann-Kreutz nog altijd op Lönsberg 4, maar op 1 augustus 1945 keerde zij terug naar Dinnendahlstraβe 13. De leden van het gezin bezaten de Duitse nationaliteit.

Hermann Josef Sahlmann, de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn moeder in Essen op Lönsberg 4. Hij was scholier en 17 jaar, toen hij in 1943 in dienst kwam bij het Duitse leger. Na zijn militaire basisopleiding diende hij vanaf 3 maart 1943 bij de 4. Batterie, Schwere Flak-Abteilung 353, dat gelegerd was in de omgeving van Essen.
Uiteindelijk werd Hermann Sahlmann ingedeeld bij de Maschinengewehr Kompanie, II. Battalion, Grenadier-Regiment 984, 275. Infanterie Division. Hij had de rang van Grenadier. Behalve met zware machinegeweren was deze compagnie ook uitgerust met mortieren. Hermann had met een paar anderen de taak een van de mortieren te bedienen. De divisie had gevochten in het Franse Normandië, waar de Geallieerde legers op 6 juni 1944, op D-Day, aan land waren gegaan. In de daarop volgende maanden werd het via Noord-Frankrijk, België en Zuid-Limburg teruggedreven in de richting van Duitsland. In deze periode leed de divisie ernstige verliezen, die niet helemaal aangevuld werden met nieuwe troepen.
Op 18 september 1944 werd Hoensbroek bevrijd door de Amerikanen. Hoensbroek lag in de frontsector dat door de Duitse 275. Infanterie Division werd verdedigd.
Placeholder image
Brief van de moeder van Hermann Josef Sahlmann aan de gemeente Hoensbroek, waarin zij vraagt om het lichaam van haar zoon niet over te laten brengen naar een Duits oorlogskerkhof ergens in Nederland. Zij heeft het voornemen om het lichaam van haar zoon, zodra de grens tussen Duitsland en Nederland weer open is, naar Essen te laten overbrengen om het bij te zetten in het familiegraf.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Placeholder image
Op 28 januari 1948 ontving de gemeente Hoensbroek een brief van een voormalige Duitse soldaat, die bij de bevrijding krijgsgevangen was gemaakt en een paar dagen in Hoensbroek gevangen had gezeten. Deze man had assistentie verleend bij het ter aarde bestellen van de twee gesneuvelde kameraden Heinrich Alfs en Hermann Josef Sahlmann. De man wilde contact opnemen met de familie van de gesneuvelde soldaten, maar hij had hun adressen niet meer. Hij vroeg of de gemeente hem daaraan kon helpen. Ook wilde hij zijn dankbaarheid betonen over de correcte behandeling tijdens zijn gevangenschap in Hoensbroek. Dit is het eerste deel van de brief.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Op die bewuste dag, in de omgeving van de Emmastraat, werd Hermann Sahlmann omstreeks 17.00 uur neergeschoten. Zijn overlijden werd twee dagen later gemeld bij de gemeente Hoensbroek door Antoon Peeters, de toenmalige commandant van de Luchtbeschermingsdienst.
Op 20 september 1944, om 08.30 uur, vond in de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek, onder leiding van pastoor G. Lenders, de plechtige uitvaartdienst plaats voor Hermann Sahlmann en een andere Duitse soldaat, te weten Heinrich Alfs (zie zijn verhaal). Hermann werd teraardebesteld op de toenmalige Rooms-Katholieke begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Daarbij waren een aantal van zijn kameraden aanwezig die door de Amerikanen krijgsgevangen waren gemaakt. Van deze begrafenis zijn foto’s gemaakt.
Placeholder image
Dit is het tweede deel van de brief. De secretaris van de gemeente Hoensbroek, de heer Peeters, heeft later de adressen van beide families doorgegeven aan de afzender van de brief. Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Het graf van Hermann bevond zich ruim 12 jaar meteen rechts van de ingang van de begraafplaats.
Placeholder image
Ondanks het verzoek van de moeder van Hermann Josef Sahlmann is het lichaam van haar zoon van Hoensbroek overgebracht naar het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn. Hiervan is een ‘rapport van overbrenging’ gemaakt.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
De burgemeester van Hoensbroek schreef op 25 september 1944 een brief naar de familie van Hermann Sahlmann, waarin zij geïnformeerd werd over diens dood en zijn teraardebestelling. Met de brief werd ook een van de foto’s verzonden. In de brief is ook te lezen dat men bij de eerste de beste gelegenheid het soldijboekje zou opsturen, alsmede andere persoonlijke eigendommen van Hermann. In de loop van 1946 was er weer postverkeer met Duitsland mogelijk en kwamen de persoonlijke eigendommen, via bemiddeling van het Nederlandse Rode Kruis, bij de familie Sahlmann aan.
Een paar jaar later vernam de moeder van Hermann Sahlmann, via radio en kranten, dat de Nederlandse regering het voornemen had om alle Duitse soldaten over te brengen naar één begraafplaats. Daarop schreef zij op 30 september 1948 een brief naar de gemeente Hoensbroek. Hierin verzocht zij om haar zoon in Hoensbroek te laten rusten. Zodra de Nederlandse grens weer open was, wilde zij het stoffelijk overschot van haar zoon overbrengen naar Essen, om het daar te laten bijzetten in een familiegraf. Het is niet bekend wat de reactie was van de gemeente.
Op 15 februari 1957 werd het lichaam van Hermann Sahlmann opgegraven om het over te brengen naar het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray. Hier heeft het zijn definitieve rustplaats gevonden in vak CG, rij 12, graf 295. In het ‘Rapport van overbrenging’ staat nog dat men op het stoffelijk overschot van Hermann geen herkenningsplaatje had aangetroffen.

Hermann Josef Sahlmann bereikte de leeftijd van 18 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Stadtarchiv Essen
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Rudolf Schneider

Rudolf Schneider kwam op 22 juni 1924 in Pforzheim, in de Duitse deelstaat Baden-Württemberg, op de wereld. Zijn ouders waren: Rudolf Schneider en Emilie Kiefer. Zij trouwden in 1929 in Bretten, Baden-Württemberg. Bij het onderzoek naar het gezin Schneider is weinig bekend geworden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn veel gemeentearchieven verloren gegaan. Wel staat vast dat Rudolf, de zoon, als buitenechtelijk kind op de wereld kwam en dat de ouders hem als zoon erkend hebben tijdens hun huwelijksvoltrekking in 1929. Rudolf Schneider, de vader, was Meister der Landespolizei en woonde tijdens de oorlog met zijn vrouw in Flehingen, gemeente Oberderdingen, Baden-Württemberg. De leden van het gezin bezaten de Duitse nationaliteit.
Rudolf Schneider, de zoon, woonde tijdens de oorlog op Hindenburgerstraβe 90 in Mühlacker, Baden-Württemberg. Mühlacker ligt circa 12 kilometer ten noordoosten van Pforzheim. In het eerste oorlogsjaar kwam Rudolf in dienst bij de Luftwaffe, de Duitse luchtmacht. Hij ontving zijn militaire basisopleiding bij de 6. Kompanie, Flieger-Ausbildungs-Regiment 22. De eenheid was gestationeerd in Neustadt-Glewe, in de Duitse deelstaat Mecklenburg-Vor-Pommeren.
Placeholder image
De Junkers JU-88 was een veelzijdig toestel. Het opereerde als dag- en nachtjager, grondaanvalsvliegtuig, bommenwerper, torpedobommenwerper en verkenningstoestel.
Bron: Internet.
In de vroege ochtend van 16 december 1944 begonnen de Duitsers met het beroemde Ardennenoffensief. In het kader van dit offensief ondernam de Duitse luchtmacht aanvallen op Geallieerde posities. Dit gebeurde onder de codenaam Herbstnebel. De luchtaanvallen beperkten zich niet alleen tot het frontgebied in de Ardennen. Er werden ook doelen diep achter het front gebombardeerd, bedoeld om de aanvoer van Geallieerde versterkingen naar de Ardennen te vertragen. Hoensbroek was een van de doelen van de Duitse luchtmacht. Op 16 december 1944, even na 23.00 uur, viel er een bommenregen in een strook vanaf de Hommerterweg tot aan een deel van het complex van de Staatsmijn Emma in Treebeek. Hierbij raakten verschillende burgers gewond, onder wie Gerardus Franciscus Kortooms. Charlie T. Hudson, een Amerikaanse soldaat, vond toen de dood (zie hun verhalen). Een paar dagen later was er weer een luchtaanval op Hoensbroek.
Op 18 december 1944, omstreeks 01.11 uur, steeg vanuit de vliegbasis Wesendorf in de Duitse deelstaat Nedersaksen,
Placeholder image
Overlijdensakte van Rudolf Schneider.
Bron: Stadsarchiv Muehlacker, Duitsland.
een Junkers Ju-88 S3, met werknummer 330385, in het donker van de nacht op. Het vliegtuig behoorde tot de 6. Staffel, II. Gruppe, Lehrgeschwader 1. Haar bemanning bestond naast Obergefreiter Rudolf Schneider uit Oberfähnrich Horst Panzer, Obergefreiter Erich Schröter en Unteroffizier Werner Uhlig (zie hun verhalen). Om 02.15 uur, na een vlucht van ruim een uur, kwam het vliegtuig boven Hoensbroek aan, waar het door de luchtafweer van de Amerikanen, dat op verschillende locaties in Hoensbroek stond opgesteld, werd neergehaald.
Placeholder image
Graf van Rudolf Schneider op het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray.
Bron: Jan van den Berg.
De luchtafweer was afkomstig van Battery B, 559th Anti Aircraft Artillery (Automatic Weapons) Battalion. In het logboek van deze eenheid is te lezen: “Shot at one Ju-88 (Claim Cat I), crashed in Hoensbroek”. Een claim van categorie I wil zeggen dat het vliegtuig met zekerheid is neergestort. Daarnaast bestond ook nog een claim van categorie II: men heeft het vliegtuig in brand zien gaan of men zag het toestel snel aan hoogte verliezen, zonder de zekerheid te hebben dat het ook daadwerkelijk neergestort was. Na onderzoek werd de geclaimde Cat I bevestigd op 26 december 1944.
Het door de luchtafweer getroffen vliegtuig stortte brandend neer, in een schuine hoek, in een weiland aan de Klinkertstraat nabij kasteel Hoensbroek. Thans bevindt zich hier de Droomvijver. De complete bemanning, waaronder Rudolf Schneider, verloor hierbij het leven. In het Duitse logboek van de eenheid, waarin de verliezen werden bijgehouden, staat summier : “Vom Feindflug nicht zurückgekehrt”.
Het is mogelijk dat de lichamen van de vliegtuigbemanning door de Amerikaanse militaire politie (M.P.) geborgen zijn en overgebracht naar de Ninth US Army Cemetery in Margraten. Er zijn bij de gemeente Hoensbroek namelijk geen documenten te vinden van de begrafenis van de vier soldaten. In Margraten was een deel van de begraafplaats gereserveerd voor de teraardebestelling van Duitse soldaten.
De gemeentepolitie van Hoensbroek is bij het wrak geweest. In haar dagrapport van 17 en 18 december 1944 is te lezen dat men twee (sic) lijken heeft gevonden. Naar later door de Ordedienst werd medegedeeld zijn twee parachutes meegenomen door de M.P., terwijl twee parachutes bij het wrak zijn gevonden. Betekent dit dat twee bemanningsleden het vliegtuig per parachute hebben weten te verlaten, maar toch om het leven zijn gekomen?
Na de Tweede Wereldoorlog werden de Duitse soldaten, die in Margraten begraven waren, overgebracht naar het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray. Hier heeft Rudolf Schneider zijn definitieve rustplaats gevonden in vak C, rij 1, graf 23.

Rudolf Schneider bereikte de leeftijd van 20 jaar.

Bronnen:
  • Stadtarchiv Muehlacker
  • Stadarchiv Pforzheim
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • After Action Report Battery B 559th AAA (AW) Bn.
  • Boek 'Duel in de wolken' van R. Putz
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Jozef Schoumakers

Jozef Schoumakers kwam op 14 februari 1940 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Joseph Schoumakers, geboren op 13 oktober 1905 in Kohlscheid, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen en Anna Katharina Koopmans, geboren op 8 december 1911 in Oberhausen, eveneens gelegen in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zij waren op 3 oktober 1931 in Nuth getrouwd. Behalve Jozef kregen zij nog twee andere kinderen. Na de geboorte van hun eerste kind liet het gezin zich, komend van Nuth, op 30 september 1937 inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. In deze woonplaats werd Jozef geboren. Joseph Schoumakers, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Hoensbroek op Markgravenstraat 35. De gezinsleden hadden de Nederlandse nationaliteit.
Placeholder image
Krantenartikel waarin melding wordt gemaakt van het dodelijke verkeersongeval van Jozef Schoumakers. De naam Schoumakers is per abuis veranderd in Schoenmakers.
Bron: Limburgs Dagblad 15 december 1944.
Na een bezettingstijd van meer dan vier jaar werd Hoensbroek op 18 september 1944 door de Amerikanen bevrijd. Voor aanvang van de oorlog ging het vervoer over de weg nog veelal met paard en wagen. Het aantal auto’s was in die tijd nog gering. In de oorlog staakten de fabrieken de productie van auto’s die specifiek gemaakt werden voor de burgerbevolking. Er werd uitsluitend geproduceerd voor de oorlog. In Nederland werden de auto’s door de Duitse bezetter gevorderd. Enkele burgers, zoals artsen, mochten hun auto weliswaar houden, maar werden geconfronteerd met het probleem dat benzine snel schaars werd en uiteindelijk niet meer verkrijgbaar.
Placeholder image
Op de lijst van oorlogsslachtoffers overleden te Heerlen, komt ook de naam voor van Jozef Schoumakers. Zijn verkeersongeval had in Hoensbroek plaatsgevonden, maar hij kwam te overlijden in het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen.
Bron: Gemeentearchief Heerlen, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Met de komst van de Geallieerden nam het militair vervoer op de straten en wegen van Hoensbroek enorm toe. De burgers waren het intensieve militaire verkeer niet gewend en dit leidde tot gevaarlijke situaties, vooral voor kinderen. Het drukke militaire verkeer was aanleiding voor J.H. Martin, de burgemeester van Hoensbroek, om op 21 oktober 1944 de volgende bekendmaking te publiceren: “De Burgemeester van Hoensbroek brengt, op verzoek van de betreffende Amerikaanse Commandant, ter openbare kennis: dat alle ouders in deze gemeente verzocht worden hun kinderen van de straat te houden; deze kinderen lopen wegens het vereiste snelverkeer groot gevaar voor hun leven”.
Ook in dagbladen werd om aandacht gevraagd voor deze situatie. Zo stond er in het dagblad Veritas van 25 oktober 1944 het volgende artikel: “We weten allen, dat het militaire verkeer in dit oorlogsgebied thans voorgaat bij elk burgerlijk rij- en voetgangersverkeer. Maar daarnaast is het ook van belang, dat de weggebruikers, zowel auto- en wagenbestuurders als fietsers steeds en overal goed rechts houden op de rijweg. Want het militaire verkeer, dat vaak snel moet gaan, kan niet telkens opgehouden of belemmerd worden door wagens en auto’s, die aan de verkeerde kant van de weg of straat of vaak ook midden op de rijweg zitten. Ook voor fietsers geldt dezelfde waarschuwing. En voetgangers dienen, waar zulks maar enigszins mogelijk is, helemaal van de rijweg te blijven en zich tot de trottoirs of voetpaden te beperken. De Amerikanen zijn heel inschikkelijk, maar we kunnen op den duur toch niet te veel van hun geduld vergen.”
Ondanks dit soort waarschuwingen vond er op 8 december 1944 in Hoensbroek een tragisch verkeersongeval plaats. De 4-jarige Jozef Schoumakers werd door een Amerikaans legervoertuig aangereden en liep daarbij zodanige verwondingen op dat hij met een ambulance naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen gebracht moest worden. Hier stierf hij na korte tijd, omstreeks 17.00 uur. Het is niet bekend waar Jozef Schoumakers werd begraven.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Limburgs Dagblad d.d. 15 december 1944
  • Veritas d.d. 25 oktober 1944
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Erich Schröter

Erich Schröter kwam op 5 februari 1924 in Faulen, Kreis Osterode, gelegen in het Duitse Oost-Pruisen, op de wereld. Tegenwoordig ligt het in de Poolse gemeente Grunwald, in de provincie Ermland-Mazurië. Meer informatie over het gezin Schröter kon niet meer worden achterhaald.
Erich Schröter kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog in dienst bij de Luftwaffe, de Duitse luchtmacht. Hij ontving zijn militaire basisopleiding bij de 7. Kompanie, Flieger-Ausbildungs-Regiment 32, dat tot 1 september 1939 gestationeerd was in Oldenburg, in de Duitse deelstaat Nedersaksen en daarna in Pardubitz in Böhmen, in het huidige Tsjechië.
In de vroege ochtend van 16 december 1944 begonnen de Duitsers met het beroemde Ardennenoffensief. In het kader van dit offensief ondernam de Duitse luchtmacht aanvallen op Geallieerde posities. Dit gebeurde onder de codenaam Herbstnebel. De luchtaanvallen beperkten zich niet alleen tot het frontgebied in de Ardennen. Er werden ook doelen diep achter het front gebombardeerd, bedoeld om de aanvoer van Geallieerde versterkingen naar de Ardennen te vertragen. Hoensbroek was een van de doelen van de Duitse luchtmacht. Op 16 december 1944, even na 23.00 uur, viel er een bommenregen in een strook vanaf de Hommerterweg tot aan een deel van het complex van de Staatsmijn Emma in Treebeek. Hierbij raakten verschillende burgers gewond, onder wie Gerardus Franciscus Kortooms. Charlie T. Hudson, een Amerikaanse soldaat, vond toen de dood (zie hun verhalen). Een paar dagen later was er weer een luchtaanval op Hoensbroek.
Placeholder image
Deel van het dagrapport van 18 december 1944 van de gemeentepolitie Hoensbroek, waarin op 02.15 uur melding wordt gemaakt van het neerstorten van een Duits vliegtuig aan de Klinkertstraat te Hoensbroek.
Bron: Gemeentepolitie Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Op 18 december 1944, omstreeks 01.11 uur, steeg vanuit de vliegbasis Wesendorf, in de Duitse deelstaat Nedersaksen, een Junkers Ju-88 S3, met werknummer 330385, in het donker van de nacht op. Het vliegtuig behoorde tot de 6. Staffel, II. Gruppe, Lehrgeschwader 1. Haar bemanning bestond naast Obergefreiter Erich Schröter uit Oberfähnrich Horst Panzer, Obergefreiter Rudolf Schneider en Unteroffizier Werner Uhlig (zie hun verhalen). Om 02.15 uur, na een vlucht van ruim een uur, kwam het vliegtuig boven Hoensbroek aan, waar het door de luchtafweer van de Amerikanen, dat op verschillende locaties in Hoensbroek stond opgesteld, werd neergehaald.
De luchtafweer was afkomstig van Battery B, 559th Anti Aircraft Artillery (Automatic Weapons) Battalion. In het logboek van deze eenheid is te lezen: “Shot at one Ju-88 (Claim Cat I), crashed in Hoensbroek”. Een claim van categorie I wil zeggen dat het vliegtuig met zekerheid is neergestort. Daarnaast bestond ook nog een claim van categorie II: men heeft het vliegtuig in brand zien gaan of men zag het toestel snel aan hoogte verliezen, zonder de zekerheid te hebben dat het ook daadwerkelijk neergestort was. Na onderzoek werd de geclaimde Cat I bevestigd op 26 december 1944.
Placeholder image
Graf van Erich Schröter op het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray.
Bron: Jan van den Berg.
et door de luchtafweer getroffen vliegtuig stortte brandend neer, in een schuine hoek, in een weiland aan de Klinkertstraat nabij kasteel Hoensbroek. Thans bevindt zich hier de Droomvijver. De complete bemanning, waaronder Erich Schröter, verloor hierbij het leven. In het Duitse logboek van de eenheid, waarin de verliezen werden bijgehouden, staat summier : “Vom Feindflug nicht zurückgekehrt”.
Het is mogelijk dat de lichamen van de vliegtuigbemanning door de Amerikaanse militaire politie (M.P.) geborgen zijn en overgebracht naar de Ninth US Army Cemetery in Margraten. Er zijn bij de gemeente Hoensbroek namelijk geen documenten te vinden van de begrafenis van de vier soldaten. In Margraten was een deel van de begraafplaats gereserveerd voor de teraarde bestelling van Duitse soldaten.
De gemeentepolitie van Hoensbroek is bij het wrak geweest. In haar dagrapport van 17 en 18 december 1944 is te lezen dat men twee (sic) lijken heeft gevonden. Naar later door de Ordedienst werd medegedeeld zijn twee parachutes meegenomen door de M.P., terwijl twee parachutes bij het wrak zijn gevonden. Betekent dit dat twee bemanningsleden het vliegtuig per parachute hebben weten te verlaten, maar toch om het leven zijn gekomen?
Na de Tweede Wereldoorlog werden de Duitse soldaten, die in Margraten begraven waren, overgebracht naar het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray. Hier heeft Erich Schröter zijn definitieve rustplaats gevonden in vak C, rij 1, graf 22.

Erich Schröter bereikte de leeftijd van 20 jaar.

Bronnen:
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • After Action Report Battery B 559th AAA (AW) Bn.
  • Boek 'Duel in de wolken' van R. Putz
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Martin Schuringa

Martin Schuringa werd geboren op 10 juni 1916 in Hoensbroek. Zijn ouders waren: Klaas Schuringa, geboren op 25 februari 1879 in Kubaard, deel uitmakend van de Friese gemeente Hennaarderadeel en Juliana Schulz, geboren op 28 december 1880 in Wahlkowitz, een gemeente in Pruisen. Zij
Placeholder image
Martin Schuringa.
Bron: Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade.
waren op 17 mei 1909 in Horst, Duitsland, getrouwd. Het echtpaar kreeg negen kinderen. De eerste drie kinderen kwamen in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen op de wereld. Na de geboorte van het derde kind liet het gezin zich inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier werden de volgende vijf kinderen geboren. Het gezin woonde in Hoensbroek eerst op Wilhelminaplein 38, later op 15. Klaas Schuringa, de vader, was mijnwerker van beroep. In een andere bron staat dat hij werkte als tuinarbeider. Op 4 augustus 1921 verhuisde het gezin naar Heerlen. In deze plaats werd het negende en laatste kind geboren. Later verhuisde het gezin naar Brunssum, Son en Renkum. Klaas Schuringa, de vader, kwam op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval, in Renkum te overlijden. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Schets van het gebied waar Martin Schuringa sneuvelde als soldaat. Als lid van de stafcompagnie zal hij waarschijnlijk verblijf hebben gehouden in de commandopost van overste den Ouden, de commandant van het bataljon van Heutsz. Hoofdletters ‘A’, ‘B’ en ‘C’ staan voor de drie compagnieën waaruit het bataljon bestond.
Bron: De nacht van Hoengsong, 12 februari 1951, Vereniging Oud Korea Strijders te Weert.
Martin Schuringa, de zoon, had zeven jaar lagere school doorlopen, anderhalf jaar mulo en ten slotte twee jaar avondschool. Hij ging werken als fabrieksarbeider. Op 31 juli 1941 trouwde hij in Eindhoven met Janneke Venema, geboren op 9 mei 1918 in Oude en Nieuwe Pekela. Het echtpaar kreeg vier kinderen. Het gezin Schuringa heeft in diverse plaatsen gewoond en ten slotte in Eindhoven op Juliusstraat 27.
Martin Schuringa werd op 19 maart 1936 ingelijfd als Gewoon Dienstplichtige bij het 8e Regiment Infanterie (8 R.I.) Hij diende als tamboer in het leger. Na zijn verplichte diensttijd meldde hij zich als vrijwilliger aan bij het leger voor een looptijd van zes jaar. Hij kwam als tamboer terecht bij het 17e Regiment Infanterie (17 R.I.) en wist op te klimmen tot de rang van korporaal. Wegens opheffing van zijn betrekking werd hij op 15 juli 1940 eervol ontslagen uit het leger.
Op 15 augustus 1945 was de capitulatie van Japan een feit en twee dagen later kwam de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring. De Nederlandse regering had een troepenmacht ter plaatse nodig om haar gezag in de kolonie te herstellen. Martin Schuringa meldde zich vijftien dagen na de Japanse capitulatie als oorlogsvrijwilliger aan en wel voor een onbepaalde tijd. Dit keer niet als muzikant, maar als infanterist. Op 1 oktober 1945 kwam hij terecht bij het 2e Bataljon, 5e Regiment Infanterie (II-5 R.I.). Het bataljon was die dag opgericht in Hulten, Noord-Brabant. Op 1 januari 1946 vertrok de eenheid naar Engeland, waar het in Aldershot door de Britten werd voorbereid voor de komende strijd in Nederlands-Indië. Op 25 januari 1946 vertrok het bataljon vanuit Engeland met de SS Nieuw Amsterdam, een oceanliner van de Holland America Line, naar de oost.
Placeholder image
Martin Schuringa.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Na de capitulatie van Japan was Nederlands-Indië onder Brits militair gezag komen te staan. De voornaamste taken voor de Britten waren het herstellen van de orde, het ontwapenen en afvoeren van Japanse militairen en het evacueren van de nog altijd in de interneringskampen zittende burgers en militairen. Op een later tijdstip zouden Nederlandse troepen hun taken moeten overnemen.
Maar vanaf het moment dat de eerste Britse troepen eind september 1945 op Java en Sumatra aan land waren gegaan, waren zij geconfronteerd met sterke tegenstand van het leger van de nieuwe Indonesische Republiek. Omdat de Britten hun handen vol hadden aan Brits-Indië en Maleisië, en daarom in Indonesië over te weinig troepen beschikten, besloten ze alleen de grote steden Batavia, Bandung, Semarang, Surabaja, Medan, Padang en Palembang te bezetten.
De Britten vreesden dat als Nederlandse troepen aan land zouden gaan, het leger van de Indonesische Republiek hun woede zouden koelen op de Britse troepen en erger nog, de geïnterneerden in de kampen. Daarom werd er vanaf 2 november 1945 een landingsverbod op Java en Sumatra ingesteld voor de Nederlandse troepen. Zij die reeds onderweg waren naar Nederlands-Indië moesten daarom tot nader order uitwijken naar Malakka, een Britse kolonie. Dit was het geval bij het bataljon waar Martin Schuringa in diende.
Na een reis van bijna een maand kwamen Martin Schuringa en zijn bataljon op 19 februari 1946 aan op de legerbasis Chaah, Malakka. In Malakka maakte men van de nood een deugd. Hier konden de troepen acclimatiseren aan de hoge temperatuur en de zeer hoge vochtigheidsgraad. Ook werden zij er opgeleid voor het voeren van een oorlog in de jungle.
In februari 1946 werd door de Britten het landingsverbod voor Nederlandse troepen op Java en Sumatra opgeheven. Op 25 maart 1946 vertrokken Martin Schuringa en zijn bataljon naar Nederlands-Indië, waar zij op 30 maart 1946 in , Surabaja, Java, aan land gingen. Het bataljon maakte deel uit van de X-Brigade. De brigade maakte weer deel uit van de A-Divisie.
Op 1 november 1946 werd Martin Schuringa overgeplaatst naar de Militaire Politie in Surabaja, Java. Een maand lang was hij de commandant. Met een onderbreking van ruim vier maanden in 1948, waarin hij in Nederland verbleef, was Martin Schuringa actief in Nederlands-Indië. Zijn verblijf in de Oost duurde tot 7 juni 1950.
Placeholder image
Landkaart van Azië. De rode stip is globaal de locatie in Zuid-Korea, waar Martin Schuringa gesneuveld is.
Bron: Jan van den Berg.
Zijn hernieuwd verblijf in Nederland was slechts van korte duur. Op 18 augustus 1950 werd Martin Schuringa ingedeeld bij de Stafcompagnie van het Nederlands Detachement van de Verenigde Naties (NDVN), het zogenaamde van Heutsz Bataljon, dat deel uitmaakte van het toen nog administratieve Regiment van Heutsz. Daarin had hij de rang van adjudant-onderofficier-instructeur. Op 26 oktober 1950 vertrok het bataljon met de MS Zuiderkruis naar Korea, waar het op 24 november 1950 in de haven van Pusan aankwam. De Nederlanders werden ingedeeld bij het 38e Regiment van de Amerikaanse 2e Infanterie Divisie. Deze divisie had als bijnaam: ‘Indianhead’.
Na in december 1950 en januari 1951 belast te zijn geweest met het beveiligen van de aanvoerwegen ten zuiden van Wonju, dekte het van Heutsz Bataljon eind januari 1951 de terugtocht van de Amerikaanse 2e Infanterie Divisie. Vervolgens nam het deel aan het heroveren van Wonju en Hoengsong. Begin februari 1951 trokken twee Zuid-Koreaanse divisies, versterkt met Amerikaanse tankbataljons door Hoengsong om langs twee assen de Noord-Koreaanse en Chinese troepen aan te vallen. Deze aanval mislukte en de Zuid-Koreaanse en Amerikaanse eenheden trokken zich, achtervolgd door Chinese strijdkrachten, via Hoengsong terug. Het van Heutsz Bataljon had de opdracht deze terugtocht, die deels bij duisternis plaatsvond, te dekken en Hoengsong vast te houden tot de laatste troepen waren teruggetrokken.
Placeholder image
Grafsteen van Martin Schuringa op het United Nations Military Cemetery in Pusan, Zuid-Korea.
Bron: Internet, findagrave.com
In de nacht van 12 op 13 februari 1951, waarin het zo’n 20 graden vroor, werden de Nederlanders te Hoengsong door een vloedgolf van Chinezen overspoeld. Bij deze actie verloor Martin Schuringa omstreeks 22.30 uur zijn leven. Zijn lichaam werd drie weken later, op 4 maart 1951, tijdens een verkenningspatrouille teruggevonden.
Martin Schuringa kreeg diverse decoraties: op 20 mei 1948 de Bronzen Medaille; op 14 januari 1949 het Ereteken voor Orde en Vrede met de jaargespen 1946 en 1947; eveneens op 14 januari 1949 het Mobilisatie Oorlogskruis; op 1 juli 1949 de Zilveren Eremedaille verbonden aan de Orde van Oranje Nassau met zwaarden; op 22 april 1949 de Gouden Medaille verbonden aan de Orde van Oranje Nassau met zwaarden. Op 18 november 1952 werd aan het van Heutsz Bataljon, de U.S. Presidential Unit Citation verleend, een hoge Amerikaanse onderscheiding.
Martin Schuringa ligt begraven op het United Nations Military Cemetery in Pusan, Zuid-Korea, vak 15, rij 2, graf 526. Zijn naam is in Korea vermeld op de Heldengalerij in het oorlogsmuseum in Seoul, op de Eremuur bij de begraafplaats in Pusan en in Nederland op het monument voor de in Korea gesneuvelden NDVN’ers in de Oranjekazerne te Schaarsbergen. Bij het Nationaal Indië-monument in Roermond is een plaquette ter nagedachtenis van de gevallen soldaten tijdens vredesoperaties. Hierop komt ook de naam voor van Martin Schuringa.

Martin Schuringa bereikte de leeftijd van 34 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Vereniging Oud Korea Strijders te Weert
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Karel Joseph Smeets

Karel Joseph Smeets zag op 31 januari 1916 in Brunssum het levenslicht. Zijn ouders waren ook in Brunssum geboren: Joannes Arnoldus Smeets op 29 november 1877 en Maria Helena Knubben op 10 februari 1878. Op 30 september 1904 waren zij in het huwelijk getreden. Het echtpaar kreeg acht kinderen. Op 16 oktober 1923 verhuisde het gezin van Brunssum naar Hoensbroek, om er te gaan wonen op Demstraat 165 en later op Buttingstraat 108. Joannes Arnoldus Smeets, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Op 12 oktober 1931 is hij met zijn gezin terug gegaan naar Brunssum. Weer terug in zijn geboorteplaats exploiteerde hij een café op Maastrichterstraat 9. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Karel Joseph Smeets, de zoon, huwde op 9 oktober 1936 in Brunssum met Hendrikje Veldmann, geboren op 24 mei 1915 in Hordel, een stadsdeel in het noordwesten van Bochum, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Het stel kreeg drie kinderen. Op 7 november 1940 liet het gezin zich, komend van Brunssum, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Karel Joseph Smeets, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek op Clemensstraat 4.
Placeholder image
Goetzewerke na de Geallieerde luchtaanval op 4 oktober 1944, waarbij Karel Joseph Smeets om het leven kwam.
Bron: Vom Feld in die Fremde, Zwangsarbeiter in Burscheid, Rheinisch Bergischer Kalender 2010.
Wilhelm August Müller, de Ortsgruppenleiter van de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij (N.S.D.A.P.) in Hoensbroek, deelde op 27 maart 1944 aan de politie van Hoensbroek mede dat drie personen aangehouden moesten worden, op last van de Duitse instanties. Karel Joseph Smeets was een van hen. Later op die dag kwam bij de politie een tweede opdracht binnen, dit keer van de Sicherheitspolizei (Sipo). Die luidde dat men Karel Joseph Smeets zo spoedig mogelijk moest aanhouden en overbrengen naar kamer 14 van de Sicherheitspolizei in Maastricht. Het is niet met zekerheid vast te stellen waarom de Sipo diens arrestatie wenste. Maar volgens een verklaring van zijn broer, Hubert Joseph Smeets, wilde Karel Joseph Smeets niet voor de Duitsers werken. Het kan dus zijn dat hij gearresteerd werd voor het ontduiken van de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland. De Hoensbroekse politie deed onmiddellijk wat haar gevraagd werd, maar trof Karel Joseph Smeets niet in zijn woning aan. Met een ander persoon was hij inmiddels vertrokken met onbekende bestemming.
Op 1 april 1944, omstreeks 15.30 uur, werd Karel Joseph Smeets door de politie van Hoensbroek gearresteerd, conform de opdracht van de Sicherheitspolizei. Hij werd enkele dagen opgesloten in een cel op het politiebureau van Hoensbroek. Op 3 april 1944, om 10.20 uur, werd hij onder begeleiding van een politieagent naar het bureau van de Sicherheitspolizei in Maastricht gebracht.
Karel Joseph Smeets moet kort na zijn arrestatie weer op vrije voeten zijn gesteld, want op 8 mei 1944 werd hij opnieuw in Hoensbroek gearresteerd. De opdracht tot arrestatie kwam dit keer van Heinz Klönen, Sturmführer der Sicherheitspolizei in Maastricht, die op zijn fiets naar het politiebureau van Hoensbroek was gekomen. Hij had opdracht Karel Joseph Smeets op te pakken en over te brengen naar Maastricht. De politie moest daarbij assistentie verlenen. Het rijwiel van Heinz Klönen werd in bewaring gesteld op het politiebureau van Hoensbroek. Op een later tijdstip zou hij het weer komen ophalen. Karel Joseph Smeets werd nog dezelfde dag opgesloten in het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht. Op 11 mei 1944 verliet hij deze plaats, maar niet in vrijheid.
Op zeker moment werd Karel Joseph Smeets door de Duitse bezetter naar Duitsland overgebracht, waar hij vanaf 30 mei 1944 tewerkgesteld werd op de Goetzewerke in Burscheid, in de Duitse deelstaat Noordijn-Westfalen. Dit bedrijf maakte ondermeer speciale afdichtingen die gebruikt werden in motoren van vlieg- en voertuigen.
Placeholder image
Deze informatie over Karel Joseph Smeets heeft de auteur overgeschreven van de Inschrijvingsregisters van het Huis van Bewaring en Gevangenis te Maastricht.
Bron: Regionaal Historisch Centrum RCHL te Maastricht.
Placeholder image
Overlijdensakte van Karel Joseph Smeets.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Het merendeel van de arbeiders, die daar onder dwang moesten werken, bestond uit buitenlanders, vooral Oost-Europeanen. De arbeiders waren ondergebracht in drie kampen, die zich buiten het fabriekscomplex bevonden. Griesberg was het grootste van de drie kampen. Een kleine groep arbeiders was op het fabriekscomplex zelf ondergebracht. Karel Joseph Smeets kwam terecht in het kamp op de Griesberg. Een maand later, op 24 juni 1944, wist hij uit Burscheid te ontsnappen, maar korte tijd later werd hij weer opgepakt. Hij werd wederom op de Goetzewerke geplaatst.
Op 4 oktober 1944 voerde de Geallieerde luchtmacht een bombardement uit op de Goetzewerke in Burscheid. Het was buitenlandse arbeiders ten strengste verboden gebruik te maken van schuilkelders. Daardoor kwam Karel Joseph Smeets bij dit bombardement om het leven. Het tijdstip van zijn dood was: 10.20 uur. Op 8 oktober 1944 werd hij begraven op een deel van het plaatselijke kerkhof in Burscheid dat speciaal bestemd was voor arbeiders uit het westen. Dit deel van het kerkhof werd ook wel het Westarbeiterfeld genoemd. Op 19 augustus 1955 werd hij herbegraven in het nabije Leverkusen, Noordrijn-Westfalen. Nog diezelfde maand werd het stoffelijk overschot opgegraven en herbegraven op het Nederlands Ereveld op het Stoffeler Friedhof in Düsseldorf, Noordrijn-Westfalen. Hier heeft Karel Joseph Smeets zijn definitieve rustplaats gevonden in veld D, rij 9, grafnummer 4.
Karel Joseph Smeets had in augustus 1944 nog een brief gestuurd naar zijn familie en daarna hebben zij nooit meer iets van hem vernomen. Totdat de familie in de loop van 1946 door het Nederlandse Rode Kruis op de hoogte werd gebracht.

Karel Joseph Smeets bereikte de leeftijd van 28 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Regionaal Historische Centrum RHCL te Maastricht
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • International Tracing Service ITS te Bad Arolsen
  • Boek 'Vom Feld in die Fremde, Zwangsarbeit in Burscheid' van Sabine Wurmbach
  • Fam. Smeets te Hoensbroek
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Louis Theodor Spits

Louis Theodor Spits werd op 25 juli 1915 in Hoensbroek geboren. Zijn ouders waren: Louis Theodor Spits, geboren op 7 november 1876 in Amsterdam en Trijntje Boerema geboren op 18 januari 1883 in Appingedam. Zij waren op 15 mei 1910 in Groningen getrouwd. Het echtpaar kreeg drie kinderen. Na de geboorte van het eerste kind, liet het gezin zich, komend van Amsterdam, op 6 mei 1912 in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Hier kwamen de andere kinderen op de wereld onder wie Louis, de zoon. Louis Theodor Spits, de vader, was machinist van beroep, later werd hij handelaar.
Placeholder image
Louis Theodor Spits.
Bron: Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade.
In Hoensbroek woonde het gezin op Butting 42. Op 23 november 1918 verhuisde men naar Alkmaar, later keerde men wederom terug naar Amsterdam. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Louis Theodor Spits, de zoon, was ongehuwd en woonde tot 1936 bij zijn ouders in Amsterdam op Kijkduinstraat 113. Op 10 juli 1936 trad hij in dienst bij de Koninklijke Marine, als Marinier 3e klasse, en op 21 juli 1936 verhuisde hij naar Rotterdam. Op 1 september 1938 en 1 november 1940 werd hij bevorderd tot Marinier 2e klasse resp. 1e klasse.
Op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval, begon Hr. Ms. Java, een lichte kruiser, met konvooidiensten in Nederlands-Indië. Op 8 juli 1940 kwam Louis Theodor Spits aan boord van Hr. Ms. Java.
Op 13 februari 1942 werd Hr. Ms. Java ingedeeld bij de zogenoemde ABDA-vloot. Deze vloot, bestaande uit schepen van Amerika (A), Groot-Brittannië (B), Nederland (D van Dutch) en Australië (A), was gecreëerd om de Japanse opmars tot staan te brengen. Op 27 februari 1942 vond de Slag in de Javazee plaats. Een Geallieerd eskader, welk onder leiding stond van de Nederlandse Schout-bij-Nacht Karel Doorman, deed een mislukte poging om een Japanse vloot te vernietigen, welke troepen aan boord had voor een aanval op Java.
Bij de Slag in de Javazee werd Hr. Ms. Java door de Japanse strijdkrachten tot zinken gebracht. De fatale torpedo was afkomstig van de Japanse zware kruiser Nachi. Om 23.20 uur trof de torpedo het schip aan stuurboord bij de achtermunitiebergplaats. Het achterschip brak af ter hoogte van de longroom. De achtermachinekamer liep vol en het schip maakte snel slagzij over stuurboord. Door deze slagzij en het uitvallen van de elektrische systeem aan boord, kon geen sloep worden gestreken. Wel slaagde men erin een groot aantal vlotten en andere drijvende voorwerpen, zoals van lussen voorziene bundels bamboe, in zee te werpen. De lichte kruiser Hr. Ms. Java zonk binnen vijftien minuten op de volgende positie: 06.00 Z.B. en 122.05 O.L.
Placeholder image
Lichte kruiser Hr. Ms. Java, het schip waarmee Louis Theodor Spits ten onder ging.
Bron: Internet.
Bij het verlies van Hr. Ms. Java zijn 491 van de 512 opvarenden omgekomen. Een van hen is Louis Theodor Spits. Hij heeft een zeemansgraf.
In 2002 werd het wrak van de lichte kruiser Hr. Ms. Java door amateurduikers in de omgeving van het Indonesische eiland Bawean gevonden. Op 15 november 2016 maakte de Nederlandse overheid bekend dat het wrak verdwenen is. Aangenomen wordt dat het door een Aziatisch bergingsbedrijf is geruimd om het schrootijzer te verkopen.
Op het Nederlands ereveld Kembang Kuning op Surabaya staat het Karel Doorman-monument, met de namen van de Nederlandse slachtoffers, onder wie die van Louis Theodor Spits.

Louis Theodor Spits bereikte de leeftijd van 26 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Gedenkrol van de Koninklijke Marine 1939-1962
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Gerrit Spoor

Gerrit Spoor werd geboren op 10 januari 1916 in Haarlemmermeer. Zijn ouders waren: Johannes Andreas Spoor, geboren op 16 december 1888 in Haarlem en Alida Hendrika Vernooij, geboren op 10 juli 1890 in Amsterdam. Zij waren op 28 januari 1914 getrouwd in Haarlemmermeer. Zover bekend kreeg het echtpaar één kind: Gerrit Spoor. Johannes Andreas Spoor, de vader, was zeeman van beroep. Het is niet bekend waar het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Gerrit Spoor, de zoon, had zeven jaar lagere school genoten. Op 4 maart 1925 werd hij, komend van Nuth, ingeschreven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hij was toen 9 jaar! Het is niet bekend of hij met zijn ouders naar Hoensbroek kwam of dat hij ging inwonen bij familie of kennissen. Op latere leeftijd ging Gerrit Spoor werken als mijnwerker en wel als houwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek.
Op 3 februari 1936 werd Gerrit Spoor als Gewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 13e Regiment Infanterie (13 R.I.).
Op 5 mei 1939 trouwde Gerrit Spoor in Hoensbroek met Marie Jacoba Otten, geboren op 4 december 1919 in Heerlen. Zij woonden in Hoensbroek op Wingerdweg 14. Het echtpaar kreeg drie kinderen, waarvan het eerste kind in Hoensbroek op de wereld kwam. Op 15 oktober 1940 verhuisde het gezin naar Nuth, waar men ging wonen op Spoorstraat 18. In deze gemeente werden de andere twee kinderen geboren.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde Gerrit Spoor zich als vrijwilliger aan bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 27 november 1944 officieel in dienst trad.

Op 21 maart 1945 werd in Mönchengladbach, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, het 2e Bataljon, 13e Regiment Infanterie opgericht. Gerrit Spoor maakte vanaf het eerste begin deel uit van deze eenheid. Hij diende in de 2e Compagnie (2-II-13 R.I.), met de rang van soldaat 1e klasse en vervulde de functie van opvolgend sectiecommandant. Het bataljon bestond uit oorlogsvrijwilligers en zijn officieren en manschappen kwamen voor het merendeel uit Limburg. Om deze reden werd het bataljon vaak aangeduid als het ‘Limburgs Bataljon’. Zijn embleem bestond uit een eikenblad. Het bataljon maakte deel uit van het Amerikaanse 9e Leger en werd voor bewakings- en bezettingstaken ingezet in Mönchengladbach en omgeving. Na de Duitse capitulatie, op 8 mei 1945, bleef het bataljon in Duitsland haar opgedragen taak voortzetten.
Placeholder image
Sint Elisabethziekenhuis waar Gerrit Spoor op 8 juni 1946 aan zijn verwonding overleed.
Bron: Internet.
Op 15 augustus 1945 was de capitulatie van Japan een feit en twee dagen later kwam de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring. De Nederlandse regering had een troepenmacht ter plaatse nodig om haar gezag in de kolonie te herstellen. Op 15 september 1945 vertrokken Gerrit Spoor en zijn bataljon vanuit Duitsland naar Aldershot, gelegen in het graafschap Hampshire aan de zuidkust van Engeland. Daar werd het door de Britten uitgerust en opgeleid voor de komende strijd in Nederlands-Indië. Op 12 oktober 1945 vertrok het bataljon vanuit Liverpool met de SS Alcantara, een oceanliner, door de Britten omgebouwd tot troepentransportschip, naar de oost.
Na de capitulatie van Japan was Nederlands-Indië onder Brits militair gezag gekomen. De voornaamste taken voor de Britten was het herstellen van de orde, het ontwapenen en afvoeren van Japanse militairen en het evacueren van de nog altijd in de interneringskampen zittende burgers en militairen. Op een later tijdstip zouden Nederlandse troepen hun taken overnemen.
Maar vanaf het moment dat de eerste Britse troepen eind september 1945 op Java en Sumatra aan land waren gegaan, waren ze geconfronteerd met sterke tegenstand van het leger van de nieuwe Indonesische Republiek. Omdat de Britten hun handen vol hadden aan Brits-Indië en Maleisië, en daarom in Indonesië over te weinig troepen beschikten, besloten ze alleen de grote steden Batavia, Bandung, Semarang, Surabaja, Medan, Padang en Palembang te bezetten.
De Britten vreesden dat als Nederlandse troepen aan land zouden gaan, het leger van de Indonesische Republiek hun woede zouden koelen op de Britse troepen en erger nog, de geïnterneerden in de kampen. Daarom werd er vanaf 2 november 1945 een landingsverbod op Java en Sumatra ingesteld voor Nederlandse troepen. Zij die reeds onderweg waren naar Nederlands-Indië moesten daarom tot nader order uitwijken naar Malakka, een Britse kolonie. Dit was het geval bij Gerrit Spoor en zijn bataljon.
Placeholder image
Overlijdensbericht van Gerrit Spoor.
Bron Limburgs Dagblad 19 juni 1946.
Na een reis van ruim een maand kwam de SS Alcantara op 11 november 1945 aan in de haven van Port Swettenham op Malakka. Vervolgens werden de troepen per trein overgebracht naar Serdang, een plaatsje bestaande uit enkele kleine kampongs met een landbouwschool als centrum. In Malakka maakte men van de nood een deugd. Hier konden de troepen acclimatiseren aan de hoge temperatuur en de zeer hoge vochtigheidsgraad. Ook werden zij er opgeleid voor het voeren van een oorlog in de jungle.
In februari 1946 werd door de Britten het landingsverbod voor Nederlandse troepen op Java en Sumatra opgeheven. Op 28 februari 1946 vertrok het 2e Bataljon, 13e Regiment Infanterie, naar Nederlands-Indië, waar het op 9 maart 1946 in Semarang, Java, aan land ging. Het bataljon maakte deel uit van de T-Brigade, ook wel de ‘Tiger’ Brigade genoemd. De brigade maakte weer deel uit van de B-Divisie. Na aan land te zijn gegaan nam het bataljon ten zuiden en oosten van Semarang verdedigende stellingen in, die zij van de Britse troepen overnamen. In de daaropvolgende maanden vonden er talrijke schietpartijen plaats aan de rand van de door de Nederlanders bezette stad.
Bij het uitvoeren van een patrouille in de omgeving van Djoerang Blimbing werd Gerrit Spoor tijdens een vuurgevecht in zijn buik getroffen. Hij werd naar het Sint Elisabethziekenhuis in Semarang overgebracht. Daar overleed hij op 8 juni 1946 aan de gevolgen van zijn verwonding. Nog dezelfde dag werd hij begraven. Hij heeft zijn laatste rustplaats op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië, vak C, graf 205.
Placeholder image
Graf van Gerrit Spoor op het Nederlands Ereveld Candi, Semarang, Java, Indonesië.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Op 11 juni 1946 werd Marie Jacoba Otten, de echtgenote van Gerrit Spoor, over de gebeurtenis geïnformeerd. Het jaar 1946 was voor haar sowieso al een heel moeilijk jaar, want op 15 februari 1946 was in Heerlen een van haar kinderen komen te overlijden. Na de dood van haar echtgenoot verhuisde zij met haar twee kinderen weer naar Hoensbroek, waar zij ging wonen op Adriaanstraat 1.
De plechtige uitvaartdienst voor Gerrit Spoor vond plaats op 21 juni 1946, om 09.30 uur, in de Sint Bavo-kerk in Nuth. Een jaar later, op 10 juni 1947, om 08.30 uur, was de eerste jaardienst in de Sint Jan Evangelist in Hoensbroek.

Op zondagmorgen 31 augustus 1952 vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de Hoensbroekse loco-burgemeester, wethouder Boshouwers, namens de minister van Oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek, die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, onder wie Gerrit Spoor. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Gerrit Spoor bereikte de leeftijd van 30 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 28 december 1945, 19 juni 1946, 7 juni 1947, 1 september 1952
  • Boek Troepentransport naar Nederlands-Indië 1946-1950 van H.A.G.J.P. van Hanswijck de Jonge
  • Boek ‘Laatste Bericht’ van Jack Kooistra
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Johannes Stachowiak

Johannes Stachowiak kwam op 2 november 1920 op de wereld in Langendreer, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Zijn ouders waren: Adam Stachowiak, geboren op 31 januari 1888 in Goreczki in Pruisen en Josepha Dubicki, geboren op 24 april 1891 in het Poolse Skoraszewice. Zij waren op 12 juni 1913 getrouwd in Witten, Noordrijn-Westfalen. Tegenwoordig heet de geboorteplaats van de vader Koźmin Wielkopolski en maakt het deel uit van Polen. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. Het gezin liet zich, komend van Brunssum, op 3 maart 1925 in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven, om er te gaan wonen op Nassaustraat 15. Adam Stachowiak was mijnwerker van beroep en werkte als houwer op de particuliere mijn Oranje Nassau III in Heerlerheide. Alle gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.
Johannes Stachowiak, de zoon, verliet op 31 januari 1939 het ouderlijk huis om te gaan wonen in Mettmann, Noordrijn-Westfalen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog diende hij in het Duitse leger, als Schütze in de 11. Kompanie, III. Bataillon, Infanterie-Regiment 240, 106. Infanterie-Division. Het is niet bekend vanaf welk tijdstip Johannes deel uitmaakte van deze eenheid.
De divisie was in november 1941 opgericht op de Truppenübungsplatz Wahn, ten zuidoosten van Köln, Noordrijn-Westfalen. Eind juni 1941 werd het per trein naar het centrale deel van het oostfront verplaatst om deel te nemen aan operatie Barbarossa, de Duitse aanval op Rusland, dat op 22 juni 1941 van start ging. Via de plaatsen Smolensk, Wjasma (Vyazma) en Klin bereikte de divisie in december 1941 Solnechnogorsk, op zo’n 60 kilometer ten noordwesten van Moskou. Door het verzet van het Sovjet leger, in combinatie met de strenge winter, kwam hier een einde aan de opmars.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Rusland, waar Johannes Stachowiak in het Kriegslazarett 4/153 te Smolensk bezweek aan zijn verwondingen.
Bron: Jan van den Berg.
Midden december 1944 startte het Sovjet leger haar winteroffensief en moest de divisie zich terugtrekken via Wolokolamsk (Volokolamsk) naar Gzhatsk (Gagarin). Hier wist het stand te houden tot maart 1942, waarna het van het front werd genomen en naar Frankrijk werd verplaatst om daar op adem te komen en opnieuw uitgerust te worden.
Tijdens de gevechten aan het oostfront raakte Johannes Stachowiak op zeker moment gewond. Het is niet bekend waar en wanneer dit gebeurde. Hij kwam terecht in het Kriegslazarett 4/531 in Smolensk, waar hij op 23 februari 1942 aan zijn zware verwondingen overleed. Hij ligt begraven op het Duitse oorlogskerkhof in Smolensk-Nishnjaja Dubrowinka.
Omstreeks 12 september 1944, enkele dagen vóór de bevrijding van Hoensbroek, vertrokken veel personen die de Duitse nationaliteit bezaten dan wel met de Duitsers sympathiseerden, naar Duitsland. Het gezin Stachowiak bleef echter in Hoensbroek wonen. In het gezin was nog een tweede zoon die in het Duitse leger diende.

Johannes Stachowiak bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


gezin Steinhardt

Simon Steinhardt zag het levenslicht op 10 januari 1904 in Neurenberg, in de Duitse deelstaat Beieren. Marta Eisemann kwam op 7 september 1902 op de wereld in Floβ, eveneens gelegen in de Duitse deelstaat Beieren. Het echtpaar was op 22 januari 1927 in Floβ getrouwd. Simon Steinhardt was koopman en betrokken bij de vervaardiging van spiegels. Op 2 februari 1934 liet het stel zich, komend van Heerlen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier woonden zij op Akerstraat 142b. Op dit adres bedreef hij ook, samen met Isidor Eisemann, een textielzaak onder de naam ‘Magazijn De Tijdgeest’. Het echtpaar
Placeholder image
Krantenartikel waaruit blijkt dat Simon Steinhardt, samen met Isidor Eisemann, op Akerstraat 142b in Hoensbroek een textielzaak bedreef onder de naam ‘Magazijn De Tijdgeest’.
Bron: Limburgs Dagblad 16 juli 1934.
Steinhardt verbleef niet lang in Hoensbroek, want een paar maanden later, op 27 juni 1934 verhuisden zij naar Amsterdam. Isidor Eisemann, zijn vennoot, zette de zaak in Hoensbroek voort. Het echtpaar Eisemann heeft na de bevrijding van Hoensbroek een belangrijke rol gespeeld voor de Joodse onderduikers in de omgeving. In het boek Joodse onderduikers in Hoensbroek, is hun verhaal te lezen op blz. 174-175. Het echtpaar Steinhardt betrok in Amsterdam eerst de woning op Jekerstraat 36, later woonden zij op Scheldeplein 6. In Amsterdam kreeg het echtpaar hun enig kind: Pieter Alfred, geboren op 6 april 1936. In het Amsterdamse archief is een document te vinden waarin Simon Steinhardt op 14 maart 1941 aangifte heeft gedaan van diefstal van een herenfiets, welke tussen 20.00 en 22.00 uur gestolen was bij het Amstelstation. De ouders van dit Joodse gezin bezaten de Duitse nationaliteit, de zoon de Nederlandse.

Simon Steinhardt en Marta Eisemann
In het begin van de Tweede Wereldoorlog werkten Simon Steinhardt en Marta Eisemann voor de Joodse Raad in Amsterdam. Hij was er algemeen secretaris van de cartotheek. Omdat beiden voor de Joodse Raad werkten hadden ze een Sperre. De Joodse Raad was in februari 1941 opgericht op bevel van de Duitse bezetter en bedoeld voor het besturen van de Joodse gemeenschap. Via de raad kon de bezetter bevelen doorgeven. De raad moest de anti-Joodse maatregelen niet alleen bekend maken, maar ook deels uitvoeren. De Sperre was te beschouwen als een document, dat de Joodse houder ervan een vrijstelling verschafte van deportatie. In dit document stond altijd bis auf weiteres, daarmee aangevend dat het te allen tijde herroepen kon worden. In de praktijk kwamen de meeste houders van dit document alsnog op transport. Naast haar betrokkenheid bij de Joodse Raad werkte Marta Eisemann in de linnenkamer van het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis (NIZ) in Amsterdam.
Op zeker moment werd Simon Steinhardt door de Duitse bezetter opgepakt. Hij kwam op 1 oktober 1942 terecht in Kamp Westerbork. Op 2 november 1942 werd hij met 953 andere gevangenen gedeporteerd naar Auschwitz. Dit transport was het eerste dat rechtstreeks vanuit Kamp Westerbork vertrok. De voorgaande transporten waren allemaal vertrokken vanaf het nabijgelegen station Hooghalen. De afstand van vijf kilometer tussen het kamp en het station werd door de gevangenen te voet afgelegd.
Tijdens het transport van Kamp Westerbork naar Auschwitz werd Simon Steinhardt, tezamen met andere gezonde mannen uit de trein gehaald op het Poolse station Kosel, gelegen op zo’n tachtig kilometer ten westen van Auschwitz. Deze mannen werden uitgekozen voor het verrichten van arbeid. Simon Steinhardt werd via Kamp St. Annaberg doorgestuurd naar de stad Gleiwitz, waar hij midden november 1942 aankwam. In deze stad bevonden zich verschillende fabrieken en ook de daarbij behorende dwangarbeiderskampen.

In de eerste helft van 1943 werd het merendeel van de dwangarbeiders overgebracht naar Blechhammer. Een groep van 34 Nederlanders, onder wie Simon Steinhardt, bleef in een kamp in Gleiwitz achter. Simon Steinhardt stond binnen deze groep bekend als de ‘professor’ en hij was niet hard genoeg om zich staande te kunnen houden te midden van de andere kampbewoners.
In het tweede deel van januari 1945 waren in Gleiwitz de explosies van de kanonnen van het Rode Leger te horen. De dwangarbeiders van het kamp in Gleiwitz, waar ook Simon Steinhardt de nachten moest doorbrengen, werden rond 21 januari 1945 in een trein met open wagons geladen. De eindbestemming lag verder Duitsland in. Via een rit door Tsjechoslowakije, Oostenrijk en Duitsland, kwamen de overlevenden aan bij een kamp in Oranienburg, gelegen in de Duitse deelstaat Brandenburg. Simon Steinhardt behoorde niet meer bij hen, die in leven waren. Door middel van een publicatie in de Staatscourant van 25 oktober 1951 legde het Nederlandse Ministerie van Justitie zijn datum van overlijden vast op 2 februari 1945. Simon Steinhardt zou de leeftijd van 41 jaar hebben bereikt.
Marta Eisemann werd eveneens opgepakt door de Duitse bezetter. Op 23 juni 1943 kwam zij in Kamp Westerbork aan en op 13 juli 1943 werd zij met 1987 andere gevangenen op transport gesteld naar Sobibór. Marta Eisemann stierf op 16 juli 1943 in Sobibór. Zij werd 40 jaar.

Pieter Alfred Steinhardt
Pieter Alfred Steinhardt, de zoon, overleefde de oorlog.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeentepolitie Amsterdam
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hendricus Stienstra

Hendricus Stienstra kwam op 28 januari 1917 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Catrinus Stienstra, geboren op 18 april 1878 in Bolsward en Petronella Wilhelmina van ten Heuvel, geboren op 30 mei 1879 in Arnhem. Zij waren op 6 november 1901 in Arnhem getrouwd. Het echtpaar kreeg twaalf kinderen. Na de geboorte van hun zesde kind verhuisde het gezin naar Hoensbroek. In deze gemeente zagen de laatste zes kinderen het levenslicht, waaronder dus Hendricus. Catrinus Stienstra, de vader, was mijnwerker en werkte bovengronds op een van de steenkolenmijnen. Het gezin Stienstra woonde in Hoensbroek op Slakkenstraat 25, later op 63. Het gezin verhuisde op 11 december 1929 naar Eindhoven, maar op 30 mei 1938 keerde men weer terug naar Hoensbroek. Het gezin heeft sindsdien in Hoensbroek op verschillende adressen gewoond. De ouders en een deel van hun kinderen woonden tijdens de Tweede Wereldoorlog op Hoofdstraat 68. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Hendricus Stienstra.
Bron: Internet, bidprentjesonline.
Placeholder image
Overlijdensadvertentie van Hendricus Stienstra.
Bron: Limburgs Dagblad 28 november 1944.
Hendricus Stienstra, de zoon, had 7 jaar lagere school doorlopen. Op 1 maart 1937 werd hij ingelijfd als Gewoon Dienstplichtige bij het 3e Regiment Veldartillerie (Bereden). Na het vervullen van zijn diensttijd ging hij met Groot Verlof.
Op 19 april 1940 trouwde hij in Hoensbroek met Saekeltje Jannes, geboren op 14 januari 1922 in Hoensbroek. Het echtpaar kreeg twee kinderen die in Hoensbroek op de wereld kwamen. Hendricus Stienstra, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als sleper op de Staatsmijn Emma. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij met zijn gezin in Hoensbroek op Kastanjelaan 208, later op Emmastraat 44a.
Door de kritieke internationale situatie had de Nederlandse regering op 28 augustus 1939 tot een algemene mobilisatie besloten. Daardoor was Hendricus Stienstra weer in het leger terecht gekomen. Op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval, diende hij als Dienstplichtig Korporaal bij het 3e Regiment Veldartillerie (Bereden). Als soldaat overleefde hij de inval. Op zeker moment ging hij opnieuw met Groot Verlof.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde Hendricus Stienstra zich als oorlogsvrijwilliger aan bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 24 oktober 1944 officieel in dienst trad. Vanaf 18 november 1944 maakte hij deel uit van het 3e Peloton, 1e Compagnie Hoensbroek, Bewakingsbataljon Treebeek.
In Hoensbroek hadden de Bewakingstroepen een kantoor. Het was ondergebracht in een tandartspraktijk gelegen aan de Nieuwstraat. Nu bevindt zich hier het kruispunt van de Nieuwstraat met de Marktstraat. De tandartspraktijk lag ten westen van het tegenwoordige kruispunt.
Na de bevrijding werden door de Geallieerden grote hoeveelheden munitie en brandstof opgeslagen rondom Hoensbroek. Niet alle munitie was van Geallieerde makelij. Duitse munitie, die op verschillende plaatsen aangetroffen was, werd door de Amerikanen verzameld en opgeslagen. Een van die plaatsen waar Duitse munitie opgeslagen werd bevond zich in een weiland, precies tegenover de steenfabriek ‘Ten Esschen’, gelegen aan de Wijngaardweg 51b in Hoensbroek. Op 18 november 1944 had een Amerikaanse legervrachtwagen op deze plek Duitse munitie afgeladen en opgeslagen. De Wijngaardweg vormde toen de gemeentegrens tussen Hoensbroek en Heerlen. De munitie lag net op Heerlens grondgebied.
Een dag later, circa 09.00 uur, meldde de eigenaar van de steenfabriek ‘Ten Esschen’ aan de gemeente politie van Hoensbroek het dumpen van munitie. Vermoedelijk was hij bezorgd dat de explosieven een gevaar vormden voor zijn steenfabriek. Mede daardoor kwam de Amerikaanse Militaire Politie om 10.00 uur poolshoogte nemen, maar deze zijn vervolgens weer verdwenen. In de namiddag arriveerden mannen van de Bewakingstroepen met paard en wagen om de munitie op te laden en over te brengen naar Kasteel Hoensbroek. Echter, de werkzaamheden moesten op last van een Amerikaanse officier worden gestaakt. De munitie die op de wagen was geladen werd weer op de grond gelegd. Daarna zijn de mannen van de Bewakingstroepen vertrokken. In de dagen daarop werd de plaats regelmatig gecontroleerd door de Amerikaanse Militaire Politie.
Placeholder image
Overlijdensprentje Hendricus Stienstra.
Bron: Internet, bidprentjesonline.

Een burger informeerde in de avond van 22 november 1944 de commandant van het 3e Peloton, 1e Compagnie Hoensbroek, Bewakingsbataljon Treebeek, dat er op ‘Ten Esschen’ Duitse munitie lag opgeslagen en dat deze niet bewaakt werd. In verband daarmee werd op 23 november 1944, omstreeks 8.00 uur, door de Bewakingstroepen een patrouille uitgezonden, bestaande uit Hendricus Stienstra en Peter Jozef Gielen. Zij hadden tot taak de gewone tocht langs de Amerikaanse munitiedepots te maken en daarbij tevens te letten op de Duitse munitie die op ‘Ten Esschen’ gedeponeerd was. De twee mannen van de Bewakingstroepen arriveerden om 10.00 uur bij de munitie aan de Wijngaardweg en zijn er de rest van de dag gebleven om het te bewaken.
Omstreeks 15.00 uur stopte een Amerikaanse legervrachtwagen bij de opgeslagen Duitse munitie. Het voertuig werd bestuurd door twee Amerikaanse soldaten van het 657th Ordnance Ammunition Company. Een van hen was een blanke, de ander een neger. Ook zaten er in de vrachtwagen vijf gevangenen die gedetineerd waren in kasteel Hoensbroek.
De twee mensen van de Bewakingstroepen, die de omgeving bewaakten, zijn toen poolshoogte gaan nemen. De Amerikanen hadden opdracht gekregen om met de gevangenen de munitie op de legervrachtwagen te laden. Op de locatie bevond zich op dat moment ook de in zijn uniform geklede scout Hendricus Johannes Marie Beijers. Het is niet bekend waarom hij daar was. Wel staat vast dat leden van de scouting regelmatig hulp verleenden aan de Amerikanen en de Bewakingstroepen door de omgeving van de opslagdepots in de gaten te houden. Op deze manier probeerde men nieuwsgierigen, vooral kinderen, op afstand te houden. De scouts droegen dan hun uniformen maar bezaten uiteraard geen wapens.
Tijdens het laden van de munitie in de legervrachtwagen moet er iets zijn mis gegaan, want op zeker moment, rond 15.15 uur, ontplofte een deel van de munitie. Bij de zware explosie vonden verschillende personen de dood, waaronder Hendricus Stienstra. De andere doden waren zijn kameraad van de Bewakingscompagnie, de scout, de twee Amerikaanse soldaten en een van de gevangenen van kasteel Hoensbroek (zie de verhalen van Peter Jozef Gielen, Hendricus Johannes
Placeholder image
Grafsteen van Hendricus Stienstra op de Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek.
Bron: Jan van den Berg.
Marie Beijers, Elmore Leroy Jenkins en Hilarius M.). De identiteit van de blanke Amerikaanse soldaat kon niet meer worden achterhaald.
Bij de explosie raakten eveneens de vijf gevangenen van kasteel Hoensbroek zwaar gewond. Drie van hen werden overgebracht naar het Amerikaanse hospitaal dat gevestigd was in de Sint Antoniusschool in Hoensbroek. Bij aankomst was een van hen, de hierboven genoemde Hilarius M., inmiddels overleden. Later werden de andere twee overgebracht naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen. De vierde en vijfde gevangene zijn van de plek des onheils direct overgebracht naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen.
Ook is een werknemer van de glasfabriek Leufkens uit Heerlen, die op dat moment in de steenfabriek ‘Ten Esschen’ werkzaam was, met lichte verwondingen naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen overgebracht.
Op 28 november 1944, om 09.45 uur, vond in de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek de plechtige uitvaartdienst plaats van Hendricus Stienstra, Peter Jozef Gielen en Hendricus Johannes Marie Beijers. De kist van Hendricus Stienstra werd gedragen door leden van de Bewakingstroepen. Na de plechtige uitvaartdienst werd Hendricus Stienstra ter aarde besteld op de begraafplaats van de parochiekerk, de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Bij de plechtigheden was de belangstelling enorm. Het voltallige college van Burgemeester en Wethouders van Hoensbroek was aanwezig. Ook gaven acte de présence, de commandant van het bataljon van de Bewakingstroepen Hoensbroek, als ook de chef van de staf van de Bewakingstroepen Mijnstreek. Het graf van Hendricus Stienstra is te vinden op de Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek, vak links, rij 1, nummer 2.
In het jaarverslag over het jaar 1944 van de Staatsmijnen in Limburg wordt de naam genoemd van Hendrik Stienstra, als een van de vele medewerkers, die als slachtoffer van de oorlog zijn gevallen.

Hendricus Stienstra bereikte de leeftijd van 27 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 25 november 1944, 28 november 1944, 29 november 1944
  • Veritas d.d. 2 december 1944
  • Staatsmijnen in Limburg, Jaarverslag over het jaar 1944
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Stephanus Stienstra

Stephanus Stienstra zag op 1 januari 1921 in Hoensbroek het levenslicht. Zijn ouders waren: Catrinus Stienstra, geboren op 18 april 1878 in Bolsward
Placeholder image
Stephanus Stienstra. Bron: Internet, oorlogsdodennijmegen.nl
en Petronella Wilhelmina van ten Heuvel, geboren op 30 mei 1879 in Arnhem. Zij waren op 6 november 1901 in Arnhem getrouwd. Het echtpaar kreeg twaalf kinderen. Na de geboorte van hun zesde kind verhuisde het gezin naar Hoensbroek. Dit moet ergens in 1913-1914 zijn geweest. In deze gemeente kwamen de laatste zes kinderen op de wereld, onder wie Stephanus. Catrinus Stienstra, de vader, was mijnwerker en werkte bovengronds op een van de steenkolenmijnen. Het gezin Stienstra woonde in Hoensbroek op Slakkenstraat 25, later op 63. Het gezin verhuisde op 11 december 1929 naar Eindhoven, maar op 30 mei 1938 keerde men weer terug naar Hoensbroek. Het gezin heeft sindsdien in Hoensbroek op verschillende adressen gewoond. De ouders en een deel van hun kinderen woonden tijdens de Tweede Wereldoorlog op Hoofdstraat 68. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Overlijdensadvertentie van Stephanus Stienstra.
Bron: Limburgs Dagblad 7 februari 1945.
Stephanus Stienstra, de zoon, was ongehuwd en woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek op Van Rossumstraat 10. Hij was stoffeerder en later werkte hij als mijnwerker. Ook was hij tijdens de oorlog actief in het verzet. Hij is vermoedelijk de man die in Het Manneneiland beschreven wordt als de 25-jarige Stef, lid van de knokploeg te Zwolle.
Op 23 januari 1945, vroeg in de ochtend, probeerde Stephanus Stienstra met twee andere verzetsmensen vanuit Lobith, niet ver van Nijmegen, de rivier de Waal over te steken om een boodschap over te brengen van het verzet uit Amsterdam, bestemd voor minister-president Gerbrandy. Zij roeiden de Waal af, maar het bootje raakte verward in Engelse rivierversperringen en werd daarop gevangen door zoeklichten. Het bootje werd onder vuur genomen, vermoedelijk van Engelse zijde. Stephanus Stienstra werd getroffen in zijn buik en stierf korte tijd later. De andere twee mannen werden door de Engelsen opgevangen en overleefden de oversteek.
Placeholder image
Graf van Stephanus Stienstra op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek.
Bron: Jan van den Berg.
In eerste instantie werd Stephanus Stienstra in Nijmegen begraven. Korte tijd later, op 2 februari 1945, werd zijn lichaam opgegraven en naar Hoensbroek overgebracht, waar het zijn definitieve rustplaats vond. Op 8 februari 1945, om 09.30 uur, vond in Hoensbroek de plechtige uitvaartdienst plaats in de parochiekerk Sint Jan Evangelist. Het graf van Stephanus Stienstra is te vinden op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist, rij 1, nummer 1.

Stephanus Stienstra bereikte de leeftijd van class 24 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Staatsmijnen in Limburg, Jaarverslag over het jaar 1944
  • Boek ‘Bevrijding Oostelijke Mijnstreek’ van Hans Heltzel
  • Limburgs Dagblad d.d. 7 februari 1945, 17 april 1945
  • Internetsite oorlogsdodennijmegen.nl
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Petronella Stolk

Placeholder image
Petronella Stolk.
Bron: Internet, ww2insouthlimburg.nl
Petronella ‘Nelly’ Stolk werd op 23 december 1928 in Hoensbroek geboren. Haar ouders waren: Johannes Adrianus Stolk, geboren op 29 november 1894 in Rotterdam en Agatha Petrus, geboren op 24 januari 1899 in Dordrecht. Zij waren op 2 september 1918 in Rotterdam in het huwelijk getreden. Het echtpaar kreeg tien kinderen. Na de geboorte van het vierde kind verhuisde het gezin van Eygelshoven naar Hoensbroek. In deze gemeente kwam een tweeling op de wereld, onder wie Petronella. Het gezin verbleef tot 18 oktober 1929 in Hoensbroek en woonde op Steenbergstraat 66. Op die datum verhuisde men naar Schinnen en later naar Brunssum. In Brunssum werden de laatste vier kinderen geboren en hier verbleef men op Pelgrimsweg 12. Adrianus Stolk, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Op 7 juli 1941 werd het huwelijk ontbonden als gevolg van een scheiding. In de daarop volgende oorlogsjaren bleef de moeder met het merendeel van haar kinderen in Brunssum wonen. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Oorlogsmonument op het kerkhof achter de kerk van de Heilige Vincentius à Paulo, waarop onder meer de naam staat van Petronella Stolk, echter met een verkeerde vermelding van haar leeftijd.
Bron: Jan van den Berg.
Petronella Stolk, de dochter, woonde bij haar moeder in Brunssum. Op 21 juli 1944 bevond zij zich met ongeveer twintig andere meisjes in een houten gebouw achter het klooster van de zusterorde ‘Dochters der Liefde van de Heilige Vincentius à Paulo’, gelegen aan de Prins Hendriklaan in Brunssum. Het gebouw werd gebruikt als naaiatelier. Op deze dag waren de meisjes bijeen gekomen ter voorbereiding van het zilveren priester-jubileum van een pater. Ondanks de heersende voedselschaarste hadden de meisjes ingrediënten van thuis meegekregen om de pater te kunnen verrassen op iets lekkers. Dat zou voor hem gebakken worden in de keuken van het klooster. Een van de zusters bracht alle meegenomen spullen naar de keuken, terwijl de meisjes in het naaiatelier een toneelstukje voor het priester-jubileum repeteerden.
Om 11.04 uur sloeg het noodlot toe. Een geallieerde bommenwerper werd door de Duitse luchtafweer getroffen en haar bemanning wierp de bommen af om gewicht kwijt te raken. Zij vlogen op dat moment boven Brunssum. Een brandbom trof het naaiatelier waarin zich de meisjes bevonden.
Placeholder image
Bidprentje van Petronella Stolk.
Bron: Internet, ww2insouthlimburg.nl
Omdat het pand van hout was en voorzien van een plat dak dat bekleed was met mastiek, ontstond er na de inslag een felle brand. De meisjes probeerden naar buiten te komen, maar de uitgang was door de explosie niet meer te gebruiken. Men was genoodzaakt via de ramen te vluchten. Op het grasveld bij het gebouw verleenden de zusters eerste hulp aan de meisjes. Een bedrijfsarts van de Staatsmijn Hendrik was in zijn tuin aan het werken toen de brandbom explodeerde. De arts haastte zich met grote spoed naar het Groene Kruisgebouw en nam vandaar materiaal mee voor het behandelen van brandwonden. Ook waarschuwde hij de verbandkamer van de mijn. Spoedig schoten meerdere instanties te hulp, waaronder de bedrijfsbrandweer van de mijn. Eveneens meldde zich de Duitse Ortskommandant, die
Placeholder image
Ter herinnering aan de oorlogsramp te Brunssum op vrijdag 21 juli 1944, waarbij zes meisjes het leven lieten.
Bron: Bron van Brunsham.
de coördinatie van de hulpverlening wilde overnemen, maar dit werd hem door de kloosteroverste geweigerd. Niet alleen werd zijn gedrag ervaren als arrogant; de kloosteroverste was bij alle hulpverleners goed bekend en dat maakte de coördinatie eenvoudiger.
Voor twee van de meisjes kwam alle hulp te laat. Zij werden overgebracht naar de rouwkapel van de mijn. De zwaargewonden werden naar het Sint Josephziekenhuis in Heerlen gebracht. Ondanks alle medische zorg zouden in de daarop volgende dagen en weken nog eens vijf meisjes komen te overlijden aan de gevolgen van hun verwondingen. Petronella Stolk was een van de gewonden die naar het ziekenhuis waren overgebracht. Nog dezelfde dag, om 20.30 uur, kwam zij daar te overlijden.
Om de slachtoffers (zie ook het verhaal van Maria Hubertina Vliegen) van de ramp te herdenken werd er na de oorlog op het kerkhof achter de kerk van de Heilige Vincentius à Paulo een monument opgericht. Hierop staan de namen van alle zeven omgekomen meisjes. Bij Petronella Stolk wordt een leeftijd van 16 jaar genoemd, hetgeen niet correct is.

Petronella Stolk bereikte de leeftijd van 15 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Brunssum
  • Burgerlijke Stand Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Brunssum
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Bron van Brunsham
  • De Nieuwsbron te Brunssum
  • Brunssum Aktueel d.d. 20 juli 1994
  • De Limburger d.d. 20 juli 1994
  • Limburgs Dagblad d.d. 21 juli 1994
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


gezin Swaalep

Herman Swaalep werd geboren op 6 juli 1886 in Amsterdam. Betje de Jong zag op 24 december 1887 het levenslicht in Den Bosch. Zij waren op 7 augustus 1914 gehuwd in Nijmegen. Het echtpaar kreeg vier kinderen. De eerste twee kinderen werden in Nijmegen geboren: Salomon op 16 juni 1915 en Amalia op 5 februari 1917. Op 2 juni 1919 had het gezin Swaalep zich, komend van Nijmegen, laten inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier kwam op 8 februari 1920 een tweeling op de wereld: Jacob en Isaac. Herman Swaalep, de vader, werkte als hulpambachtsman. In Hoensbroek woonde hij met zijn gezin als laatste op Paludestraat 17. Op 23 mei 1921 verliet Salomon Swaalep, de oudste zoon, het ouderlijk huis om in Nijmegen te gaan wonen. Op 13 juni 1924 vertrok ook de rest van het gezin naar Nijmegen. Op 12 april 1927 verhuisde men wederom en dit keer naar Amsterdam. De leden van het Joodse gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Herman Swaalep en Betje de Jong
Herman Swaalep en Betje de Jong, de ouders, hadden zo’n vijf jaar in Hoensbroek gewoond. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleven zij in Amsterdam op President Brandstraat 48. In deze stad verdiende Herman Swaalep zijn boterham als koopman in lompen.
Placeholder image
Persoonskaart van Herman Swaalep uit Amsterdam. Bron: Internet, amsterdam.nl/stadsarchief
Op 2 en 3 oktober 1942 vonden er grootschalige razzia’s plaats in Amsterdam en de rest van de provincie Noord-Holland. Bij het oppakken en afvoeren van Joden werd samengewerkt door Duitsers en Nederlanders. Herman Swaalep en Betje de Jong werden tijdens de razzia van 2 oktober 1942 opgepakt en overgebracht naar Kamp Westerbork. Nog dezelfde dag werden zij met 1.012 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. Op 5 oktober 1942, direct na hun aankomst, werden zij in dit kamp vermoord. Herman Swaalep werd 56 jaar en Betje de Jong 54 jaar.

Salomon Swaalep
Salomon Swaalep, de zoon, had twee jaar in Hoensbroek gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij nog bij zijn ouders in Amsterdam op President Brandstraat 48. Hij was ongehuwd en elektricien van beroep.
Op zeker moment werd hij door de Duitse bezetter opgepakt en overgebracht naar Kamp Westerbork, waar hij tussen 24 en 26 juli 1942 aankwam. Een paar dagen later, op 31 juli 1942, werd hij met 1.006 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. In dit transport bevonden zich ook zijn tweelingbroers Jacob en Isaac. Op 30 september 1942 werd hij in Auschwitz vermoord. Salomon Swaalep bereikte de leeftijd van 27 jaar.

Amalia Swaalep
Amalia Swaalep, de dochter, had vijf jaar in Hoensbroek gewoond. Zij trouwde op 17 juni 1936 in Amsterdam met Abraham Cohen, geboren op 20 januari 1915 in Amsterdam. Het echtpaar kreeg twee kinderen die in Amsterdam op de wereld kwamen: Philip op 13 augustus 1937 en Betje op 7 augustus 1940. Abraham Cohen, de vader, was eerst schoorsteenveger van beroep, later werd hij fotograaf voor de Joodse Raad. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij met zijn gezin op Schalkburgerstraat 33 in Amsterdam.
Door zijn werk als fotograaf voor de Joodse Raad werd aan Abraham Cohen en zijn gezin vrijstelling verleend voor deportatie. Deze vrijstelling noemde men ook wel Sperre. In de loop van 1943 werden de lijsten met vrijstellingen door de Duitse bezetter ongeldig verklaard. Zij die vrijstelling hadden gekregen kwamen alsnog voor deportatie in aanmerking. Dit lot trof ook Abraham Cohen en zijn gezin.
Op zeker moment pakte de bezetter hen op en bracht hen over naar Kamp Westerbork waar zij op 10 april 1943 arriveerden. Op 20 april 1943 werden zij samen met 1.162 anderen gevangenen op transport gesteld naar Sobibór. Op 23 april 1943, direct na hun aankomst, werden zij Sobibór vermoord. Abraham Cohen werd 28 jaar, Amalia Swaalep 26 jaar, Philip Cohen 5 jaar en Betje Cohen 2 jaar.

Jacob Swaalep
Jacob Swaalep, de zoon, was in Hoensbroek geboren en had er vier jaar gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij bij zijn ouders in Amsterdam op President Brandstraat 48. Hij was ongehuwd en steendrukker van beroep.
De Duitse bezetter pakte hem op een bepaald moment op. Op 29 juli 1942 kwam hij met zijn tweelingbroer Isaac in Kamp Westerbork aan. Twee dagen later, op 31 juli 1942, werd hij met 1.006 andere gevangenen op transport gesteld naar Auschwitz. In dit transport bevonden zich ook zijn broer Salomon en zijn tweelingbroer Isaac. Op 18 september 1942 werd hij vermoord in Auschwitz. Jacob Swaalep werd 22 jaar.

Isaac Swaalep
Isaac Swaalep, de zoon, was in Hoensbroek geboren en had er vier jaar gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde hij bij zijn ouders in Amsterdam op President Brandstraat 48. Hij was ongehuwd en van beroep expeditieknecht.
Op zeker moment werd hij door de Duitse bezetter opgepakt. Op 29 juli 1942 kwam hij met zijn tweelingbroer Jacob aan in Kamp Westerbork. Twee dagen later, op 31 juli 1942, werd hij met 1.006 anderen op transport gesteld naar Auschwitz. In dit transport bevonden zich ook zijn broer Salomon en zijn tweelingbroer Jacob. Op 30 september 1942 werd hij in Auschwitz vermoord. Isaac Swaalep bereikte de leeftijd van 22 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Wilhelmus Petrus T.

Wilhelmus Petrus T. kwam in 1902 in Groesbeek op de wereld. Het gezin T. bestond uit vader, moeder en, voor zover bekend, uit vier kinderen. De vader van Wilhelmus was grondwerker van beroep. Hij overleed in 1926 in Groesbeek. Zijn vrouw stierf in 1925 in dezelfde plaats. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Komend van Groesbeek liet Wilhelmus Petrus T., de zoon, zich op 13 september 1936 inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hij was ongehuwd, mijnwerker van beroep en werkte als houwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde hij in Hoensbroek in de Nieuwstraat, later verhuisde hij naar de Markgravenstraat.
Omstreeks april 1944 meldde Wilhelmus Petrus T. zich vrijwillig aan bij de Duitse Kriegsmarine. Hij diende als matroos bij de 3. Kompanie, 28. Schiffs-Stamm-Abteilung (3/28.S.St.A). Net als de Ersatztruppen voor het Duitse leger moesten deze S.St.A. een kader vormen waaruit de Duitse marine kon putten. 28. S.St.A. werd op 15 oktober 1943 opgericht in Sennheim, het tegenwoordige Cernay, in de Franse regio Elzas. Hier kregen vrijwillige rekruten uit het buitenland hun basisopleiding.
Na zijn militaire basisopleiding werd Wilhelmus Petrus T. overgeplaatst naar Duisburg, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Hier kreeg hij een training in het gebruik van wapens en een specialistische vervolgopleiding. Toen Duitsland in de oorlog steeds meer in de verdrukking kwam, werden slechts weinig rekruten daadwerkelijk ingezet in de marine. De meesten van hen kwamen terecht in een ander onderdeel van de Duitse strijdkrachten, zo ook Wilhelmus Petrus T.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Polen, waar Wilhelmus Petrus T. gewond raakte door een artilleriegranaat, welke hem uiteindelijk fataal werd.
Bron: Jan van den Berg.
Hij kreeg zijn opleiding tot SS-soldaat bij het SS-Panzer-Grenadier-Ausbildungs- und Ersatz-Bataillon 11, dat gestationeerd was in het Oostenrijkse Graz. Na het voltooien van zijn opleiding werd hij Grenadier bij de 1. Kompanie, I. Bataillon, SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Regiment 48 ‘Generaal Seyffardt’, 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’. Daar werd hij ingedeeld bij het vervoer van de infanterie. Na de oorlog verklaarde een inwoner van Groesbeek dat hij Wilhelmus Petrus T. in een kazerne in Oostenrijk had ontmoet. Wilhelmus had tegen hem verteld dat hij op weg was naar het oostfront.
Wilhelmus Petrus T. raakte zwaar gewond door vijandelijk artillerievuur op 2 februari 1945 bij Flederborn, het tegenwoordige Poolse Podgaje, in het woiwodschap Wielkopolskie. Hij bevond zich daar met een aantal kameraden in een huis. Toen de mannen naar buiten wilden gaan kwam er juist een artilleriegranaat neer. Wilhelmus werd toen in zijn borst getroffen door meerdere granaatsplinters. Zijn kameraden brachten hem in bewusteloze toestand terug het huis in. Omdat ze door de soldaten van het Rode Leger waren omsingeld moesten deze kameraden ogenblikkelijk hun stellingen weer innemen. Wilhelmus werd door anderen overgebracht naar het Reservelazarett I in Meiningen, in de Duitse deelstaat Thüringen. Daar overleed hij op 13 februari 1945 aan zijn verwondingen. Hij werd begraven op het Ehrenfriedhof in Meiningen.
Een ambtenaar van de gemeente Groesbeek heeft in 1947 bij het Nederlandse Rode Kruis te Den Haag een zoekopdracht geplaatst omtrent Wilhelmus Petrus T. Kennelijk wist men niet wat er met hem in de oorlog was gebeurd. In 1955 stuurde het Rode Kruis de resultaten van het onderzoek, zijnde de hierboven genoemde feiten, naar de gemeenten Groesbeek en Hoensbroek. Ook de nabestaanden van Wilhelmus Petrus T. werden geīnformeerd. Door de zekerheid omtrent zijn dood konden zij nu een uitvaartdienst regelen.

Wilhelmus Petrus T. bereikte de leeftijd van 42 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Roman Thonhauser

Roman Thonhauser kwam op 23 maart 1922 in Meerbeck, in de Duitse deelstaat Nedersaksen, op de wereld. Zijn ouders waren: Konrad Thonhauser, geboren op 18 februari 1888 in Johannesburg, Zuid-Afrika en Katharina Paulina Beck, geboren op 18 januari 1899 in Fohnsdorf, in de Oostenrijkse deelstaat Steiermark. Zij waren op 7 augustus 1915 in Moers, Noordrijn-Westfalen, in het huwelijk getreden. Behalve Roman kreeg het echtpaar nog vijf andere kinderen. Op 1 juni 1932 liet het gezin zich, komend van Brunssum, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Konrad Thonhauser, de vader, was eigenaar van café Wien in de Wilhelminastraat. Het gezin woonde in Hoensbroek op Wilhelminastraat 71. De gezinsleden bezaten in eerste instantie de Oostenrijkse nationaliteit. In 1938 verkregen zij ook de Duitse nationaliteit. Dit was waarschijnlijk het gevolg van de Anschluss, oftewel de opname van Oostenrijk in een Groot-Duitsland.

Roman Thonhauser, de zoon, was muzikant van beroep en woonde bij zijn ouders op Wilhelminastraat 71 in Hoensbroek. In de oorlog werd de straatnaam, op last van de Duitse bezetter, gewijzigd in Raadhuisstraat. De bezetter wilde niet dat de mensen herinnerd zouden worden aan het Koninklijk Huis. Vanaf 1 augustus 1942 diende Roman in het Duitse leger. Zijn militaire basisopleiding had hij ontvangen bij de 3. Kompanie, Artillerie-Ersatz-Abteilung 49, dat gelegerd was in de Encke-Kaserne in Dessau, in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt. Later kwam hij als Obergefreiter bij de 3. Batterie, Schwere Artillerie-Abteilung 861. De afdeling bestond uit drie batterijen met zware mortieren van het kaliber 21 centimeter en stond onder direct bevel van de Heerestruppe. Het is niet bekend vanaf welk tijdstip Roman deel uitmaakte van deze eenheid.
De Schwere Artillerie-Abteilung 861 was actief aan het oostfront. Het werd in januari 1943 vernietigd in Donbogen, Rusland. Dit is het gebied dat ligt tussen Korotsyak (Korotoyak) in het noorden en Staraya Kalitva in het zuiden, aan de westkant van de rivier de Don. In deze sector van het oostfront was het Sovjetleger op 13 januari 1943 een offensief gestart, dat tot 27 januari 1943 duurde. In deze strijd werden de in Donbogen ingezette Duitse, Hongaarse en Italiaanse troepen in eerste instantie omsingeld en vervolgens vernietigd. Roman Thonhauser werd op 16 januari 1943 als vermist opgegeven in de omgeving van Ostrogozhsk-Donbogen. Sindsdien heeft men niets meer van hem vernomen.
Op 11 mei 1943 deed de Heeresstandortverwaltung in Halberstadt een herhaalde oproep aan de burgemeester van Hoensbroek om een specifiek formulier in te vullen en deze te retourneren, hetgeen te maken had met de ‘Kriegsbesoldung des Obergefr. Roman Thonhauser, geb. 23.3.22’. De brief is ondertekend door de Oberzahlmeister. Het eerste verzoek dateerde reeds van 5 januari 1943. Het ging kennelijk om het overmaken van de soldij van Roman Thonhauser. Bovengenoemd document is te vinden in het gemeentearchief van Hoensbroek onder de naam ‘Stukken betreffende de registratie en statistiek van lijders van besmettelijke ziekten en van personen, die hieraan overleden zijn’. Dit zou kunnen betekenen dat Roman Thonhauser tijdlang een besmettelijke ziekte heeft gehad.
Net voor de bevrijding van Hoensbroek, op 18 september 1944, trokken veel Duitse gezinnen naar elders, vermoedelijk naar Duitsland. Maar het gezin Thonhauser bleef in Hoensbroek wonen. Konrad Thonhauser bleef zijn café aanhouden.

Toen Roman Thonhauser vermist raakte, was hij 20 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Gerardus Timmermans

Gerardus Timmermans kwam op 5 september 1917 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Adrianus Timmermans, geboren op 26 november 1884 in Den Haag en Maria Hubertina Ramakers, geboren op 26 mei 1892 in Ulestraten. Zij waren op 12 november 1910 in Oud-Vroenhoven getrouwd. Het stel kreeg zes kinderen van wie de eerste vier in Oud-Vroenhoven het levenslicht zagen. Na de geboorte van het vierde kind liet het gezin zich inschrijven in het bevolkingsregister Hoensbroek. Hier werden de laatste twee kinderen geboren, onder wie Gerardus. Maria Hubertina Ramakers, de moeder, overleed op 14 augustus 1921. Het gezin heeft in Hoensbroek op verschillende adressen gewoond, als laatste op Ridder Hoenstraat 74. Adrianus Timmermans, de vader, was mijnwerker van beroep en was machinist in een van de steenkolenmijnen. Op 13 september 1937 verhuisde hij met zijn kinderen naar Heerlen, waar men ging wonen op Spoorstraat 18. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Gerardus Timmermans, de zoon, had zes jaar lagere school doorlopen en daarna anderhalf jaar op de machinistenopleiding gezeten. Hij had interesse in astronomie, deed aan bokssport, waarin hij gediplomeerd was, maar kon niet zwemmen. Op 1 januari 1937 werd hij als Buitengewoon Dienstplichtige ingelijfd bij het 6e Regiment Infanterie (6 R.I.).
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, september 1944, ging Gerardus Timmermans als oorlogsvrijwilliger (OVW’er) bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 1 november 1944 officieel in dienst trad. Op 16 april 1945 werd hij voor onbepaalde tijd ingedeeld bij de 2e Compagnie, 2e Bataljon, 6e Regiment Infanterie (2-II-6 R.I.). Ook zijn broer, Andreas Timmermans, zat bij deze eenheid.
Op 15 augustus 1945 was de capitulatie van Japan een feit en twee dagen later kwam de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring. De Nederlandse regering had een troepenmacht ter plaatse nodig om haar gezag in de kolonie weer te herstellen. Op 14 oktober 1945 vertrok de eenheid van Gerardus Timmermans via Calais en Dover naar Engeland, waar het in Wokingham, gelegen in de graafschap Berkshire, werd gestationeerd, om door de Britten te worden uitgerust en opgeleid voor de komende strijd in Nederlands-Indië. Op 28 oktober 1945 vertrok men vanuit Southampton met de SS Nieuw Amsterdam, een oceanliner van de Holland Amerika Lijn naar de oost.
Na de capitulatie van Japan was Nederlands-Indië onder Brits militair gezag komen te staan. De voornaamste taken voor de Britten waren het herstellen van de orde, het ontwapenen en afvoeren van Japanse militairen en het evacueren van de nog altijd in de interneringskampen zittende burgers en militairen. Op een later tijdstip zouden Nederlandse troepen hun taken moeten overnemen.
Maar vanaf het moment dat de eerste Britse troepen eind september 1945 op Java en Sumatra aan land waren gegaan, waren zij geconfronteerd met sterke tegenstand van het leger van de nieuwe Indonesische Republiek. Omdat de Britten hun handen vol hadden aan Brits-Indië en Maleisië, en daarom in Indonesië over te weinig troepen beschikten, besloten ze alleen de grote steden Batavia, Bandung, Semarang, Surabaja, Medan, Padang en Palembang te bezetten.
De Britten vreesden dat als Nederlandse troepen aan land zouden gaan, het leger van de Indonesische Republiek hun woede zouden koelen op de Britse troepen en erger nog, de geïnterneerden in de kampen. Daarom werd er vanaf 2 november 1945 een landingsverbod op Java en Sumatra ingesteld voor Nederlandse troepen. Zij die reeds onderweg waren naar Nederlands-Indië moesten daarom tot nader order uitwijken naar Malakka, een Britse kolonie.
Na een reis van bijna een maand kwam de SS Nieuw Amsterdam op 20 november 1945 aan in Malakka, waarna Gerardus Timmermans en zijn bataljon gestationeerd werden in Morib Beach. In Malakka maakte men van de nood een deugd. Hier konden de troepen acclimatiseren aan de hoge temperatuur en vochtigheidsgraad. Ook werden zij er opgeleid voor het voeren van een oorlog in de jungle.
In februari 1946 werd door de Britten het landingsverbod voor Nederlandse troepen op Java en Sumatra opgeheven. Op 8 maart 1946 scheepten Gerardus Timmermans en zijn bataljon zich op de SS Sommelsdijk in en op 12 maart 1946 volgde dan de ontscheping in de haven van Semarang. Het bataljon maakte deel uit van de T-Brigade, ook wel de ‘Tiger’ Brigade genoemd. De brigade maakte weer deel uit van de B-Divisie dat in Midden-Java in actie zou komen. Na aan land te zijn gegaan nam het bataljon in de omgeving van Semarang verdedigende stellingen in. In de daarop volgende maanden voerde het bataljon diverse patrouilles, hinderlagen en offensieve operaties uit. Op 1 februari 1947 werd aan Gerardus Timmermans de machtiging verleend om het Oorlogsherinneringskruis te dragen.
Placeholder image
Overlijdensbericht van Gerardus Timmermans.
Bron: Limburgs Dagblad 19 juli 1950.
Placeholder image
Graf van Gerardus Timmermans op het Nederlands Ereveld Menteng Pulo, Jakarta, Indonesië.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Op 24 april 1948 vertrok Gerardus Timmermans met zijn eenheid, aan boord van de MS Johan van Oldenbarnevelt, naar Nederland, waar men op 18 mei 1948 aankwam. Op 1 juli 1948 werd Gerardus Timmermans eervol uit het leger ontslagen. Hij ging wonen bij zijn ouders in Heerlen op Spoorstraat 18 en werken als machinist op een van de steenkolenmijnen. Maar dit zou van korte duur zijn.
Op 4 april 1949 ging Gerardus Timmermans als vrijwilliger een verbintenis aan met het Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger (KNIL). Nog voor hij opnieuw naar de Oost vertrok trouwde hij op 16 juni 1949 in Heerlen met Gezina Hendrika Helmer, geboren op 28 augustus 1914 in het Belgische Lillo. Het stel ging wonen op de Lange Hezelstraat 95 in Nijmegen.
Kort daarop, op 22 juni 1949 stapte Gerardus Timmermans in Amsterdam aan boord van de SS Groote Beer, die hem naar Nederlands-Indië zou brengen. Zijn vrouw, die inmiddels in verwachting was, bleef in Nederland achter. Op 25 december 1949 werd in Nijmegen hun enig kind geboren. Het kind zou een jaar later komen te overlijden.
Gerardus Timmermans kwam op 16 juli 1949 opnieuw in Nederlands-Indië aan. Als soldaat 1e klasse was hij onder meer actief bij het Infanterie Depot I te Tjimahi en het opleidingscentrum voor de artillerie. Ten slotte kwam hij terecht bij de Centrale Doorgangskampen Batavia (CDKB), waar hij gestationeerd werd in Djakarta, Java. De CDKB was verantwoordelijk voor het administratief afhandelen van de passage en repatriëring van Nederlands en KNIL-personeel naar Nederland.
Op 13 mei 1950 werd door het hoofdkwartier van de KNIL in Indonesië een akte opgemaakt van het besluit om Gerardus Timmermans, in het kader van de komende soevereiniteitsoverdracht, op een nader te bepalen tijdstip naar Nederland te sturen, teneinde aldaar in afwachting van de nadere regeling van zijn positie ter beschikking te worden gesteld van het Hoofd der Afdeling MPZ MINUOR.
Maar voordat dit besluit uitgevoerd kon worden, kwam Gerardus Timmermans op 5 juli 1950, omstreeks 19.45 uur, in Djakarta door een hartverlamming om het leven. Dezelfde dag werd hij begraven op het Nederlands Ereveld Menteng Pulo, Jakarta, Indonesië, vak VI, graf 31.
Op 24 juli 1950, om 09.00 uur, vond in de Sint Barbara Kerk in Treebeek de Requiem-mis plaats van Gerardus Timmermans.

Gerardus Timmermans bereikte de leeftijd van 32 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Stichting Administratie Indonesische Pensioenen te Heerlen
  • Limburgs Dagblad d.d. 19 juli 1950
  • Boek 'Troepentransport naar Nederlands-Indië 1946-1950' van H.A.G.J.P. van Hanswijck de Jonge
  • Boek 'Laatste Bericht' van Jack Kooistra
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Servatius Hendricus Toussaint

Servatius Hendricus Toussaint werd op 22 december 1914 in Hoensbroek geboren. Zijn ouders waren: Henricus Hubertus Wilhelmus Toussaint, geboren op 8 april 1885 in Venlo en Anna Catharina van Boekhold, geboren op 8 september 1886 in Helden. Zij waren op 22 september 1909 in Venlo getrouwd. Het stel kreeg drie kinderen. Na de geboorte van het eerste kind liet het gezin zich op 26 maart 1912, komend van Venlo, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier kwam Servatius Hendricus op de wereld. Henricus Hubertus Wilhelmus Toussaint, de vader, was eerst chef monteur van beroep. Later werkte hij als bedrijfsbeambte in een van de staatsmijnen. Tijdens de Wereldoorlog woonden hij met zijn vrouw op Beatrixstraat 15 in Hoensbroek, waarvan de naam op last van de Duitse bezetter gewijzigd was in Tunnelstraat. De Duitse bezetter wilde niet dat de straatnamen genoemd waren naar nog in leven zijnde leden van het koninklijk huis. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Servatius Hendricus Toussaint.
Bron: Oos Gebrook, jaargang 7, nr.2 – juli 2014.
Servatius Hendricus Toussaint, de zoon, trouwde op 28 augustus 1942 in Meerssen met Marie Antoinette Heijnen, geboren op 22 februari 1921 in deze plaats. Hij was mijnwerker van beroep en werkte als houwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Later werkte hij er als ondergronds mijnopzichter. Het verse echtpaar liet zich zes dagen na de huwelijksvoltrekking inschrijven in het bevolkingsregister van het nabij gelegen Amstenrade en ging er wonen op Hagendorenweg 2.
In april-mei 1943 vond er in Nederland een grote staking plaats. Het was een protest tegen de bekendmaking van de Duitse bezetter op donderdag 29 april 1943. Hierin stond dat alle Nederlandse oud-militairen die in mei 1940 dienst hadden gedaan zich vrijwillig dienden te melden voor het krijgsgevangenschap. De staking begon nog dezelfde dag en verspreidde zich over verschillende delen van het land. Zo ook in de Mijnstreek in Zuid-Limburg, waar de staking gesteund werd door met name de Katholieke Kerk.
Door de groeiende omvang van de staking nam onder andere de kolenproductie af, waardoor de levering van kolen naar andere delen van het land kwam te stagneren en daarmee de energievoorziening in gevaar kwam. Een lagere kolenproductie had ook een nadelige invloed op de oorlogsindustrie in het Groot-Duitse Rijk. Dit alles was voor de Duitse bezetter onacceptabel. Daarom liet zij de stakers arresteren en op de tweede dag van de staking voerde zij het politiestandrecht in.
Placeholder image
Officiële bekendmaking van de veroordeling en executie van zeven personen, onder wie Servatius Hendricus Toussaint, naar aanleiding van de staking van 1 mei 1943.
Bron: John Canisius.
Eén van de stakers was Servatius Hendricus Toussaint. Na de oorlog verklaarde zijn vrouw tegenover de politie, dat op zaterdagavond 1 mei 1943, omstreeks 22.30 uur, drie Duitse militairen hun woning waren binnengevallen. De militairen vertelden dat haar man op zijn werk behoorde te zijn en zij hem daarom naar de Emma gingen begeleiden. In plaats daarvan zat hij nog diezelfde avond met zo’n tweehonderd andere arrestanten op het bureau van de Sicherheitspolizei (Sipo) in Maastricht. Zij kwamen uit verschillende delen van de provincie en uit diverse beroepsrichtingen. Enkelen van hen moesten voor het politiestandrecht verschijnen en ten slotte werden zeven van de arrestanten ter dood veroordeeld.
Servatius Hendricus Toussaint was een van de zeven arrestanten die veroordeeld waren tot de doodstraf. Nadat het oordeel over hen was uitgesproken werden zij op zondag 2 mei 1943 met een legerbus vervoerd naar de Wellsche Heide in Wellerlooi, wat tegenwoordig het zuidelijke deel is van natuurgebied de Maasduinen. Wellerlooi maakt deel uit van de gemeente Bergen in Noord-Limburg. In de bossen bevond zich een militair oefenterrein van de bezetter. Daar werd door een vijftien man tellend vuurpeloton van de Ordnungspolizei het vonnis voltrokken. Vervolgens werden de zeven lichamen op dezelfde plek begraven in een gemeenschappelijk graf.
Placeholder image
Foto van de zoektocht naar het gemeenschappelijk graf op 1 juli 1946 op de Wellsche Heide in Wellerlooi. In het midden van de foto is de Duitser te zien die bij de liquidatie aanwezig was geweest.
Bron: Limburgs Dagblad 3 juli 1946.
Placeholder image
Schets van het gebied waar de zoektocht naar het gemeenschappelijk graf heeft plaatsgevonden. De locatie van het gevonden graf is hierop aangegeven.
Bron: Proces-verbaal nr. 375 van de Rijkspolitie Groep-Bergen (L) d.d. 5 juli 1946.
Drie jaar later, op 1 juli 1946, werd onder leiding van de burgemeester van Bergen een zoektocht begonnen naar het gemeenschappelijk graf. Dit zoeken gebeurde op aanwijzing van de Duitser Richard Nitzsche, die als prominent lid van de Sicherheitsdienst (SD) te Maastricht bij de liquidatie aanwezig was geweest. De eerste pogingen mislukten, maar na drie uur zoeken werd het graf tenslotte gevonden. Een dag later werden de zeven lichamen geïdentificeerd. Het stoffelijk overschot van Servatius Hendricus Toussaint werd vervolgens overgebracht naar de lijkkamer van de Staatsmijn Emma, om het later te kunnen begraven in Hoensbroek, zijn geboorteplaats. Deze lijkkamer werd tijdelijk ingericht als rouwkamer.
Placeholder image
Bidprentje van Servatius Hendricus Toussaint.
Bron: Internet, sintermeerten.nl
Placeholder image
Graf van Servatius Hendricus Toussaint op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek.
Bron: Jan van den Berg.
Op 4 juli 1946 liet J.H. Martin, de toenmalige burgemeester van Hoensbroek, een circulaire rondgaan, bestemd voor bewoners van de Akerstraat, Kouvenderstraat en de President Rooseveltstraat (Hoofdstraat). Daarin verzocht hij de bewoners van deze straten om de volgende dag, tussen 09.00 en 12.00 uur, de Nederlandse vlag halfstok te hangen voor de begrafenisstoet.
De begrafenisstoet vertrok vanaf de Staatsmijn Emma en eindigde waar de plechtige uitvaartdienst werd gehouden, te weten de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Tijdens deze plechtigheid werd de kist door tien bevriende mijnwerkers gedragen. Op het kerkhof werd door de mijnwerkers een laatste saluut gegeven aan de overledene en sprak de kapelaan enige woorden. Servatius Hendricus Toussaint vond zijn definitieve rustplaats op de tegenwoordige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Zijn graf, dat door de burgemeester van Hoensbroek gratis beschikbaar was gesteld, is tevens een grafmonument, waarop een plaquette is aangebracht met onder andere de tekst: “Door de bezetter doodgeschoten in onze strijd om de vrijheid”.
Na de oorlog werd op het mijncomplex een gedenkplaat onthuld ter nagedachtenis aan de personeelsleden van de Staatsmijn Emma, die het leven lieten voor het vaderland in de jaren 1940-1945.
Op het natuurgebied De Maasduinen bij Wellerlooi, bij de locatie waar de zeven stakers waren gefusilleerd, staat tegenwoordig een verzetsmonument met daarop de namen van de slachtoffers, waaronder die van Servatius Hendricus Toussaint. Ieder jaar wordt hier op 4 mei de Nationale Dodenherdenking gehouden.
Op de Algemene Begraafplaats aan de Hagendorenweg in Amstenrade treft men een plaquette aan, welke herinnert aan een vijftal inwoners van deze plaats, die door oorlogsomstandigheden het leven lieten, onder wie Servatius Hendricus Toussaint.

Servatius Hendricus Toussaint bereikte de leeftijd van 28 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Rijkspolitie ’s Hertogenbosch
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Archief Politie Staatsmijnen in Limburg
  • Staatsmijnen in Limburg, Jaarverslag 1944
  • Limburgs Dagblad d.d. 3 juli 1946
  • Limburger Koerier d.d. 3 mei 1943
  • Steenkool, nr. 8 uit 1946
  • Boek 'Onze Gevallenen' van Antoon van Aernsbergen
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018
gewijzigde versie d.d. september 2019



Werner Uhlig

Werner Uhlig kwam op 4 mei 1923 in Chemnitz, in de Duitse deelstaat Saksen, op de wereld. Zijn ouders waren: Bruno Alwin Uhlig, geboren op 17 juli 1877 in Wechselburg, in de Duitse deelstaat Saksen en Helene Anna Meinig, geboren op 12 augustus 1883 in Chemnitz. Zij waren op 17 maart 1906 in Chemnitz getrouwd. Behalve Werner kreeg het echtpaar nog drie andere kinderen. Bruno Alwin Uhlig, de vader, was zadelmaker van beroep. Het gezin woonde in de Tweede Wereldoorlog op Regensburger Straße 60 in Chemnitz. De leden van het gezin bezaten de Duitse nationaliteit.

Werner Uhlig, de zoon, was ongehuwd en woonde in Chemnitz. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam hij in dienst bij de Luftwaffe, de Duitse luchtmacht. Hij kreeg zijn militaire basisopleiding bij de 2. Kompanie, Flieger-Ausbildungs-Regiment 31. Het regiment was op 1 april 1939 opgericht in Heiligenbeil, in Oost-Pruisen. In november 1941 kreeg het een andere naam. Dit betekent dat Werner zijn militaire basisopleiding vóór november 1941 moet hebben gehad.
In de vroege ochtend van 16 december 1944 begonnen de Duitsers met het beroemde Ardennenoffensief. In het kader van dit offensief ondernam de Duitse luchtmacht aanvallen op Geallieerde posities. Dit gebeurde onder de codenaam Herbstnebel. De luchtaanvallen beperkten zich niet alleen tot het frontgebied in de Ardennen. Er werden ook doelen diep achter het front gebombardeerd, bedoeld om de aanvoer van Geallieerde versterkingen naar de Ardennen te vertragen. Hoensbroek was een van de doelen van de Duitse luchtmacht. Op 16 december 1944, even na 23.00 uur, viel er een bommenregen in een strook vanaf de Hommerterweg tot aan een deel van het complex van de Staatsmijn Emma in Treebeek. Hierbij raakten verschillende burgers gewond, waaronder Gerardus Franciscus Kortooms. Charlie T. Hudson, een Amerikaanse soldaat, vond toen de dood (zie hun verhalen). Een paar dagen later was er weer een luchtaanval op Hoensbroek.
Op 18 december 1944, omstreeks 01.11 uur, steeg vanuit de vliegbasis Wesendorf, in de Duitse deelstaat Nedersaksen, een Junkers Ju-88 S3, met werknummer 330385, in het donker van de nacht op. Het vliegtuig behoorde tot de 6. Staffel, II. Gruppe, Lehrgeschwader 1. Haar bemanning bestond naast Unteroffizier Werner Uhlig uit Oberfähnrich Horst Panzer, Obergefreiter Rudolf Schneider en Obergefreiter Erich Schröter (zie hun verhalen). Om 02.15 uur, na een vlucht van ruim een uur, kwam het vliegtuig boven Hoensbroek aan, waar het door de luchtafweer van de Amerikanen, dat op verschillende locaties in Hoensbroek stond opgesteld, werd neergehaald.
De luchtafweer was afkomstig van Battery B, 559th Anti Aircraft Artillery (Automatic Weapons) Battalion. In het logboek van deze eenheid is te lezen: “Shot at one Ju-88 (Claim Cat I), crashed in Hoensbroek”. Een claim van categorie I wil zeggen dat het vliegtuig met zekerheid is neergestort. Daarnaast bestond ook nog een claim van categorie II: men heeft het vliegtuig in brand zien gaan of men zag het toestel snel aan hoogte verliezen, zonder de zekerheid te hebben dat het ook daadwerkelijk neergestort was. Na onderzoek werd de geclaimde Cat I bevestigd op 26 december 1944.
Placeholder image
Graf van Werner Uhlig op het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray.
Bron: Jan van den Berg.
Het door de luchtafweer getroffen vliegtuig stortte brandend neer, in een schuine hoek, in een weiland aan de Klinkertstraat nabij kasteel Hoensbroek. Thans bevindt zich hier de Droomvijver. De complete bemanning, waaronder Werner Uhlig, verloor hierbij het leven. In het Duitse logboek van de eenheid, waarin de verliezen werden bijgehouden, staat summier : “Vom Feindflug nicht zurückgekehrt”.
Het is mogelijk dat de lichamen van de vliegtuigbemanning door de Amerikaanse militaire politie (M.P.) geborgen zijn en overgebracht naar de Ninth US Army Cemetery in Margraten. Er zijn bij de gemeente Hoensbroek namelijk geen documenten te vinden van de begrafenis van de vier soldaten.
De gemeentepolitie van Hoensbroek is bij het wrak geweest. In haar dagrapport van 17 en 18 december 1944 is te lezen dat men twee (sic) lijken heeft gevonden. Naar later door de Ordedienst werd medegedeeld zijn twee parachutes meegenomen door de M.P., terwijl twee parachutes bij het wrak zijn gevonden. Betekent dit dat twee bemanningsleden het vliegtuig per parachute hebben weten te verlaten, maar toch om het leven zijn gekomen?
Na de Tweede Wereldoorlog werden de Duitse soldaten, die in Margraten begraven waren, overgebracht naar het Duitse oorlogskerkhof in Ysselsteyn bij Venray. Hier heeft Werner Uhlig zijn definitieve rustplaats gevonden in vak C, rij 1, graf 25.

Werner Uhlig bereikte de leeftijd van 21 jaar.

Bronnen:
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Stadtarchiv Chemnitz
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • After Action Report Battery B 559th AAA (AW) Bn.
  • Boek 'Duel in de wolken' van R. Putz
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Jozef Nicolaas V.

Jozef Nicolaas V. zag in 1922 in Heerlen het levenslicht. Het gezin V. bestond uit: vader, moeder en zeven kinderen. De vader van Jozef was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. De moeder van Jozef overleed in 1927 in Heerlen. In 1928 trad zijn vader opnieuw in het huwelijk. Zijn tweede vrouw was in Duitsland geboren. Uit het tweede huwelijk kwam geen kinderen voort. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonden de ouders in Heerlen in de Saroleastraat. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Jozef Nicolaas V., de zoon, verliet op 10 januari 1938 het ouderlijk huis om te gaan wonen in kasteel Stapelen in Boxtel. Dit was in 1915 door de Assumptionisten als klooster en seminarie in gebruik genomen. Later is hij daar vertrokken en kwam toen in Hoensbroek terecht, waar hij ging wonen op Kouvenderstraat 35.
Op zeker moment ging hij in het Duitse leger. Zijn militaire basisopleiding kreeg hij bij het SS-Flak-Ausbildungs-und-Ersatz-Regiment in München, in de Duitse deelstaat Beieren. Daarna diende hij als Oberkanonier bij de 3. Batterie, SS-Panzer-Jäger-Abteilung 54 van de 4. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Brigade ‘Nederland’. Op 10 februari 1945 werd de brigade gewijzigd in de 23. SS-Freiwilligen-Panzer-Grenadier-Division ‘Nederland’ en werd ook de eenheid, waarin Jozef Nicolaas V. diende, ombenoemd in SS-Panzer-Jäger-Abteilung 23. Op die dag was de Abteilung met 30 kanonnen en houwitsers per trein aangekomen op een station, ongeveer 20 kilometer ten noordoosten van Stettin, in de Duitse deelstaat Pommeren.
Placeholder image
Landkaart van Europa. De rode stip is globaal de locatie in Polen, waar Jozef Nicolaas V. kwam te overlijden aan zijn opgelopen verwondingen.
Bron: Jan van den Berg.
Tegenwoordig maakt de stad deel uit van Polen en draagt het de naam Szczecin. Eind februari en begin maart 1945 leverde de SS-Panzer-Jäger-Abteilung 23 strijd in het gebied ten oosten van Stettin. Op 1 en 2 maart wist men 22 tanks van het Rode Leger uit te schakelen.
Tijdens deze gevechten in Pommeren raakte Jozef Nicolaas V. gewond. Hij was in zijn linkerbovenbeen getroffen door granaatsplinters, waardoor hij veel bloed had verloren. Men bracht hem over naar Kriegslazarett 916 in Stettin, waar hij op 9 maart 1945, omstreeks 15.00 uur, aan zijn verwonding overleed. In een van de documenten wordt 6 maart 1946 genoemd als de dag van zijn begrafenis. Dat is bijna een jaar na zijn overlijden. Waarschijnlijk werd het stoffelijk overschot die dag overgebracht naar een meer definitieve begraafplaats in Stettin.
Op 12 maart 1945 verstuurde het lazaret waar Jozef Nicolaas V. was overleden, een verzoek naar het Fürsorge- und Versorgungsamt der Waffen SS, dat zich in Praag bevond, om een onderzoek te doen naar het woonadres van de familie in Nederland en om hen te informeren over het lot van Jozef. Het lazaret was kennelijk daartoe niet in staat.
Tot op heden is de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge niet in staat geweest om de stoffelijke resten van Jozef over te brengen naar het Duitse oorlogskerkhof in Stare Czarnowo-Szczecin in Polen. Zijn naam wordt wel genoemd in de boeken van deze begraafplaats.

Jozef Nicolaas V. bereikte de leeftijd van 22 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Boek 'Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945' van J. Vincx en V. Schotanius
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hendricus van der Velden

Hendricus van der Velden zag op 11 maart 1917 in Heerlen het levenslicht. Zijn ouders waren: Petrus Marinus van der Velden, geboren op 21 juli 1880 in Vught en Catharina Damen, geboren op 12 maart 1882 in Den Bosch. Zij waren op 7 mei 1901 in Den Bosch getrouwd. Het echtpaar kreeg vier kinderen. Op 22 september 1922 liet het inmiddels complete gezin zich, komend van Heerlen, in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. Petrus Marinus van der Velden, de vader, werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Catharina Damen, de moeder, kwam op 24 december 1942 in Hoensbroek te overlijden. De weduwnaar Petrus Marinus van der Velden woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek op Nieuwstraat 181. Op een later tijdstip verhuisde hij naar Nieuwstraat 76. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Hendricus van der Velden.
Bron: Onbekend.
Hendricus van der Velden, de zoon, trouwde op 30 januari 1941 in Hoensbroek met Margaretha Antonia Goerdemann, geboren op 4 november 1919 in Steele, een plaats, die deel uitmaakte van Essen, gelegen in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Het echtpaar kreeg één kind. Hendricus van der Velden, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer op de Staatsmijn Emma in Treebeek. Het gezin woonde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog op Nieuwstraat 181 in Hoensbroek. Later verhuisde men naar Ridder Hoenstraat 174.
In de vroege ochtend van 21 augustus 1944 werd Hendricus van der Velden door de Arbeitskontrolldienst (AKD) in Hoensbroek opgepakt wegens het ontduiken van de Arbeitseinsatz, oftewel de verplichte tewerkstelling in Duitsland. De AKD was een zusterorganisatie van de Sicherheitspolizei (Sipo). Deze moest arbeiders opsporen die niet in Duitsland wilden werken, of die na hun verlof niet meer naar Duitsland terugkeerden.
Hendricus van der Velden werd opgepakt voor het ontduiken van de Arbeitseinsatz, althans volgens de documenten van Kamp Amersfoort, waar hij naar toe zou worden gebracht. Andere bronnen vermelden dat hij waarschijnlijk actief was in het verzet. Zo bracht hij Joden naar een onderduikadres en soms nam hij hen ook naar zijn huis. Eenmaal hebben zij twee dagen lang een Joods kind in huis gehad, maar omdat zijn vrouw toen angst kreeg, hebben zij het kind weer weggebracht. Tevens verbleef een Franse vliegenier enige tijd in hun woning. Hendricus van der Velden was zelf ook enige tijd ondergedoken. Zijn vrouw heeft hem toen heimelijk een paar keer bezocht.
In augustus 1944 heeft Hendricus van der Velden de buren - de familie Vandewier - gewaarschuwd dat de Joodse onderduikster die in hun huis zat, op het punt stond te worden opgepakt door de Duitse bezetter. Korte tijd later volgde er inderdaad een inval. Volgens een verklaring van de familie Vandewier moet dit op 14 augustus 1944 zijn gebeurd. Dit is precies één week eerder dan de 21e augustus, de datum die in andere documenten wordt genoemd. Wellicht speelt het niet feilloos werken van het geheugen een rol. Volgens de familie Vandewier werd hun woning omstreeks 05.00 uur omsingeld en daarna werd er aangebeld. De bezetter liep met getrokken revolvers het huis in en vertelde “wij komen het Jodinnetje halen”. Maar de Joodse onderduikster was reeds weg omdat de familie Vandewier tijdig door Hendricus van der Velden gewaarschuwd was voor een razzia die er zat aan te komen. De bezetter heeft het huis moeten verlaten toen zij niets konden vinden. De familie Vandewier stond aan de deur toen zij de bezetter uitlieten. Toen zagen zij dat Hendricus van der Velden, de buurman, door de bezetter werd meegenomen en zij hebben sindsdien nooit meer iets van hem gehoord.

Opmerking van Jan van den Berg: Vanaf 2012 tot 2016 heb ik een onderzoek gedaan naar Joodse mensen, die in de Tweede Wereldoorlog onderduik hebben gevonden in Hoensbroek. Dit onderzoek heeft geleid tot het boek Joodse onderduikers in Hoensbroek, dat in oktober 2016 werd uitgegeven door de Heemkundevereniging Hoensbroek. In 2018 kwamen er twee aanvullingen op het genoemde boek, die gepubliceerd zijn op de website van de vereniging. In de tweede aanvulling wordt het verhaal getoond van het Joodse echtpaar Wallega-Canes uit Amsterdam. Het echtpaar was kort na Pasen 1943 in Hoensbroek aangekomen voor onderduik. Sara Wallega-Canes, alias tante Jo, vond in Hoensbroek onderduik bij Karel Lambert Bosch, die een kapperszaak had op Nieuwstraat 74. In de herfst van 1943 is Sara naar een ander onderduikadres moeten gaan. Zij kwam toen terecht bij Jeu en Tiny Vandewier-Zelissen, die op Ridder Hoenstraat 172 in Hoensbroek woonden. Jeu en Tinny waren dus de buren van Hendricus van der Velden. In het bovenstaande verhaal van Hendricus van der Velden staat dat er een Joods meisje zat ondergedoken bij de familie Vandewier, waarnaar de bezetter op zoek was. Naar alle waarschijnlijkheid zal “het Jodinnetje” Sara Wallega-Canes zijn geweest.

Op 21 augustus 1944, omstreeks 06.30 uur, werd Hendricus van der Velden door de AKD overgedragen aan de politie in Hoensbroek om hem op te sluiten in een cel van het politiebureau. Dezelfde dag, om 14.00 uur, arriveerden twee wachtmeesters van de AKD op het politiebureau van Hoensbroek. Geregeld werd dat Hendricus van der Velden, samen met zeven anderen, de volgende dag met de eerste trein overgebracht zou worden naar Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager. Tjerk Sijmen Pol en Karel Hendrik Cobben maakten ook deel uit van de groep arrestanten (zie hun verhalen).
De volgende dag, om 05.20 uur, werden de acht arrestanten op transport gesteld naar Kamp Amersfoort. Hendricus van der Velden kwam op 26 augustus 1944 aan in Amersfoort, tezamen met Tjerk Sijmen Pol en Karel Hendrik Cobben. Omdat het vast staat dat Karel Hendrik Cobben via het Arbeitserziehungslager en doorgangskamp Erika bij Ommen in Amersfoort aankwam, kan worden aangenomen dat eveneens Hendricus van der Velden een paar dagen in Ommen heeft doorgebracht. Hij werd in Amersfoort ondergebracht in Block 10.
Op 8 september 1944 bracht men Hendricus van der Velden vanuit Amersfoort naar Neuengamme, een Konzentrationslager, gelegen ten zuidoosten van de Duitse stad Hamburg. Op 10 september 1944 kwam hij daar aan.
In november 1944 werden circa 2.500 gevangenen overgebracht van Neugengamme naar de buitenkampen Meppen-Dalum en Meppen-Versen, beide gelegen in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Hendricus van der Velden was een van hen. Hij kwam terecht in het buitenkamp Meppen-Dalum. De gevangenen moesten werken aan de Friesenwal, een verdedigingslinie die niet veel meer was dan een tankgracht langs de Duitse Noordzeekust. Op 24 maart 1945 werden de buitenkampen Meppen-Dalum en Meppen-Versen ontruimd en moesten de gevangenen, die nog konden lopen, via Cloppenburg en Bremen naar Neuengamme terugkeren.
Over het overlijden van Hendricus van der Velden, voor wat betreft de datum, de plaats en omstandigheden, “valt met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid”, zoals het Nederlandse Rode Kruis het verwoordde in een onderzoek uit 1949, het volgende op te merken. Hij was, volgens de getuigenis van een lotgenoot, nog in leven bij de ontruiming van het buitenkamp Meppen-Dalum op 24 maart 1945. Bovendien bestaat er geen enkele indicatie dat hij na 3 mei 1945 nog in leven zou zijn geweest. Dit betekent dat Hendricus van der Velden overleden was hetzij gedurende het transport van Meppen-Dalem naar Neuengamme, hetzij in het kamp zelf, hetzij tijdens de evacuatie naar de kust in april 1945, hetzij niet later dan 3 mei 1945. Op laatstgenoemde datum zonken enkele schepen in de Lübeckerbocht, voor de kust van Neustadt, in de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein, ten gevolge van een Britse luchtaanval. Aan boord van de schepen zaten gevangenen uit Neuengamme.
Om juridische redenen bepaalde het Ministerie van Justitie de dood van Hendricus van der Velden op 3 mei 1945, in de omgeving van Neustadt. Zij gaf haar besluit door aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Hoensbroek. Als gevolg daarvan maakte men op 8 december 1950 een overlijdensakte aan. Daarom is tegenwoordig te lezen bij de Nederlandse Oorlogsgravenstichting dat Hendricus van der Velden op 3 mei 1945 zijn leven verloor in de Lübeckerbocht, voor de kust van Neustadt. Ook wordt aangegeven dat hij rust in een zeemansgraf.
Tot zover de informatie van het Nederlandse Rode Kruis en van het Ministerie van Justitie. Resumerend kan men stellen dat er omtrent de dood van Hendricus van der Velden niets met zekerheid gezegd kan worden.
Voor de volledigheid volgt nu het verhaal over de Britse luchtaanval van 3 mei 1945, waarbij schepen in de Lübeckerbocht, met aan boord gevangenen uit Neugengamme, zijn vergaan. Het is mogelijk dat Hendricus van der Velden een van de gevangenen was die bij de luchtaanval de dood vonden. Toen de Geallieerde legers in het voorjaar van 1945 oprukten naar het noordwesten van Duitsland, wilden de Duitsers alle sporen van de concentratiekampen in deze streek uitwissen. Een deel van de gevangenen uit Neugengamme werd aan boord van vier schepen in de Lübeckerbocht gebracht. Het waren de schepen: Cap Arcona, Thielbek, Deutschland en Athen. Aan boord van de vier schepen bevonden zich toen meer dan 9.000 gevangenen. De meeste gevangenen zaten veertien dagen op elkaar gepropt, kregen zo goed als niets te eten en te drinken, terwijl de hygiënische toestanden steeds erbarmelijker werden. Op 3 mei 1945, enkele dagen voor het einde van de oorlog, omstreeks 14.30 uur, werden de schepen door Britse jachtbommenwerpers onder vuur genomen. De Britten hebben niet geweten dat gevangenen aan boord van deze schepen zaten. Zij dachten dat zij te maken hadden met troepentransportschepen van de Wehrmacht. De Cap Arcona, Thielbek en Deutschland bevonden zich op dat moment op enige afstand van de kust, terwijl de Athen afgemeerd lag aan de kade van Neustadt. Gevangenen die van de zinkende schepen wisten te ontsnappen werden door de Britse vliegtuigen met boordwapens onder vuur genomen. Nadat de vliegtuigen waren verdwenen werden de gevangenen, die in het water lagen en die nog in leven waren, door Duitse militairen doodgeschoten vanaf rondvarende schepen. De gevangenen die de kust wisten te bereiken werden eveneens gedood door Duitse patrouilles.
Even ten oosten van Neustadt, langs de strandpromenade, zijn tegenwoordig twee informatiezuilen geplaatst die herinneren aan deze ramp. Ook is er een monument op het Cap Arcona Ehrenfriedhof, gelegen aan de Stutthof-Weg in Neustadt. Op deze rustplaats liggen circa 7.000 slachtoffers in de Lübeckerbocht.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Den Bosch
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Pieter Vellinga

Pieter Vellinga werd geboren op 26 augustus 1925 in Hoensbroek. Zijn ouders waren: Zacheus Pieter Vellinga, geboren op 20 september 1891 in Zutphen en Adriana van Mierlo, geboren op 28 december 1896 in Breda. Zij waren op 8 december 1917 in Hoensbroek getrouwd. Het echtpaar kreeg dertien kinderen. Zacheus Pieter Vellinga, de vader, was mijnwerker en werkte bovengronds in een van de steenkolenmijnen. Op 8 september 1942 overleed hij in Hoensbroek. Het gezin heeft in Hoensbroek op diverse adressen gewoond. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog verbleef het op Premiedwarsstraat 77. In 1943 werd de straatnaam gewijzigd in Weustenraedtstraat. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Pieter Vellinga, de zoon, had zes jaar lagere school doorlopen, waarna hij eerst ging werken als bakker, vervolgens als mijnwerker in een van de steenkolenmijnen en ten slotte wederom als bakkersknecht. Hij was ongehuwd en woonde bij zijn ouders op Weustenraedtstraat 77 in Hoensbroek.
Op 17 april 1945 trad Pieter Vellinga in dienst bij het Nederlands leger en kwam hij als geweerschutter terecht bij de 3e Compagnie, 2e Bataljon, 13e Regiment Infanterie (3-II-13 R.I.). Het bataljon was op 21 maart 1945 in Mönchengladbach, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, opgericht. Het bestond uit oorlogsvrijwilligers en haar officieren en manschappen kwamen voor het merendeel uit Limburg. Om deze reden werd het vaak aangeduid als het ‘Limburgs Bataljon’. Haar embleem bestond uit een eikenblad. Het maakte deel uit van het Amerikaanse 9e Leger en werd voor bewakings- en bezettingstaken ingezet in Mönchengladbach en omgeving. Na de Duitse capitulatie op 8 mei 1945 bleef het bataljon in Duitsland haar opgedragen taak voortzetten.
Op 15 augustus 1945 was de capitulatie van Japan een feit en twee dagen later kwam de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring. De Nederlandse regering had een troepenmacht ter plaatse nodig om haar gezag over de kolonie te herstellen. Op 15 september 1945 vertrokken Pieter Vellinga en zijn bataljon vanuit Duitsland naar Aldershot, gelegen in het graafschap Hampshire aan de zuidkust van Engeland. Daar werd het door de Britten uitgerust en opgeleid voor de aanstaande strijd in Nederlands-Indië. Op 12 oktober 1945 vertrok het bataljon vanuit Liverpool met de SS Alcantara, een oceanliner, die door de Britten tot troepentransportschip was omgebouwd, naar de oost.
Na de capitulatie van Japan was Nederlands-Indië onder Brits militair gezag komen te staan. De voornaamste taken voor de Britten waren het herstellen van de orde, het ontwapenen en afvoeren van Japanse militairen en het evacueren van de nog altijd in de interneringskampen zittende burgers en militairen. Op een later tijdstip zouden Nederlandse troepen hun taken overnemen.
Maar vanaf het moment dat de eerste Britse troepen eind september 1945 op Java en Sumatra aan land waren gegaan, waren ze geconfronteerd met sterke tegenstand van het leger van de nieuwe Indonesische Republiek. Omdat de Britten hun handen vol hadden aan Brits-Indië en Maleisië, en daarom in Indonesië over te weinig troepen beschikten, besloten ze alleen de grote steden Batavia, Bandung, Semarang, Surabaja, Medan, Padang en Palembang te bezetten.
De Britten vreesden, dat als Nederlandse troepen aan land zouden gaan, het leger van de Indonesische Republiek hun woede zouden koelen op de Britse troepen en erger nog, de geïnterneerden in de kampen. Daarom werd er vanaf 2 november 1945 een landingsverbod op Java en Sumatra ingesteld voor de Nederlandse troepen. Zij die reeds onderweg waren naar Nederlands-Indië moesten daarom tot nader order uitwijken naar Malakka, een Britse kolonie. Dit was het geval bij Pieter Vellinga en zijn bataljon.
Na een reis van ruim een maand kwam de SS Alcantara op 11 november 1945 aan in de haven van Port Swettenham op Malakka. Vervolgens werden de troepen per trein overgebracht naar Serdang, een plaatsje bestaande uit enkele kleine kampongs met een landbouwschool als centrum. In Malakka maakte men van de nood een deugd. Hier konden de troepen acclimatiseren aan de hoge temperatuur en de zeer hoge vochtigheidsgraad. Ook werden zij er opgeleid voor het voeren van een oorlog in de jungle.
Op 1 januari 1946, om 16.00 uur, kwam Pieter Vellinga bij Serdang, op Malakka, door verdrinking om het leven. Omtrent de doodsoorzaak heerst onduidelijkheid, omdat een andere bron een heel andere oorzaak opgeeft voor zijn dood.
Adrianus Vellinga, de oudere broer van Pieter Vellinga, diende bij het 2e Bataljon, 6e Regiment Infanterie (II-6 R.I.), dat zich eveneens in Malakka bevond en wel in Morib Beach. Van zijn ervaringen in de oost hield hij een dagboek bij. Op 1 januari 1946, een half uur nadat hij naar bed was gegaan, werd Adrianus door een kapitein gewekt. Deze vroeg hem of hij zin had om naar zijn broer in Serdang te gaan, die in het 13e Regiment Infanterie diende. Verbaasd en argwanend had hij toen de kapitein aangekeken, waarna deze snel vervolgde met de mededeling dat zijn broer ernstig ziek was geworden en naar hem had gevraagd. Een aalmoezenier zou Adrianus naar Serdang begeleiden. Hij kleedde zich snel aan en stapte met de aalmoezenier in een wagen. In de wagen zat ook een MP’er (Militaire Politie). Onder het rijden voelde Adrianus dat er iets niet klopte. De chauffeur reed enorm snel langs diepe ravijnen en argwanend vroeg hij aan de aalmoezenier wat er met zijn broer aan de hand was. Deze gaf hem in eerste
Placeholder image
Overlijdenstelegram van Pieter Vellinga welke door de Minister van Oorlog uit Den Haag verstuurd werd naar de burgemeester van Hoensbroek.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
instantie hetzelfde antwoord dat de kapitein eerder had gegeven. Later gaf de aalmoezenier als aanvullende opmerking dat Adrianus zich beter op het ergste kon voorbereiden. Daarna was er een doodse stilte in de wagen. Omstreeks 06.00 uur arriveerde men bij het kamp van het 13e Regiment Infanterie. De aalmoezenier stapte uit de wagen om te overleggen wat er moest gebeuren. Adrianus hoorde flarden van gesprekken om zich heen, met daarin woorden als ‘dood’ en ‘verdronken’. Even later kwam een officier naar hem toe, die hem een hand gaf om hem te condoleren en vertelde dat het helaas waar was dat zijn broer was verdronken. Geheel verdoofd en ontdaan werd hij naar een plek gebracht waar hij nog een paar uren kon slapen, maar hij deed geen oog dicht. Bij het ontbijt werd hem verteld hoe het allemaal was gebeurd. Zijn broer was hulpfoerier en na zijn dagtaak was hij met de andere jongens gaan zwemmen in een meer dat op de meeste plaatsen een diepgang had van ruim een meter, maar dat er ook een gedeelte was waarvan de bodem opeens steil naar beneden ging. Het diepere gedeelte van het meer noemde men ook wel ‘de put’. Volgens ooggetuigen stond zijn broer op de rand van het diepe gedeelte en was toen plotseling verdwenen. Aan Adrianus Vellinga werd gevraagd of zijn broer kon zwemmen. Daar kon hij echter geen antwoord op geven. Hij wist het niet. Adrianus kreeg te horen dat inlanders gewoon waren hun kapotte netten in het diepe gedeelte van het meer te dumpen en het vermoeden was dat zijn broer daarin verstrikt was geraakt, met de noodlottige gevolgen. Vanaf het begin had Adrianus weinig vertrouwen in dit verhaal. Later, veel later, kreeg hij een heel andere versie te horen van hetgeen met zijn broer gebeurd was.
Na het ontbijt, om 10.00 uur, zou de begrafenis plaats vinden met militaire eer. De begrafenis werd echter alsmaar uitgesteld, omdat de kist er nog niet was. Angstvallig werd alles vermeden, ook de vraag naar: mag ik hem nog even zien? Pas om 14.00 uur arriveerde men met de kist. Adrianus Vellinga keek er met verdriet en verbazing naar, want de afmetingen waren dermate klein dat hij zich niet kon voorstellen dat zijn broer daar in zou liggen. Na de
Placeholder image
Bidprentje van Pieter Vellinga.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Placeholder image
Graf van Pieter Vellinga op het Nederlands Ereveld Menteng Pulo, Jakarta, Java, Indonesië. Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
begrafenis keerde Adrianus naar zijn eigen eenheid terug.
In zijn dagboek vertelt Adrianus Vellinga dat hij later, veel later, een heel andere versie hoorde van wat er met zijn broer was gebeurd. Maar hij geeft niet de inhoud van die andere versie weer. In het boek ‘Laatste Bericht, Ereveld van Indië en Nieuw-Guinea’ van Jack Kooistra, wordt een andere doodsoorzaak genoemd. Pieter Vellinga zou tijdens een oefening, waarbij Engelse militairen met scherp schoten, dodelijk getroffen zijn door een kogel. Het is niet bekend of dit de andere versie is die Adrianus Velling later heeft vernomen.
Pieter Vellinga werd in eerste instantie begraven in Penang op Malakka. Later werd het stoffelijk overschot overgebracht naar het Nederlands Ereveld Menteng Pulo, Jakarta, Java, Indonesië, vak VIII, graf 36. Hier heeft het zijn definitieve rustplaats gevonden.
Op 4 januari 1946 verstuurde de Minister van Oorlog vanuit Den Haag een telegram naar de burgemeester van Hoensbroek waarin de dood werd meegedeeld van Pieter Vellinga en waarin de burgemeester werd verzocht de familie op tactvolle wijze in te lichten over de tragische gebeurtenis, zo mogelijk met een tussenkomst van een geestelijke.

Op 16 januari 1946, om 09.30 uur, werd in de Sint Jan Evangelist in Hoensbroek de plechtige uitvaartdienst gehouden voor Pieter Vellinga.
Op 26 mei 1950 werd aan Pieter Vellinga postuum het Ereteken voor Orde en Vrede met Gespen toegekend.
Op zondagmorgen, 31 augustus 1952, vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de Hoensbroekse loco-burgemeester, wethouder Boshouwers, namens de minister van oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, onder wie Pieter Vellinga. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Pieter Vellinga bereikte de leeftijd van 20 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 14 januari 1946, 1 september 1952, 28 december 1952
  • Boek 'Troepentransport naar Nederlands-Indië 1946-1950' van H.A.G.J.P. van Hanswijck de Jonge
  • Boek 'Laatste Bericht' van Jack Kooistra
  • Boek 'Sprong naar het verleden van een O.V.W.er', A. Vellinga
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Wouter Jozef Venneman

Wouter Jozef Venneman werd geboren op 22 mei 1917 in Hoensbroek. Zijn ouders waren: Johannes Josephus Venneman, geboren op 30 september 1871 in Dordrecht en Petronella Cornelia Luermans, geboren op 7 januari 1874 in Nijmegen. Zij waren op 13 februari 1896 in Nijmegen getrouwd. Het stel kreeg dertien kinderen. Na de geboorte van het twaalfde kind liet het gezin zich, komend van Hamborn, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, op 19 mei 1916 in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven. In deze woonplaats kwam het dertiende en laatste kind op de wereld: Wouter Jozef. Het gezin woonde in Hoensbroek op Nieuwstraat 133. Op 1 november 1935 overleed Petronella Cornelia Luermans, de moeder, in Hoensbroek. Johannes Josephus Venneman, de vader, was eerst koffiehuishouder van beroep, vervolgens handelsreiziger en ten slotte losarbeider. Op 15 juli 1936 verhuisde hij naar Klimmen om er te gaan wonen op de Molenweg. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Wouter Jozef Venneman, de zoon, had zeven jaar lagere school genoten en anderhalf jaar mulo. Daarna was hij naar de mijnschool in Heerlen gegaan. Op 15 juli 1936 verhuisde hij met zijn vader naar Klimmen. In 1935-1939 was hij bakkersknecht van beroep. Hij had interesse in zwemmen, schaatsen, paardrijden en bezat veel kennis van de Duitse taal.
Op 20 oktober 1940 verhuisde Wouter Jozef Venneman alleen naar Kerkrade. Op 12 maart 1941 trouwde hij in deze plaats met Sibilla Willems, geboren op 21 mei 1922 in Kohlscheid, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Het echtpaar kreeg één kind. Het gezin woonde in Kerkrade op Bleijerheiderstraat 118, later op Ursulastraat 53. Op 23 oktober 1945 werd bij vonnis van het arrondissementsrechtbank in Maastricht de scheiding uitgesproken tussen Sibilla Willems, wonende in Kerkrade, en Wouter Jozef Venneman, woonachtig in Klimmen. De laatste was in Klimmen gaan wonen op Dolberg 101. Op 20 november 1946 keerde hij naar Kerkrade terug om er te gaan wonen op Bleijerheiderstraat 1. In 1939-1945 verdiende Wouter Jozef Venneman zijn boterham als mijnwerker en werkte hij als houwer op de particuliere mijn Oranje Nassau I in Heerlen. In de jaren 1945-1946 was hij werkeloos.
Op 15 augustus 1945 was de capitulatie van Japan een feit en twee dagen later kwam de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring. De Nederlandse regering had een troepenmacht ter plaatse nodig om haar gezag over de kolonie weer te herstellen. Op 8 mei 1946 trad Wouter Jozef Venneman als oorlogsvrijwilliger (OVW’er) in dienst bij het Nederlandse leger. Eerst zat hij op de school voor verbindingstroepen, later werd hij mortierist bij het 2e Compagnie, 3e Bataljon, Regiment Jagers (2-III R.J.).
Placeholder image
Graf van Wouter Jozef Venneman op het Nederlands Ereveld Menteng Pulo, Jakarta, Java, Indonesië.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Op 8 oktober 1946 ging Wouter Jozef Venneman met zijn bataljon aan boord van de MS Bloemfontein naar Nederlands-Indië, waar men op 2 november 1946 arriveerde in Batavia, Java. Het bataljon werd gestationeerd aan de westrand van Buitenzorg. Na ingezet te zijn tijdens de 1e politionele actie werd het bataljon in het gebied rond Soekaboemi gelegerd. Op 16 september 1947 startte een grote actie in het gebied gelegen ten oosten van de lijn Njalindoeng-Sagaranten en ten zuiden van Tjibeber. Bij deze actie werd het gebied bij Soekanegara en Leuwimanggoe gezuiverd.
Op 24 oktober 1947 verloor soldaat 1e klasse Wouter Jozef Venneman bij een ongeval met een vuurwapen bij Tanggeung, in het westen van Java, zijn leven. Op 25 oktober 1947 werd hij bij Soekaboemi begraven. Later werd zijn lichaam overgebracht naar zijn definitieve rustplaats, het Nederlands Ereveld Menteng Pulo bij Jakarta, Java, in vak I, graf 11/7DD.
Bij het Nationaal Indië-monument in Roermond is een plaquette ter nagedachtenis van de gevallen soldaten van het 3e Bataljon, Regiment Jagers. Hierop komt ook de naam voor van Wouter Jozef Venneman.

Wouter Jozef Venneman bereikte de leeftijd van dertig jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Nederlandse Staatscourant d.d. 1 maart 1946
  • Limburgs Dagblad d.d. 30 oktober 1947
  • Boek 'Laatste Bericht' van Jack Kooistra
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Maria Hubertina Vliegen

Maria Hubertina ‘Bertien’ Vliegen werd op 25 maart 1928 in Hoensbroek geboren. Haar vader, Hendrik Hubert Vliegen, was op 9 juni 1891 in Gulpen geboren. Hij was op 23 mei 1916 in Heerlen getrouwd met Maria Hubertina Klinkenberg, geboren op 31 maart 1877 in Gulpen. Het echtpaar kreeg één kind. Maria Hubertina Klinkenberg overleed op 13 november 1917 in Heerlen. Hendrik Hubert Vliegen trouwde op 3 februari 1920 met Maria Katharina Jozefa Borghans, geboren op 20 september 1889 in Heerlen. Op 11 februari 1920 liet het gezin zich, komend van Heerlen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. In deze woonplaats werden de vijf kinderen uit het tweede huwelijk geboren, waaronder Maria Hubertina. Hendrik Hubert Vliegen, de vader, was slager van beroep en had een eigen zaak. Later verdiende hij zijn brood als timmerman. Ten slotte werd hij brandstoffenhandelaar. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Hoensbroek op Wilhelminastraat 122, waarvan de naam op last van de Duitse bezetter gewijzigd was in Raadhuisstraat. De bezetter wilde niet dat de straatnamen genoemd waren naar nog in leven zijnde leden van het koninklijk huis. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Maria Hubertina Vliegen
Bron: bidprentjes van Jan Hofstee te Geleen
Maria Hubertina Vliegen, de dochter, bevond zich op 21 juli 1944 met ongeveer twintig andere meisjes in een houten gebouw achter het klooster van de zusterorde ‘Dochters der Liefde van de Heilige Vincentius à Paulo’, gelegen aan de Prins Hendriklaan in Brunssum. Het gebouw werd gebruikt als naaiatelier. Op deze dag waren de meisjes bijeen gekomen ter voorbereiding van het zilveren priester-jubileum van een pater. Ondanks de heersende voedselschaarste hadden de meisjes ingrediënten van thuis meegekregen om de pater te kunnen verrassen op iets lekkers. Dat zou voor hem gebakken worden in de keuken van het klooster. Een van de zusters bracht alle meegenomen spullen naar de keuken, terwijl de meisjes in het naaiatelier een toneelstukje voor het priester-jubileum repeteerden. Om 11.04 uur sloeg het noodlot toe. Een geallieerde bommenwerper werd door de Duitse luchtafweer getroffen en haar bemanning wierp de bommen af om gewicht kwijt te raken. Toevallig vlogen zij op dat moment boven Brunssum. Een brandbom trof het naaiatelier waarin zich de meisjes bevonden. Omdat het pand van hout was en voorzien van een plat dak dat bekleed was met mastiek, ontstond er na de inslag een felle brand. De meisjes probeerden naar buiten te komen, maar de uitgang was door de explosie niet meer te gebruiken. Men was genoodzaakt via de ramen te vluchtten. Op het grasveld bij het gebouw verleenden de zusters eerste hulp aan de meisjes. Een bedrijfsarts van de Staatsmijn Hendrik was in zijn tuin aan het werken toen de brandbom explodeerde.
Placeholder image
Tekst op bidprentje van Maria Hubertina Vliegen
Bron: onbekend
De arts haastte zich met grote spoed naar het Groene Kruisgebouw en nam vandaar materiaal mee voor het behandelen van brandwonden. Ook waarschuwde hij de verbandkamer van de mijn. Spoedig schoten meerdere instanties te hulp, waaronder de bedrijfsbrandweer van de mijn. Eveneens meldde zich de Duitse Ortskommandant, die de coördinatie van de hulpverlening wilde overnemen, maar dit werd hem door de kloosteroverste geweigerd. Niet alleen werd zijn gedrag ervaren als arrogant; de kloosteroverste was bij alle hulpverleners goed bekend en dat maakte de coördinatie eenvoudiger. Voor twee van de meisjes kwam alle hulp te laat. Zij werden overgebracht naar de rouwkapel van de mijn. De zwaargewonden werden naar het Sint Josephziekenhuis in Heerlen gebracht. Ondanks alle medische zorg zouden in de daarop volgende dagen en weken nog eens vijf meisjes komen te overlijden aan de gevolgen van hun verwondingen. Maria Hubertina Vliegen was een van de gewonden die naar het ziekenhuis waren overgebracht. Nog dezelfde dag, om 13.30 uur, kwam zij daar te overlijden. De plechtige uitvaartdienst vond plaats op 25 juli 1944 om 10.00 uur in de parochiekerk Sint Jan Evangelist in Hoensbroek. Zij ligt begraven op de huidige Algemene Begraafplaats Sint Jan Evangelist in Hoensbroek en wel op dat deel dat ligt tussen de Juliana Bernhardlaan en de kerk. Om de slachtoffers te herdenken (zie ook het verhaal van Petronella Stolk) werd er na de oorlog op het kerkhof achter de kerk van de Heilige Vincentius à Paulo een monument opgericht. Hierop staan de namen van alle zeven omgekomen meisjes. Maria Hubertina Vliegen bereikte de leeftijd van 16 jaar.

Bronnen:
  • - Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • - Burgerlijke Stand Gemeente Heerlen
  • - Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • - Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • - Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • - Archief Gemeente Hoensbroek
  • - Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • - Bron van Brunsham
  • - De Nieuwsbron te Brunssum
  • - Brunssum Aktueel d.d. 20 juli 1994
  • - De Limburger d.d. 20 juli 1994
  • - Limburgs Dagblad 21 juli 1994
  • - Limburger Koerier d.d. 24 juli 1944
  • - Internet genealogische sites
  • terug naar boven
herziene versie d.d. 23 november 2021


Norbert Arnold Voiss

Norbert Arnold Voiss zag op 20 mei 1924 in Hoensbroek het levenslicht. Zijn ouders waren Peter Wilhelm Voiss, geboren op 12 april 1903 in Rheidt, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen en Helena Maria Claassen, geboren op 14 oktober 1900 in Melick, een Limburgs kerkdorp op de rechteroever van de Roer, ten zuiden van Roermond. Ze waren op 16 oktober 1922 in Melick getrouwd. Op 8 juni 1923 liet het stel zich, komend van Melick, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. In deze plaats werd hun enigst kind geboren: Norbert Arnold, die wij reeds hebben genoemd. Peter Wilhelm Voiss, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Het gezin Voiss woonde op Zijstraat 9 in Hoensbroek. De leden van het gezin hadden de Duitse nationaliteit.

Norbert Arnold Voiss, de zoon, was ongehuwd en woonde nog steeds bij zijn ouders in Hoensbroek. Tijdens de Tweede Wereldoorlog diende hij in het Duitse leger. Zijn militaire basisopleiding ontving hij bij het Infanterie-Ersatz-Bataillon 18, dat gelegerd was in Bielefeld, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Later diende hij als Gefreiter in de 13. Kompanie, Grenadier-Regiment 84, 102. Infanterie-Division. Het is onbekend vanaf welk tijdstip hij deel uitmaakte van bovengenoemde eenheden. De 13. Kompanie had normaliter zes lichte en twee zware infanteriekanonnen en stond onder rechtstreeks bevel van de regimentscommandant.
De 102. Infanterie-Division was vanaf juni 1941 actief in het centrale deel van het oostfront in operatie Barbarossa, de Duitse aanval op Rusland. Het voerde strijd bij ondermeer Smolensk, Wjasma (Vyazma), Rschew (Rzhev), Desna en Orel. Vanaf november 1943 trok de divisie zich naar het westen terug. De terugtocht verliep via Retschiza (Rečyca), Wit-Rusland; het Pripjet-gebied, op de grens tussen Wit-Rusland en de Oekraīne en Kobryn, Wit-Rusland, naar de rivier de Narew ten noorden van Warschau, in Polen. Vanaf augustus 1944 bezette de divisie bij deze rivier een deel van de zogenoemde Ostpreußen-Schutzstellung.
Placeholder image
Schets van de locatie van het graf van Nobert Arnold Voiss. Zijn graf wordt aangegeven met een rood kruisje en ligt even ten noordwesten van Zawady in Polen.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Norbert Voiss sneuvelde op 3 augustus 1944, circa 500 meter ten noordwesten van Zawady in Polen. Deze plaats ligt circa 80 kilometer ten noordoosten van Warschau. Hij werd in zijn borst getroffen door een pantsergranaat. Zijn lichaam kon niet direct geborgen worden door de chaotische omstandigheden aan het front. Later werd hij alsnog ter aarde besteld. Dit betekende dat de Duitse en Nederlandse autoriteiten en het gezin Voiss lange tijd in het ongewisse bleven omtrent de locatie van het graf van Norbert Voiss.
Na de bevrijding van Hoensbroek werd Peter Wilhelm Voiss, de vader, als politiek delinquent opgesloten in Kasteel Hoensbroek, waarvan de bijgebouwen gebruikt werden als gevangenis. Hoe lang hij geïnterneerd werd is niet bekend.
Pas op 5 april 1946 - een jaar en acht maanden nadat hij gesneuveld was - verstuurde de Deutsche Dienststelle für die Benachrichtigung der nächsten Angehörigen von Gefallenen der ehemaligen Deutschen Wehrmacht, die in Berlijn was gevestigd, een briefkaart naar het gezin Voiss in Hoensbroek, om hen in kennis te stellen omtrent het lot van hun zoon, Norbert Voiss. Daarin stond onder meer dat hij in de omgeving van Zawady gesneuveld was, maar dat men niet op de hoogte was van zijn laatste rustplaats. Op 28 juni 1946 werd het gezin ook door het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag geïnformeerd.
Op 21 januari 1948 stuurde het Nederlandse Rode Kruis in Berlijn een brief naar het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag. Aan deze brief was een Grabmeldung en een schets toegevoegd. Op de schets was de locatie aangegeven van het graf van Norbert Voiss. De schets laat zien dat hij even ten noordwesten van Zawady was begraven.
De Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge is tot op heden niet in staat geweest om het stoffelijk overschot over te brengen naar een van haar begraafplaatsen.

Norbert Arnold Voiss bereikte de leeftijd van 20 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Stadtarchiv Gladbeck
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Leendert van der W.

Leendert van der W. kwam in 1918 in Rotterdam op de wereld. Het gezin W. bestond uit: vader, moeder en vijf kinderen. De vader van Leendert was van beroep koopman in vodden. Later ging hij werken als vlasarbeider. Het gezin woonde in de Tweede Wereldoorlog in de Rijkestraat in ’s-Gravendeel. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Leendert van de W., de zoon, woonde bij zijn ouders in ’s-Gravendeel en was ongehuwd. Hij heeft een tijdje, net als zijn vader, gewerkt als vlasarbeider. Later verdiende hij zijn brood als los werkman. In de Tweede Wereldoorlog heeft hij kennelijk een dubieuze rol gespeeld.
Tijdens een zitting voor het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag, welke plaats vond op 5 december 1945, was tegen Leendert van der W. een gevangenisstraf van vijf jaar geëist en levenslange ontzetting uit het kiesrecht. Hem was ten laste gelegd dat hij vrijwillig in dienst was getreden bij de
Placeholder image
Advertentie van de Wachdienst Niedersachsen.
Bron: Rotterdams Nieuwsblad 21 augustus 1943.
Duitse Wachdienst Niedersachsen. Daarbij zou hij getekend hebben voor inzet in Frankrijk. Bij het uitoefenen van deze taak zou hij geünifomeerd en gewapend zijn geweest. Wachdienst Niedersachsen was in eerste instantie een particuliere Duitse beveiligingsdienst, die door de Wehrmacht werd ingeschakeld om bijvoorbeeld fabrieken te beveiligen. Vanwege ernstige klachten, zoals diefstal en bedrog, was in de zomer van 1943 het contract met deze dienst opgezegd en de bewakers werden rechtstreeks bij de Wehrmacht ingedeeld. Bij het onderzoek naar de Hoensbroekse oorlogsslachtoffers is gebleken dat de naam van Leendert van der W. niet bekend is bij de Wehrmacht Auskunft Stelle (WASt) in Berlijn.
Op 28 december 1945 werd de dagvaarding tegen Leendert van der W. weer nietig verklaard door het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag. Waarom dit was gebeurd kon niet worden achterhaald. Waarschijnlijk was er sprake van persoonsverwisseling want vader en zoon hadden dezelfde voornaam. Tijdens de rechtszitting verbleef de zoon nog in een krijgsgevangenenkamp in Frankrijk en kon daarom niet voor het Bijzonder Gerechtshof te Den Haag verschenen zijn. In plaats van de zoon had men kennelijk de vader laten voorkomen.
Leendert van der W. werd door het Bureau Nationale Veiligheid (BNV) op 25 maart 1946 gerepatrieerd van Frankrijk naar Nederland, vanuit een door Fransen beheerd krijgsgevangenenkamp. BNV was een Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdienst, die vrij kort na de oorlog was opgericht om onder andere voormalige collaborateurs en oorlogsmisdadigers op te sporen. Ook het opsporen van soldaten in vreemde krijgsdienst viel onder hun verantwoordelijkheid.
Op zeker moment werd Leendert van der W. als politiek delinquent opgesloten in een kamp voor gevangenen in Treebeek. Op 12 februari 1947 werd hij, tezamen met een andere politieke delinquent, te weten Joseph van der M. (zie zijn verhaal), overgebracht naar Kasteel Hoensbroek, waarvan de bijgebouwen gebruikt werden als gevangenis. Het was de bedoeling dat zij een dag later op transport zouden worden gesteld naar Kamp Altena bij Sleeuwijk. Maar nog in die nacht probeerden beiden uit het kasteel te vluchten, waarbij zij de dood vonden.
In een artikel in het Limburgs Dagblad van 17 februari 1947, werd melding gemaakt van de mislukte vluchtpoging onder de krantenkop: “Twee S.S.ers in Hoensbroek doodgeschoten.” Hierin staat dat de twee mannen de volgende dag overgebracht zouden worden naar Kamp Altena. Maar nog in de nacht ervoor probeerden zij uit het kasteel te vluchten. Zij slaagden er in om de buitenste prikkeldraadversperring te bereiken, toen zij door de kampbewaking werden opgemerkt. De bewaker opende onmiddellijk het vuur op de vluchtende mannen, die dodelijk getroffen werden.
Een bewaker van het kamp verklaarde dat hij omstreeks 20.00 uur de afrastering van de binnenste omheining aan de noordoost-kant van het kasteel had zien bewegen. Hierop had hij zijn wachtpost verlaten om polshoogte te nemen en betrad het gebied gelegen tussen de binnenste en buitenste omheining. Dit werd gebruikt door de boer van het kasteel voor zijn bedrijf. Voor gedetineerden was dit verboden terrein. Plots doemden drie onbekende personen vlak voor de bewaker op. Hij riep tot twee keer toe “Halt”, maar de onbekende personen leken hem te willen grijpen. Daarom schoot de bewaker drie keer. Het eerste schot trof Leendert van der W.. Joseph van der M. werd twee keer geraakt en stierf ook ter plaatse. De derde en tot op de dag van vandaag onbekend gebleven derde persoon vluchtte snel terug naar het kasteel.
Beide lijken werden gekist en overgebracht naar het lijkenhuis van de gemeente Hoensbroek aan de Eikenweg. Nadat de officier van justitie te Maastricht het lichaam van Leendert van der W. had vrijgegeven, werd het op 17 februari 1947 begraven in ’s-Gravendeel, zijn woonplaats.

Leendert van der W. bereikte de leeftijd van 28 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Den Haag
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Limburgs Dagblad d.d. 17 februari 1947
  • Historische Vereniging ’s-Gravendeel
  • Archief ANP
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Albert Hendrik Hubertus de Weerd

Placeholder image
Albert Hendrik Hubertus de Weerd
Bron: Erik Dijkstra
Albert Hendrik Hubertus van der Weerd kwam op 5 augustus 1921 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Georg Lorenz de Weerd, geboren op 18 juni 1891 in Arnhem en Martha Henriëtte Jöhnk, geboren op 31 oktober 1898 in Kiel, in de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. Zij waren op 19 juni 1919 in Heerlen getrouwd. Op 14 mei 1920 liet het stel zich, komend van Heerlen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Het echtpaar kreeg een zestal kinderen, waarvan de eerste vijf in Hoensbroek op de wereld kwamen. Georg Lorenz de Weerd, de vader, was van beroep machinist. Het gezin woonde in Hoensbroek op Steenberg 128. Op 26 april 1926 verhuisde hij met zijn gezin naar Heerlen, om er te gaan wonen op Heerenweg 276, later op 253, in het stadsdeel Heerlerheide. In deze woonplaats werkte de vader als trambestuurder. In Heerlen werd het zesde en laatste kind geboren. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Albert Hendrik Hubertus de Weerd, de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn ouders op Heerenweg 253 in Heerlen. Uit zijn dossier, aanwezig in het archief van het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag, blijkt dat hij eind 1944 onderwachtmeester was bij de Politie Compagnie Eindhoven en dat hij ondergedoken was. Wat is daar aan vooraf gegaan?
Om rust en orde in het land te kunnen handhaven waren de nieuwe machthebbers afhankelijk van Nederlandse politie. De Duitse bezetter was daarom gedwongen een geüniformeerde en gewapende macht in hun midden te accepteren. Maar het risico dat hiermee gepaard ging wilden zij zo minimaal mogelijk houden. Daarom konden jonge mannen - die in veel gevallen nog beïnvloedbaar waren - zich aanmelden aan de nieuw opgerichte opleidingen voor de politie.
Schalkhaar, de naam van een dorp in Overijssel, werd de typering van het nieuwe soort politieman. Want in de kazerne Westendorp in Schalkhaar kwam eind 1940 het eerste nieuwe opleidingscentrum. Hier werden de jonge rekruten in zes maanden tijd klaargestoomd in het Politie Opleidings Bataljon (P.O.B.). Hierop volgde een periode van drie jaar in een kazerne van één van de acht grootste steden, onder andere ook in Eindhoven. In de afgesloten leefomgeving van een kazerne werd de ideologische vorming gecombineerd met praktijkwerk en verder bijgeslepen.
In Eindhoven werd de Politie Compagnie Eindhoven opgericht, welke bestond uit 132 mannen die opgeleid waren in Schalkhaar. Albert Hendrik Hubertus de Weerd diende bij deze compagnie.
Verschillende jonge mannen zagen in de P.O.B. en de daarop volgende drie jaren van werken in een van de acht grootste steden een mogelijkheid om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Het politiewerk in de grote steden leidde ook tot ziekteverzuim en een enkeling dook onder, waarbij ook wapens verdwenen. De bezetter maakte zich hierover zorgen.
De Politie Compagnie Eindhoven werd in juli 1943 overgeplaatst naar de Willem II kazerne in Tilburg die eveneens gebruikt werd door de Ordnungspolizei. Vanwege de kleur van hun uniformen werd zij ook wel de Grüne Polizei genoemd. Met deze verplaatsing hoopte men het ziekteverzuim, het onderduiken en het vervreemden van wapens tegen te gaan. Maar na de verhuizing bleven de problemen aanhouden. Daarop kwam de bezetter met een nieuwe maatregel: op 15 augustus 1944 werd een groot deel van de Politie Compagnie Eindhoven overgeplaatst naar de Tulpkazerne in Amsterdam. In dit complex was reeds het Politie Bataljon Amsterdam gevestigd waar de compagnie deel van ging uit maken.
Placeholder image
Politie Opleidings Bataljon.
Bron: Internet, www.hvanalteren.nl
De door de Duitse bezetter verwachte mentaliteitsverbetering bleef uit. Bovendien werd op 5 september 1944, ook wel Dolle Dinsdag genoemd, een vrachtauto van de politie onbeheerd achter gelaten en daarin zaten onder andere karabijnen. Later heeft men de vrachtauto leeg terug gevonden.
Op 11 september 1944 werd het bataljon in de Tulpkazerne door de Ordnungspolizei omsingeld en ontwapend. Het personeel werd voor de keuze gesteld over te gaan naar de Duitse politie of te worden tewerkgesteld in het kader van de Arbeitseinsatz. Zij die niet voor de Duitse politie kozen werden afgevoerd naar de Oranje Nassau kazerne in Amsterdam.
In het archief van het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag bevindt zich een document, afkomstig van de Adviesraad Illegaliteit Z.H. Eilanden, waarin gesproken wordt over de vermiste onderduiker Albert Hendrik Hubertus de Weerd. Door zijn onderduik werd hij pas op 16 september 1944 gearresteerd op last van de B.d.S. (Befehlshaber der Sichterheitspolizei) Den Haag. Hem stond rechtstreekse inzet voor de Arbeitseinsatz te wachten.
Albert Hendrik Hubertus de Weerd werd na zijn arrestatie meteen overgebracht naar de Oranje Nassau kazerne. Dezelfde dag werden hij en zijn collega’s geïnterneerd in Kamp Amersfoort, een Polizeiliches Durchgangslager. Op 11 oktober 1944 bracht men hem over naar Neuengamme, een Konzentrationslager, gelegen ten zuidoosten van de Duitse stad Hamburg. Op 14 oktober 1944 kwam hij daar aan.
Op 17 oktober 1944 werden ongeveer vijfhonderd gevangenen, onder wie Albert Hendrik Hubertus de Weerd, naar het buitenkamp Wedel overgebracht, gelegen op zo’n zeventien kilometer ten noordwesten van Hamburg. De gevangenen moesten werken aan de Friesenwall, een verdedigingslinie die niet veel meer was dan een tankgracht langs de Duitse Noordzeekust.
Op 20 november 1944 werd het buitenkamp Wedel ontruimd. Een deel van de gevangenen, onder wie Albert Hendrik Hubertus de Weerd, werd overgebracht naar het buitenkamp Meppen-Versen, in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Ook hier werden de gevangenen ingezet in het kader van het project Friesenwall.
Placeholder image
Overlijdensakte van Albert Hendrik Hubertus de Weerd, opgemaakt door de gemeente Heerlen.
Bron: Gemeentearchief Heerlen, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
In het betreffende buitenkamp raakte Albert Hendrik Hubertus de Weerd bevriend met een man uit Gorinchem. Na de oorlog schreef deze man in een brief aan het Nederlandse Rode Kruis dat Albert Hendrik Hubertus de Weerd in de tweede helft van januari 1945 met zware bronchitis opgenomen werd in het ziekenrevier. Hij klaagde over steeds erger wordende hoofdpijn. Volgens hem was dit het gevolg van een granaatsplinter die hij in de meidagen van 1940 in zijn hoofd had gekregen, toen hij als marinier in Rotterdam had gevochten. Echter, in het persoonsarchief van het Ministerie van Defensie is geen dossier aanwezig van Albert Hendrik Hubertus de Weerd als militair. De man uit Gorinchem vertelde ook dat zijn vriend door zijn erge hoofdpijn niet meer kon slapen. “Hij begon in een toestand van krankzinnigheid te verkeren.”
Eind februari, begin maart 1945, werd Albert Hendrik Hubertus de Weerd plotseling overgebracht naar Neuengamme. Volgens de man uit Gorichem werden zij hier van elkaar gescheiden. Twee medegevangenen - de een kwam uit Amersfoort, de ander uit Heerlerheide - zagen hem vervolgens in het buitenkamp Sandbostel, in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Aangenomen wordt dat hij op 14 april 1945 overgebracht werd naar dit buitenkamp. Op die datum kwam namelijk een evacuatietransport uit Neuengamme in Sandbostel aan.
Albert Hendrik Hubertus de Weerd vond in Sandbostel de dood. Uit een onderzoek van het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag is gebleken dat hij op z’n vroegst op 14 april 1945 moet zijn overleden. Want op 24 april 1945 werd voor de eerste keer een inventarisatielijst opgesteld van alle Nederlandse gevangenen, die op dat moment in het kamp aanwezig waren. Op die lijst kwam de naam van Albert Hendrik Hubertus de Weerd niet voor. Over de exacte overlijdensdatum is dus niets met zekerheid te vertellen. Om juridische redenen is door de overheid de volgende overlijdensdatum aangehouden: 24 april 1945.
De definitieve rustplaats van Albert Hendrik Hubertus de Weerd bevindt zich op de Kriegsgräberstätte in Sandbostel. Het merendeel van de doden daar is begraven in massagraven.

Albert Hendrik Hubertus de Weerd bereikte de leeftijd van 23 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Boek 'Nederlanders in Neuengamme' van Stichting Vriendenkring Neuengamme
  • Boek 'Politie en bezetting' van drs. J.M. Breukers
  • Internet gemeentepolitieeindhoven.nl
  • Internet regionaalarchieftilburg.nl
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
gewijzigde versie d.d. juni 2021


Klaas Westerhof

Klaas Westerhof kwam op 24 januari 1895 in Emmen op de wereld. Zijn ouders waren ook in Emmen geboren: Roelf Westerhof op 21 augustus 1865 en Anke Jagt op 1 juni 1870. Zij waren op 1 mei 1888 in Emmen getrouwd. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. Roelf Westerhof, de vader, was veenarbeider van beroep. In het begin van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin op Langestraat 168 in Klazienaveen. Op 18 februari 1941 verhuisden de ouders naar Geleen en woonden op Danikerstraat 1. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Klaas Westerhof.
Bron: Frans Geenen te Sittard.
Klaas Westerhof, de zoon, trouwde op 20 juli 1916 in Emmen met Annechien van der Spoel, geboren op 14 augustus 1894 in Emmen. Het echtpaar kreeg dertien kinderen. De eerste zes kinderen kwamen in Emmen op de wereld. In mei 1925 liet het gezin zich, komend van Emmen, inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. In deze woonplaats werden de andere kinderen geboren. Klaas Westerhof, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Het gezin Westerhof woonde in Hoensbroek op ’t Zand 5. Van 17 december 1942 tot 19 juli 1943 woonde het gezin in Breda op Nassausingel 26. Vervolgens keerde men terug naar Hoensbroek om wederom te gaan wonen op het oude adres.
Placeholder image
Brief dat het Deutschen Landesgericht in den besetsten Niederländischen Gebieten gestuurd heeft aan Klaas Westerhof waarin wordt bekend gemaakt dat er een rechtszaak geopend zou worden tegen hem in verband met verboden wapenbezit.
Bron: Frans Geenen te Sittard.
In 1941 werd door het Deutschen Landesgericht in den besetsten Niederländischen Gebieten een zaak geopend tegen Klaas Westerhof en twee andere Nederlanders, voor het bezit van een vuurwapen wat toentertijd ten strengste verboden was. Een onderzoek had aangetoond dat de drie in mei 1940, dus kort na de bezetting van Nederland door het Duitse leger, een vuurwapen aan elkaar hadden doorverkocht. Klaas Westerhof was de laatste die het wapen in zijn bezit had. Hij hield het in zijn huis verborgen. Hoe deze kwestie verder is afgelopen is niet bekend. Wel is het goed denkbaar dat Klaas Westerhof vanaf dat moment in de belangstelling stond van de Duitse autoriteiten die zijn doen en laten voortaan in de gaten zouden houden.
Later in de oorlog werd Klaas Westerhof gearresteerd en afgevoerd naar het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht, waar hij op 1 april 1943 werd opgesloten. De reden van zijn arrestatie is verder niet bekend. Op 6 april 1943 bracht men hem als strafgeval over naar Breda.
Klaas Westerhof moet weer in vrijheid zijn gesteld, want op 8 oktober 1943 werd hij opnieuw opgesloten, dit keer in het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht. In het inschrijvingsregister is te lezen dat hij een verzetsstrijder zou zijn geweest. Een dag later verliet hij de gevangenis. Men bracht hem over naar Kamp Vught, waar hij nog dezelfde dag aankwam. Hij werd ondergebracht in blok 21. In een document is te lezen dat hij in Schutzhaft was genomen.
Op 10 maart 1944 werd Klaas Westerhof overgeplaatst naar het Buitencommando Roosendaal. Hier werd de Landbouwwinterschool, gelegen aan de Wouwseweg, als buitenkamp van Vught gebruikt. De gevangenen die in deze school ondergebracht waren moesten in Roosendaal en omgeving tankgrachten graven.
Ruim twee maanden later, op 24 mei 1944, werd Klaas Westerhof gedeporteerd naar het concentratiekamp Dachau, in de Duitse deelstaat Beieren. Op 26 mei 1944 kwam hij in dat kamp aan en daarna werd hij verder getransporteerd naar het buitenkamp München-Allach. Dit laatste kamp lag in Allach, een stadsdeel van München en het was een werkkamp. De meeste gevangenen moesten dwangarbeid verrichten voor de automobiel fabrikant BMW, het constructiebedrijf Dyckershoff, Organisation Todt of de porseleinfabriek Allach.
Placeholder image
Document, opgemaakt door het Häftlingskrankenbau, de ziekenafdeling (blok 15), van Dachau, waarin de dood van Klaas Westerhof is vastgelegd.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Op 22 oktober 1944, na een verblijf van vijf maanden in München-Allach, werd Klaas Westerhof overgeplaatst naar het hoofdkamp Dachau. Hier kwam hij weer in een blok met nummer 21 terecht. Hij had kampnummer 69107 en droeg een rode driehoek op zijn kleding. Dit was het teken dat de persoon een politieke gevangene was. In veel gevallen waren het verzetsmensen. Op een bepaald moment werd hij opgenomen in het Häftlingskrankenbau, de ziekenafdeling (blok 15). Op 8 januari 1945, omstreeks 07.30 uur, kwam hij hier te overlijden.
Bij de burgerlijke stand van Hoensbroek werd op 1 oktober 1945 een overlijdensakte opgemaakt, dit naar aanleiding van een schriftelijke aangifte van een aalmoezenier. Hierin is te lezen dat Klaas Westerhof op 6 januari 1945 zou zijn gestorven. Echter, deze datum is niet correct.
In mei 1950 werd door de bijzondere burgerlijke stand van Arolsen, in de Duitse deelstaat Hessen, eveneens een overlijdensakte opgemaakt van Klaas Westerhof en daarin wordt de volgende overlijdensdatum genoemd: 8 januari 1945. Deze akte is gebaseerd op een document uit het concentratiekamp Dachau dat op de dag van overlijden was opgemaakt.

Klaas Westerhof bereikte de leeftijd van 49 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Regionaal Historisch Centrum RHCL te Maastricht
  • International Tracing Service ITS te Bad Arolsen
  • Frans Geenen te Sittard
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Wilhelmus Antonius Marie Winkelman

Wilhelmus Antonius Marie Winkelman kwam op 7 oktober 1922 in Hoensbroek op de wereld. Zijn ouders waren: Johannes Wilhelmus Maria Winkelman, geboren op 27 juni 1887 in Rotterdam en Rika van der Stam, eveneens in Rotterdam geboren en wel op 19 april 1895. Zij waren op 12 juni 1918 in deze stad getrouwd. Op 17 juni 1918 lieten zij zich inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Hier werden hun veertien kinderen geboren. Het gezin woonde in Hoensbroek op Nieuwstraat 18 en later op 52. Johannes Wilhelmus Maria Winkelman, de vader, was mijnwerker van beroep, later werd hij bakker en had hij een eigen bakkerij. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Wilhelmus Antonius Marie Winkelman.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag.
Wilhelmus Antonius Maria Winkelman, de zoon, had zes jaar lagere school genoten. Daarna trad hij in de voetstappen van zijn vader en werd hij bakker. Hij werkte in de bakkerij van zijn vader. Hij was ongehuwd en woonde in Hoensbroek bij zijn ouders op Nieuwstraat 52.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden Wilhelmus Antonius Marie Winkelman en zijn broers opgeroepen voor de Arbeitseinsatz, oftewel de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Wilhelmus Antonius Marie Winkelman werd als bakker tewerkgesteld in de bakkerij Tillmans in Höngen, Selfkant, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Hij werkte daar van 10 tot 15 augustus 1942. Daarna is hij weer teruggekeerd naar Nederland, omdat Tillmans zijn bakkerij voorlopig moest sluiten.
Omdat de vader van Wilhelmus Antonius Marie Winkelman inmiddels ernstig ziek was en de continuïteit van de bakkerij in het geding kwam, diende de burgemeester van Hoensbroek bij de Duitse autoriteiten een verzoek in om de zwager van de bakker, die in Rotterdam woonde, te laten overkomen naar Hoensbroek. De zwager zou dan de bakkerij verder kunnen runnen. Verdere informatie hierover ontbreekt.
In 1943 besloot de Nederlandse regering in ballingschap te Londen, in overleg met de Verenigde Staten, een Nederlandse Mariniersbrigade (MARBRIG) op te richten. De brigade zou na de bevrijding van Nederland geformeerd worden, met als doel een bijdrage te leveren aan de oorlogvoering tegen Japan. De in dat kader te vormen Mariniersbrigade zou beschikbaar komen als vechteenheid binnen het verband van het Amerikaanse Korps Mariniers (USMC), na hiertoe in de Verenigde Staten te zijn opgeleid.
Placeholder image
Overlijdensbericht van Wilhelmus Antonius Marie Winkelman.
Bron: Limburgs Dagblad 9 september 1946.
Op 1 mei 1945, na de bevrijding van Nederland, trad Wilhelmus Antonius Marie Winkelman als oorlogsvrijwilliger (OVW’er) in dienst bij de Koninklijke Marine als Marinier 3e klasse, in de functie van geweerschutter. In zijn militaire aktes valt te lezen dat hij kort gehouden moest worden, dat hij ietwat eigenwijs was, maar ook dat hij een goed marinier en geweerschutter was. Hij kwam terecht in de F Compagnie, 2e Bataljon Mariniers, Nederlandse Mariniersbrigade.
De brigade arriveerde op 14 mei 1945 in Engeland en vertrok vandaar op 4 juni 1945 naar de Verenigde Staten voor haar opleiding. Op 23 juni 1945 kwamen zij aan in Camp Lejeune, het trainingscentrum van het United States Marine Corps, in North Carolina, Verenigde Staten. In dit centrum werden de mannen onderworpen aan een zware training. Wilhelmus Antonius Maria Winkelman werd op 1 november 1945 bevorderd tot Marinier 2e klasse.
Intussen was Japan op 15 augustus 1945 gecapituleerd en twee dagen later volgde de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring. De Nederlandse regering had een troepenmacht ter plaatse nodig om haar gezag over de kolonie weer te herstellen. Door de capitulatie van Japan was het oorspronkelijke doel voor de Mariniersbrigade niet meer van toepassing. De Nederlandse regering besloot de brigade in te zetten in Nederlands-Indië.
Op 11 december 1945 ging de Mariniersbrigade vanaf Norfolk, Virginia, Verenigde Staten, in een viertal schepen naar Nederlands-Indië. Wilhelmus Antonius Marie Winkelman was aan boord van de MS Bloemfontein.
Door politieke strubbelingen met Engeland, dat direct na de oorlog in Azië het militaire opperbevel in Nederlands-Indië had en niet bereid was de in Nederlandse ogen illegale Republikeinse Indonesische Regering te bestrijden, werd het de Mariniersbrigade, evenals andere legereenheden, niet toegestaan op de eilanden van de Nederlandse kolonie voet aan wal te zetten. Daarom kwamen de Nederlandse mariniers op 22 december 1946 in Malakka aan, op dat moment een Britse kolonie.
De Mariniersbrigade werd ongeveer 130 kilometer per trein de rimboe van Malakka ingebracht en daarna per truck naar de rubberplantage Landang Geddes van de bandenfabrikant Dunlop. Hier werd men gelegerd. In Malakka konden de troepen acclimatiseren aan de hoge temperatuur en vochtigheidsgraad. Ook werden zij er opgeleid voor het voeren van een oorlog in de jungle.
Placeholder image
Bidprentje van Wilhelmus Antonius Marie Winkelman.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
Placeholder image
Graf van Wilhelmus Antonius Marie Winkelman op het Nederlands Ereveld Kembang Koening bij Surabaja, Java, Indonesië.
Bron: Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
In februari 1946 werd door de Britten het landingsverbod voor Nederlandse troepen op Java en Sumatra opgeheven. Op 22 februari 1946 ging de Mariniersbrigade op transport naar Singapore. Op 25 februari 1946 gingen de mariniers in Singapore aan boord van de SS Nieuw Amsterdam voor de definitieve reis naar Nederlands-Indië. Op 10 maart 1946 arriveerde men in de haven van Surabaja op het eiland Java.
Tijdens een patrouille op 5 september 1946 door Kampong Keboansikep, niet ver van Surabaja, liep Wilhelmus Antonius Marie Winkelman een eind voor zijn kameraden. Op zeker moment verdween hij onverwacht in het struikgewas. Toen de rest van de patrouille op die plek was aangekomen, zag een marinier een figuur in gebukte houding door het struikgewas sluipen. In de veronderstelling met een Indonesische guerrillastrijder te maken te hebben, vuurde hij onmiddellijk. Het bleek Wilhelmus Antonius Marie Winkelman te zijn, die in zijn buik was getroffen. Korte tijd later, omstreeks 08.15 uur, overleed hij aan zijn verwonding. In andere bronnen wordt weer verteld dat de kogel afkomstig zou zijn van de vijand.
Wilhelmus Antonius Marie Winkelman werd op 6 september 1946 begraven op het Nederlands Ereveld Kembang Koening bij Surabaja, Java, Indonesië. In Hoensbroek vond op 11 september 1946, om 08.30 uur, de plechtige uitvaardienst plaats in de Sint Jan Evangelist. Op het bidprentje staat dat de kogel, die Wilhelmus Antonius Marie Winkelman dodelijk trof, van de vijand kwam.
Op 9 oktober 1950 werd aan Wilhelmus Antonius Marie Winkelman postuum het Ereteken Oorlog en Vrede 1946 toegekend.

Wilhelmus Antonius Marie Winkelman bereikte de leeftijd van 23 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Gedenkrol van de Koninklijke Marine
  • Limburgs Dagblad d.d. 9 september1946, 10 september 1946
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Leo Willy Wissen

Leo Willy Wissen zag op 15 augustus 1925 in Hoensbroek het levenslicht. Zijn ouders waren: Wilhelm Wissen, geboren op 4 januari 1902 in Borbeck, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen en Mathilda Catharina Brans, geboren op 24 augustus 1903 in Altenessen, Noordrijn-Westfalen. Het stel trouwde op 5 oktober 1923 in Stoppenberg, Noordrijn-Westfalen en kreeg drie kinderen. Op 9 juli 1925 liet het gezin Wissen zich, komend van Stoppenberg, in het bevolkingsregister van Hoensbroek registreren. Wilhelm Wissen, de vader, was mijnwerker van beroep en werkte als houwer in een van de steenkolenmijnen. Het gezin woonde in Hoensbroek op Hoofdstraat 65 en later op Naussaustraat 75. Op 26 juli 1926 verhuisde men naar Nuth. Hier woonden zij op Ter Voord 18. Korte tijd later, op 7 februari 1927 vertrok het gezin naar Essen, Noordrijn-Westfalen. De gezinsleden bezaten de Duitse nationaliteit.

Leo Willy Wissen, de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn ouders. In de Tweede Wereldoorlog diende hij in het Duitse leger. Hij ontving zijn militaire basisopleiding bij het Grenadier-Ersatz-Bataillon 156. Het was gelegerd in Lingen an der Ems, in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Leo moet zijn militaire basisopleiding hebben gevolgd tussen november 1942 en april 1943, want alleen in die periode had de eenheid de naam die hierboven is genoemd. Later diende hij als Grenadier in de 7. Kompanie, II. Bataillon, Panzer-Grenadier-Regiment 79, 16. Panzer-Division.
In januari 1943 was de divisie vernietigd bij Stalingrad, Rusland. In maart 1943 werd het in Bretagne, Frankrijk, opnieuw opgericht, waarna het in juni 1943 werd ingezet bij Salerno en Napels in Italië. In december 1943 werd de divisie overgeplaatst naar het centrale deel van het oostfront, in de omgeving van Bobruisk (Babruysk), Wit-Rusland. Hier nam het deel aan defensieve operaties.
Leo Wissen sneuvelde op 24 december 1943 in Kremener, een plaats ten zuidoosten van Bobruisk. Hij werd begraven in Rakschin, Wit-Rusland. De Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge is nog niet in staat geweest om het stoffelijk overschot over te brengen naar een van haar begraafplaatsen.

Leo Willy Wissen bereikte de leeftijd van 18 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Nuth
  • Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge te Kassel
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hendrik Matheus Wolters

Hendrik Matheus ‘Henkie’ Wolters werd op 29 januari 1939 in Oirsbeek geboren en zijn ouders waren: Cornelis Wolters, geboren op 25 juni 1903 in Leeuwarden en Hendrijntje Hoeppe, geboren op 12 november 1905 in Leerdam. De ouders waren op 16 april 1924 in Brunssum getrouwd. Op 1 juli 1924 liet het echtpaar zich, komend van Heerlen, voor het eerst inschrijven in het bevolkingsregister van Hoensbroek. Het stel kreeg veertien kinderen. De eerste zes werden in Hoensbroek geboren. Na de geboorte van het zesde kind verhuisde het gezin naar Brunssum. Hier kwam het zevende kind op de wereld. Op 14 september 1934 liet het gezin zich voor de tweede keer inschrijven in het Hoensbroekse bevolkingsregister. In deze plaats werden twee andere kinderen geboren. Op 9 juni 1937 verhuisde men weer naar Brunssum. Hier werd het tiende kind geboren.
Vervolgens verhuisde het gezin naar Oirsbeek, waar een tweeling het levenszicht zag.
Placeholder image
Hendrik Matheus Wolters.
Bron: Cornelia v.d. Linden-Wolters te Hoensbroek.
Een van hen was Hendrik Matheus. Op 1 april 1940, vlak voor de Duitse inval in Nederland, liet het gezin zich voor de derde keer in het bevolkingregister van Hoensbroek inschrijven. Dit keer woonde men in Hoensbroek op Ringstraat 9. Hier werden de laatste twee kinderen geboren. Al die jaren werkte Cornelis Wolters, de vader, op de Staatsmijn Emma in Treebeek, onder verschillende functies, zoals die van lampenist en vulkaniseerder. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.
Na een bezettingstijd van meer dan vier jaar werd Hoensbroek op 18 september 1944 door de Amerikanen bevrijd. Voor aanvang van de oorlog ging het vervoer over de weg nog veelal met paard en wagen. Het aantal auto’s was in die tijd nog gering. In de oorlog staakten de fabrieken de productie van auto’s, die specifiek gemaakt werden voor de burgerbevolking. Er werd uitsluitend geproduceerd voor de oorlog. In Nederland werden de auto’s door de Duitse bezetter gevorderd. Enkele burgers, zoals artsen, mochten hun auto weliswaar houden, maar werden geconfronteerd met het probleem dat benzine snel schaars werd en uiteindelijk niet meer verkrijgbaar.
Met de komst van de Geallieerden nam het militair vervoer op de straten en wegen van Hoensbroek enorm toe. De burgers waren het intensieve militaire verkeer niet gewend en dit leidde tot gevaarlijke situaties, vooral voor kinderen. Het drukke militaire verkeer was aanleiding voor J.H. Martin, de burgemeester van Hoensbroek, om op 21 oktober 1944 de volgende bekendmaking te publiceren: “De Burgemeester van Hoensbroek brengt, op verzoek van de betreffende Amerikaanse Commandant, ter openbare kennis: dat alle ouders in deze gemeente verzocht worden hun kinderen van de straat te houden; deze kinderen lopen wegens het vereiste snelverkeer groot gevaar voor hun leven”.
Ook in dagbladen werd om aandacht gevraagd voor deze situatie. Zo stond er in het dagblad Veritas van 25 oktober 1944 het volgende artikel: “We weten allen, dat het militaire verkeer in dit oorlogsgebied thans voorgaat bij elk burgerlijk rij- en voetgangersverkeer. Maar daarnaast is het ook van belang, dat de weggebruikers, zowel auto- en wagenbestuurders als fietsers steeds en overal goed rechts houden op de rijweg. Want het militaire verkeer, dat vaak snel moet gaan, kan niet telkens opgehouden of belemmerd worden door wagens en auto’s, die aan de verkeerde kant van de weg of straat of vaak ook midden op de rijweg zitten. Ook voor fietsers geldt dezelfde waarschuwing. En voetgangers dienen, waar zulks maar enigszins mogelijk is, helemaal van de rijweg te blijven en zich tot de trottoirs of voetpaden te beperken. De Amerikanen zijn heel inschikkelijk, maar we kunnen op den duur toch niet te veel van hun geduld vergen.”
Op 10 mei 1945 hield de strijd in Europa officieel op. Dit betekende niet dat er een eind kwam aan het drukke militaire verkeer. De in de oorlog opgerichte restcenters (recreatieoorden voor militairen) bleven nog geruime tijd functioneren. Hiernaast zorgde ook de repatriëring van de buitenlandse militairen voor extra drukte op de wegen.
Ondanks bovengenoemde waarschuwingen en ondanks het feit dat er alle meerdere verkeersongevallen hadden plaatsgevonden met dodelijke afloop, waarbij kinderen waren betrokken, en mede door het aanhoudende drukke militaire verkeer, vond er wederom een fataal verkeersongeluk plaats. Op 15 september 1945, om 15.20 uur, kwam de 6-jarige Hendrik Matheus Wolters in de Steenbergstraat (tegenwoordig de Maria Gewandenstraat) in Hoensbroek om het leven. Hij was met zijn vriendjes op straat aan het voetballen en kwam toen onder een Amerikaans legervoertuig terecht, dat volgens een politierapport werd “bestuurd door een negersoldaat”.
Placeholder image
Extract van het dagrapport van 15 september 1945 van de gemeentepolitie Hoensbroek, waarin melding wordt gemaakt van het dodelijk ongeval van Hendrik Matheus Wolters.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
In het Amerikaanse leger wilde men rassen zo veel mogelijk gescheiden houden. Hierbij gingen zij uit van de rassenscheiding zoals dat in verschillende zuidelijke staten van de Verenigde Staten gebeurde. Het Amerikaanse leger wilde niet de Amerikaanse sociale gewoontes veranderen, maar zo gemakkelijk en snel mogelijk de oorlog winnen. Dat in een Nederlands politierapport ook raciaal onderscheid gemaakt werd, heeft waarschijnlijk te maken met de opmerkelijkheid van de situatie: vóór de komst van de bevrijders hadden weinigen ooit een neger gezien.
Een zus van Hendrik Matheus Wolters had het ongeval zien gebeuren en zag ook dat de bestuurder uit het voertuig stapte en met zijn voet tegen haar broertje tikte die op straat lag. De vader van Hendrik, die erbij werd gehaald, nam zijn kind op, ondanks opmerkingen van omstanders die meenden dat het beter was het te laten liggen en te wachten op de komst van een ambulance. De vader legde zijn zoon thuis op de keukentafel. Intussen belde iemand vanuit een winkel de huisarts op. Toen deze arriveerde was Hendrik Matheus Wolters reeds overleden.
Het lichaam van Hendrik Matheus Wolters werd door de politie voor korte tijd in beslag genomen en opgebaard in het lijkenhuisje aan de Eijkenweg in Hoensbroek. Later werd het weer vrijgegeven aan de familie.

Op 17 september 1945 deed de vader bij de ambtenaar van de burgerlijke stand aangifte van de dood van zijn zoon. Hendrik Matheus Wolters werd ter aarde besteld op de begraafplaats rondom de Sint Jan Evangelist in Hoensbroek, op het deel dat bestemd was voor de graven van kinderen. Het graf is inmiddels verdwenen.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Politie Hoensbroek
  • Limburgs Dagblad d.d. 25 oktober 1944
  • Cornelia v.d. Linden-Wolters te Hoensbroek
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Janez Z.

Janez Z. zag in 1927 in Dolenja vas, Joegoslavië, het levenslicht. In die tijd werd het land aangeduid als: Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen. Dolenja vas maakt nu deel uit van Slovenië. Het gezin Z. bestond uit: vader, moeder en zes kinderen. De eerste vier kinderen, onder wie Janez, kwamen in Joegoslavië op de wereld. Op 21 juli 1930 liet het gezinshoofd zich, komend van Celje, Joegoslavië, inschrijven in het bevolkingsregister van Heerlen. Korte tijd later kwam de rest van het gezin over naar Nederland. Op 26 mei 1931 verhuisde het gezin naar Hoensbroek. Hier werden de laatste twee kinderen geboren. De vader was mijnwerker van beroep en werkte als houwer op de Oranje Naussau III in Heerlerheide. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Hoensbroek op de Heerlerweg. De gezinsleden bezaten de Joegoslavische nationaliteit.

Placeholder image
Janez Z.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Janez Z., de zoon, was ongehuwd en woonde bij zijn ouders in Hoensbroek op de Heerlerweg. Na het lager onderwijs volgde hij de Mulo. Hij bezat veel kennis over buitenlandse talen, waaronder het Engels, Frans, Duits en Joegoslavisch. Hij werkte als kantoorbediende op de lederfabriek Wennef op Grasbroekerweg 52 in Heerlen.
Volgens een verklaring van zijn moeder verliet Janez Z. in de eerste helft van september 1944 het huis van zijn ouders met de bedoeling zich, samen met vier anderen, bij het Amerikaanse leger aan te sluiten. Wanneer die verklaring correct is, dan gingen de vijf mannen de verkeerde kant op, want korte tijd later doken zij bij een boer in het Midden-Limburgse Montfort onder voor de bezetter. Het zou logischer geweest zijn om naar het westen te trekken, in de richting van België, want vandaar kwamen de Geallieerden. Op 11 oktober 1944 werden twee van hen, waaronder Janez Z., in Montfort op straat door de Ordnungspolizei gearresteerd. Vanwege hun groene uniformen werden zij ook wel de Grüne Polizei genoemd.
Na zijn arrestatie werd Janez Z. overgebracht naar Berlijn, de hoofdstad van het Duitse Rijk. Het was de bedoeling hem in te zetten als dwangarbeider, maar in Berlijn zou hij gedwongen zijn zich te kleden in een uniform van de Waffen SS. Hem werd verteld dat hij niet hoefde te vechten. Hij zou alleen maar loopgraven en tankgrachten moeten graven.
Janez Z. kwam via Stettin in West-Pommeren, omstreeks het einde van januari 1945 aan op het spoorwegstation van Soldin in West-Pommeren. Tegenwoordig zijn Stettin en Soldin Poolse steden met de naam Szczecin, respectievelijk Myślibórz. Het station van Soldin ligt een paar honderd meter ten zuiden van de stad. Zijn kameraden kregen verlof de stad in te gaan, maar Janez Z. moest op het station achterblijven om op de bagage te letten. De Russen waren Soldin toen al dicht genaderd. Op zeker moment werden hij en zijn kameraden door de snelle opmars van het Rode Leger van elkaar gescheiden.
Iemand die samen met Janez Z. in Montfort gearresteerd was en tot in Soldin zijn lot deelde, vertelde na de oorlog tegen de ouders van Janez het bovenstaande verhaal. De man had van een boer andere kleren ontvangen en daarom werd hij niet door de soldaten van het Rode Leger krijgsgevangen gemaakt en kon hij in juni 1945 weer door Hoensbroek lopen.
Het is onbekend wat er met Janez Z. op het spoorwegstation van Soldin gebeurd is. Is hij gesneuveld in de strijd of werd hij door de soldaten van het Rode Leger gevangen genomen en afgevoerd? Soldin werd tijdens het januari-offensief in 1945 ingenomen.
Op 1 maart 1946 werd Janez Z. door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Hoensbroek uit het bevolkingsregister verwijderd met de aantekening: ‘V.O.W.’, wat betekent: ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’.
Op 14 juni 1946 heeft de vader van Janez Z. het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag verzocht een onderzoek te starten naar het lot van zijn zoon. Het onderzoek werd op 19 september 1950 afgesloten, echter zonder resultaten. Men kon niet achterhalen wat er precies met Janez gebeurd was nadat hij zijn ouderlijk huis had verlaten.
Ongeveer anderhalf jaar later, op 22 februari 1952, stuurde de vader aanvullende informatie naar het Rode Kruis. Hij had van een familie in Joegoslavië een brief ontvangen waarin stond dat zijn zoon nog in leven zou zijn en in dat land verbleef. Hierop nam het Nederlandse Rode Kruis het onderzoek naar zijn zoon wederom op. Maar op 1 september 1952 moest men de vader mededelen dat ook het aanvullend onderzoek niets had opgeleverd. Janez Z. bleef geregistreerd als vermist persoon.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Deutsche Dienststelle (WASt) te Berlijn
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Willem van Zijderveld

Willem van Zijderveld werd op 13 mei 1923 in Utrecht geboren. Zijn ouders waren: Johan van Zijderveld, geboren op 2 februari 1880 in Utrecht en Geertruida Ros, eveneens geboren in Utrecht op 18 april 1881. Zij waren op 15 juli 1903 in deze stad gehuwd en kregen twaalf kinderen, onder wie dus Willem. Johan van Zijderveld, de vader, was sigarenmaker van beroep en later magazijnknecht. Het ouderlijk adres ten tijde van de Tweede Wereldoorlog was Dahliastraat 38 in Utrecht. De leden van het gezin bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Placeholder image
Willem van Zijderveld.
Bron: Joop van Zijderveld te Utrecht.
Willem van Zijderveld, de zoon, was ongehuwd en kantoorbediende van beroep. In de oorlog woonde hij nog bij zijn ouders. Op zeker moment kwam hij in Duitsland terecht, naar alle waarschijnlijkheid in het kader van de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling. Het tijdstip waarop hij voor het eerst naar Duitsland vertrok is niet bekend, evenmin de plaats waar hij werkte en het soort werk dat hij verrichtte.
Met de opmars van de geallieerden in Duitsland werden steeds meer Nederlanders bevrijd: mensen uit concentratiekampen; arbeiders die daar verplicht te werk waren gesteld; onderduikers en anderen. Velen van hen wilden terug naar hun woonplaats in Nederland, om hun leven van voor de oorlog weer op te pakken. De Nederlandse overheid zette in samenwerking met de geallieerde legers de Repatrieeringsdienst op om de grote stroom van repatrianten op te kunnen vangen. Dit moest gebeuren door het aanbieden van voedsel, kleding en onderdak. Men wilde ook de repatrianten registreren om daarmee ‘foute’ Nederlanders op te kunnen sporen en men had het voornemen om de verspreiding van besmettelijke ziekten tegen te gaan.
Om dit mogelijk te maken moesten diverse instanties met de Repatrieeringsdienst samenwerken, zoals: het arbeidsbureau, distributiedienst, bevolkingsregister, politie, volksgezondheid, verzetsorganisaties en steunorganisaties.
Placeholder image
Aanmeldingskaart van Willem van Zijderveld, gebruikt door de Repatrieeringsdienst.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Om te kunnen aantonen dat de repatriant deze instanties had bezocht werd gebruik gemaakt van een soort aanmeldingskaart. Op deze kaart moest van iedere instantie een stempel en paraaf komen. Als met behulp van deze instanties geen bezwarende feiten aan het licht waren gekomen kon de repatriant naar huis terugkeren, indien zijn woonplaats bevrijd was. Tot die tijd werd de persoon in kwestie ergens ingekwartierd.
Op 14 januari 1945 verzond de Commissaris Afvoer Burgerbevolking te Maastricht een brief naar de gemeente Hoensbroek. Daarin stond dat er waarschijnlijk circa 2.000 repatrianten en evacués in deze gemeente ingekwartierd moesten worden. Het was de taak van de burgemeester om met de Repatrieeringsdienst de opvang van deze mensen te regelen.
Om zich op de komende situatie voor te bereiden vestigde de Repatrieeringsdienst Zuid-Limburg, Grensvak VI, District 12, op 9 april 1945 haar kantoor, of één van haar kantoren in het Lomahuis, gelegen aan de Buttingstraat 16 in Hoensbroek. Het pand, in 1928 gebouwd als gezellenhuis voor protestantse mijnwerkers, was eigendom van de Staatsmijnen in Limburg. Het werd nu door de Repatrieeringsdienst gebruikt als Reserve Ontvangst Centrum (ROC), Ontvangst Centrum (OC) en als Verzamelplaats Vertrekkenden (VV). Ten slotte gebruikte de Repatrieeringsdienst dit gebouw ook voor de verstrekking van dagelijkse warme maaltijden aan repatrianten en evacués.
Om de maaltijden te kunnen verstrekken ging er op 11 april 1945 een brief van de Repatrieeringsdienst naar de Directie van de Staatsmijnen in Limburg. Hierin werd gemeld dat in de eerstvolgende week naar alle waarschijnlijkheid een begin gemaakt moest worden met de ontvangst en verzorging van repatrianten uit Duitsland. Men verwachtte groepen van minstens 100 tot 200 personen. Gevraagd werd of deze mensen in het Lomahuis een warme maaltijd konden krijgen uit de keuken van de cokesfabriek Emma in Treebeek. De Repatrieeringsdienst wilde opkomen voor de kosten.
Om de inwoners van Hoensbroek voor te bereiden op de toeloop van vreemdelingen werd een informatieve bijeenkomst georganiseerd. Op 17 april 1945 werd in het blad Maas-en Roerbode, onder de kop ‘Wat staat Hoensbroek te wachten?’ de bijeenkomst bekend gemaakt. Deze zou plaatsvinden in de zaal Van de Wal, Kouvenderstraat 49 in Hoensbroek en een medewerker van de Repatrieeringsdienst zou de aanwezigen toespreken.
Bovendien werden de bewoners door de burgemeester van Hoensbroek door middel van de bekendmaking van 28 april 1945 geconfronteerd met het verplichte karakter van de inkwartiering van repatrianten en evacués. Daarom deed de burgemeester een dringend beroep op alle bewoners om deze mensen tijdelijk op te nemen. Men kon zich hiervoor aanmelden bij de portier van het Lomahuis.
Placeholder image
Brief van de Repatrieeringsdienst aan de gemeente Hoensbroek, waarin het overlijden van Willem van Zijderveld bekend wordt gemaakt.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Een van de mensen die uit Duitsland terugkeerde naar Nederland was de Utrechter Willem van Zijderveld. Wanneer dat gebeurde is niet bekend, maar vermoedelijk was dat in mei 1945. Hij kwam terecht in Hoensbroek en werd aldaar ingekwartierd bij een gezin dat woonde op Heerlerweg 70.
Op 31 mei 1945 werd Willem van Zijderveld ontslagen uit het VV Hoensbroek, nadat uit het onderzoek was gebleken dat hij voldeed aan alle geldende voorschriften betreffende de repatriëring. Op de aanmeldingskaart van Willem van Zijderveld treft men diverse stempels en paragrafen aan van de eerder genoemde instanties, met uitzondering van die van de volksgezondheid. Deze stempel ontbreekt, omdat hij in het buitenland door de Repatrieeringsdienst al medisch gecontroleerd en ontsmet was, gezien het feit dat in de rechterbovenhoek van zijn kaart de hoofdletter ‘W’ was doorgestreept. Hiermee gaf men aan dat hij niet ‘Wild’ het land was binnengekomen, wat zeggen wil: niet op eigen houtje.
Na zijn ontslag uit het VV Hoensbroek keerde Willem van Zijderveld niet meteen terug naar zijn ouders in Utrecht. Weliswaar behoorde de strijd in Nederland tot het verleden, toch bleef nog een tijdlang het vervoer van personen ondergeschikt aan het goederenvervoer en het geallieerde (militaire) vervoer. Daarom moest hij nog voor een onbepaalde tijd in Hoensbroek blijven. In die periode werd hij ziek.
Willem van Zijderveld werd op 13 juni 1945 met symptomen van typhus opgenomen in het Sint Josephziekenhuis in Heerlen. Het is mogelijk, dat hij de bacteriële infectie in Duitsland had opgelopen. Gezien de snelheid waarmee deze (mits onbehandeld) dodelijke ziekte toeslaat lijkt het waarschijnlijker, dat hij met deze bacterie besmet werd in Hoensbroek. Binnen de Repatrieeringsdienst in Hoensbroek was al een aantal keer sprake geweest van een geval van vlektyphus. Dit is niet zo vreemd gezien de slechte omstandigheden waarin de repatrianten in Duitsland vaak hadden moeten leven.
Willem van Zijderveld kwam op 20 juni 1945, om 01.30 uur, in het bovengenoemde ziekenhuis aan de gevolgen van typhus te overlijden. Dezelfde dag gaf Franciscus Johannes van Zijderveld, een broer van Willem van Zijderveld en woonachtig in Utrecht, bij de ambtenaar van de burgerlijke stand in Hoensbroek een verklaring af omtrent de dood van zijn broer. Willem van Zijderveld werd in het bijzijn van zijn familie begraven. Het is niet bekend waar zijn laatste rustplaats is.

Willem van Zijderveld bereikte de leeftijd van 22 jaar.

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Regionaal Historische Centrum RHCL te Maastricht
  • Maas- en Roerbode d.d. 17 april 1945
  • Joop van Zijderveld te Utrecht
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Maria Zinger

Placeholder image
Winkel-woonhuis op Keekstraat 63 in Heerlerheide. Maria Zinger woonde er op de eerste verdieping.
Bron: Onbekend.
Maria Zinger zag op 11 juli 1916 het levenslicht in Eickel, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Haar ouders waren: Hendrik Zinger, geboren op 2 augustus 1875 in Stuifzand en Femmigje Pekel, geboren op 20 december 1875 in Stuifzand. Zij waren op 12 juni 1901 in Ruinen getrouwd. Het echtpaar kreeg één kind. Femmigje Pekel, de moeder, stierf op 23 februari 1903 in Toldijk. Hendrik Zinger, de vader, trouwde op 14 november 1903 in Ruinen met Annechien Pekel, geboren op 29 januari 1883 in deze plaats. Uit dit huwelijk kwamen drie kinderen voort, waaronder Maria. Op 26 september 1917 liet men zich, komend van Eickel, in het bevolkingsregister van Heerlen inschrijven. Annechien Pekel, de tweede moeder van Maria, overleed op 23 maart 1920 in Heerlen. Op 25 april 1932 verhuisde de vader met de kinderen naar Hoensbroek. Hier woonden zij op Ridder Hoenstraat 123. Hendrik Zinger werkte in een cokesfabriek. Hij overleed op 27 januari 1942 in Heerlen. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Maria Zinger, de dochter, was ongehuwd en woonde volgens het bevolkingsregister bij haar vader op Ridder Hoenstraat 123 in Hoensbroek. In de nacht van 24 op 25 juni 1940 werd om 01.28 uur luchtalarm gegeven, want boven het zuidelijk stadsdeel van Heerlen waren kort daarvoor zeven lichtkogels uitgeworpen. Gelijktijdig met het luchtalarm werden door een Engelse bommenwerper van grote hoogte vier bommen afgeworpen in een tijdsbestek van twintig seconden. De bommen kwamen neer in het noordelijk deel van Heerlen. De eerste bom viel op het emplacement van de particuliere mijn Oranje-Nassau I in het centrum van Heerlen. De tweede en derde bom kwamen terecht op 50 meter afstand van de spoorlijn tussen de mijnen Oranje-Nassau I en Oranje-Nassau III, waarvan de laatste in Heerlerheide lag. Persoonlijke ongevallen deden zich bij deze drie explosies niet voor, enkel wat materiële schade.
Placeholder image
Opgave van de slachtoffers van de luchtaanval op 25 juni 1940, opgemaakt door de Luchtbeschermingsdienst van Heerlen.
Bron: Gemeentearchief Heerlen, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Bij de vierde en laatste bom was dit echter heel anders. Deze was neergekomen op een woon-winkelhuis op Keekstraat 63 in Heerlerheide. Het winkelgedeelte van dit adres werd gebruikt door slager Korbel. De voor-, zij- en achtergevel van het pand waren door de explosie ingestort. Ook lieten twee bewoners het leven en een aantal anderen raakten gewond. De twee doden, waaronder Maria Zinger, werden onder het puin vandaan gehaald. Volgens een door de recherche opgemaakt rapport was Maria ongehuwd, werkte zij als dienstbode en woonde zij op de eerste verdieping van het bewuste pand. Kennelijk was zij recentelijk vanuit Hoensbroek hiernaartoe verhuisd.
De allereerste hulp aan de gewonden werd verleend door bewoners uit de buurt en twee plaatselijke artsen. Daarna volgde assistentie. Het levenloze lichaam van Maria Zinger werd per brancard naar het politiebureau in Heerlerheide vervoerd. Zij werd op 29 juni 1940 in Heerlen begraven.

Maria Zinger bereikte de leeftijd van 23 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Burgerlijke Stand Gemeente Heerlen
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Archief Gemeentepolitie Hoensbroek
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Hubertus Zoetbrood

Hubertus Zoetbrood zag op 4 april 1917 in Schaesberg het levenslicht. Zijn ouders waren: Bernardus Johannes Zoetbrood, geboren op 13 januari 1885 in Arnhem en Wilhelmina Bekker, eveneens geboren in Arnhem en wel op 9 oktober 1888. Zij waren op 8 januari 1908 in Arnhem in het huwelijk getreden. Het echtpaar kreeg veertien kinderen. Bernardus Johannes Zoetbrood, de vader, was eerst metselaar van beroep. Later werd hij mijnwerker en werkte hij in een van de steenkolenmijnen als stutter. De ouders woonden ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Heerlen op Bremstraat 25. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Hubertus Zoetbrood, de zoon, trouwde op 8 september 1939 in Hoensbroek met Lutchke Jongboom, geboren op 12 augustus 1921 in Hoensbroek. Het echtpaar kreeg drie kinderen. Het derde en laatste kind kwam op 5 augustus 1945 op de wereld. Uit onderstaand relaas zal blijken dat Hubertus Zoetbrood zijn derde kind nooit heeft leren kennen. Hij was mijnwerker van beroep en werkte als hulphouwer op de particuliere mijn Oranje Nassau IV in Heksenberg. Later werkte hij als grondwerker bij de bruinkoolgroeve Carisborg, gelegen aan de Passartweg in Heerlerheide. In het begin van de Tweede Wereldoorlog woonde het gezin in Heerlen op Bremstraat 25, later op Netelstraat 40. Op 28 april 1941 liet men zich in het bevolkingsregister van Hoensbroek inschrijven, waar men ging wonen op Akerstraat 264.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg, in september 1944, meldde Hubertus Zoetbrood zich als oorlogsvrijwilliger aan bij de Bewakingstroepen Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), waar hij op 5 december 1944 officieel in dienst trad. Hij kwam terecht bij de 3e Sectie (Nieuw-Einde), 1e Peloton, 3e Compagnie, I e Bataljon Heerlen.
Op 12 november 1944 was zijn vrouw met haar zoon naar het Friese Dantumadeel verhuisd. Zij was in verwachting van haar derde kind. Hubertus Zoetbrood bleef in Hoensbroek achter met zijn dochter. Op nieuwjaarsdag, 1 januari 1945, omstreeks 03.30 uur, werd Hubertus Zoetbrood, tijdens het lopen van de wacht, bij een Duitse artilleriebeschieting dodelijk getroffen door een granaatsplinter. Hij bevond zich op dat moment bij de Rooms-Katholieke parochiekerk in Heerlerheide. Een kameraad van hem liep door granaatscherven zware verwondingen op, maar overleefde. Het lichaam van Hubertus Zoetbrood werd door Engelse soldaten in eerste instantie naar het Bondsgebouw gebracht. Later werd het lichaam door zijn kameraden overgebracht naar een lokaaltje, dat zich bevond naast het wachtlokaal van de Bewakingsdienst. Een zekere P.H. Kools, een arts uit Heerlen, constateerde zijn dood, waarna het lichaam naar het Sint Jozefziekenhuis in Heerlen vervoerd werd.
Placeholder image
Document uit het archief van de Bewakingstroepen te Heerlen met nadere bijzonderheden over de dood van Hubertus Zoetbrood. Merk op dat het woonadres niet correct is. Hubertus woonde op Akerstraat 264 in Hoensbroek. Dat hij inwoner was van Hoensbroek wordt nog eens bevestigd door de overlijdensakte van deze gemeente.
Bron: Gemeentearchief Heerlen, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.


Opmerking van Jan van den Berg: Tijdens de winter van 1944-1945 bevond het front zich nog dichtbij. In het oosten lagen de Amerikanen langs het riviertje de Roer, op zo’n 25-30 kilometer afstand. In het noorden lag het front nog dichterbij, op circa 15 kilometer afstand, want een deel van de Selfkant was nog steeds in Duitse handen. Gezien het bereik van de Duitse artillerie toentertijd kan het zijn dat de granaat vanaf de Selfkant was afgevuurd.

Placeholder image
Overlijdensakte van Hubertus Zoetbrood.
Bron: Gemeentearchief Hoensbroek, Rijckheyt, Centrum voor regionale geschiedenis te Heerlen.
Op 4 januari 1945, 09.00 uur, vond de plechtige uitvaartdienst plaats van Hubertus Zoetbrood in de parochiekerk H. Cornelius in Heerlerheide. Dit gebeurde op kosten van de Bewakingsdienst. Daarna werd zijn lichaam ter aarde besteld op de Gemeentelijke Begraafplaats Heerlerheide. Het graf is intussen geruimd. In verband met de begrafenis had de commandant van de 3e Compagnie, de eenheid waar Hubertus Zoetbrood in diende, een spoedorder laten uitgaan, waarin hij stelde dat er bij de begrafenis een detachement aanwezig moest zijn van zes man onder leiding van een kaderlid. De leden van het detachement moesten zich hebben geschoren en als het kon tonen met helm, karabijn en armband.
Bij de uitvaart van Hubertus Zoetbrood waren zijn vrouw en zoon niet aanwezig, omdat zij zich op dat moment in Friesland, in het door de Duitsers bezette deel van ons land, bevonden. Zijn schoonvader nam de opvoeding over van zijn dochter, die in Hoensbroek alleen was achtergebleven. Op 19 augustus 1945 kwamen zijn vrouw en zoon, samen met het in Friesland geboren derde kind, terug naar Hoensbroek.
Op zondagmorgen, 31 augustus 1952, vonden in de raadszaal van het gemeentehuis van Hoensbroek twee plechtigheden plaats. Allereerst reikte de loco-burgemeester, wethouder Boshouwers, namens de minister van oorlog, oorkonden uit aan de nabestaanden van een zestiental inwoners van Hoensbroek die bij het binnenlands verzet en in Indonesië gesneuveld zijn, onder wie Hubertus Zoetbrood. Even later werd aan 48 oud-militairen, ingezetenen van deze gemeente, het ereteken van orde en vrede uitgereikt. De harmonie Sint Caecilia vertolkte hierna nog de hulde van de bevolking door voor het bordes van het gemeentehuis het Wilhelmus en het Limburgs Volkslied ten gehore te brengen.

Hubertus Zoetbrood bereikte de leeftijd van 27 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Heerlen
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Ministerie van Defensie, Bureau RIOP te Kerkrade
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Archief Gemeente Heerlen
  • Sociale Dienst van het Ministerie van Oorlog
  • Bewakingstroepen 3e Compagnie Heerlen, 1944-1945
  • Luchtbeschermingsdienst Gemeente Heerlen, 1934-1951
  • Limburgs Dagblad d.d. 1 september 1952
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Zurel-van Creveld, Betsy Henriëtte*

Placeholder image
Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld.
Bron: Dora Elze Zurel-van Creveld te Amsterdam.
Betsy Henriëtte ‘Bep’ Zurel-van Creveld zag op 24 augustus 1919 in Amsterdam het levenslicht. Haar ouders waren eveneens in Amsterdam op de wereld gekomen: Martin van Creveld op 13 januari 1888 en Elisabeth Cohen op 17 december 1892. Zij waren op 29 mei 1918 in deze stad in het huwelijk getreden. Behalve Betsy kregen zij nog een kind: Dora Elze, geboren op 23 juli 1921. Martin van Creveld, de vader, was koopman van beroep en handelde in koper- en ijzerwaren. Ook was hij politiek en maatschappelijk betrokken. Zo was hij van 1924 tot 1927 lid van de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Ook zat hij in veel besturen van Joodse maatschappelijke instellingen, zoals: Kerkenraad van de Nederlands-Israëlitische Hoofdsynagoge in Amsterdam (NIHS) en Joods Bijzonder Onderwijs (JBO). In de Tweede Wereldoorlog woonde hij met zijn vrouw in Amsterdam op Pieter de Hoochstraat 82. Het gezin van Creveld was Joods en bezat de Nederlandse nationaliteit.
Op zeker moment werden Martin van Creveld en zijn vrouw door de Duitse bezetter opgepakt. Op 6 mei 1943 kwamen zij in Westerbork aan, een Juden Durchgangslager. Het echtpaar verbleef er lange tijd, want op 18 juni 1944 werd in het kamp nog een Arbeitskarte aangemaakt. Op de kaart staat dat Martin van Creveld in het kamp werkte als portier en zijn echtgenote was actief in de keuken. Op 4 september 1944 werden zij op transport gesteld naar Theresienstadt. Het was een doorgangskamp voor Joden, die spoedig naar Auschwitz-Birkenau of andere vernietigingskampen werden gestuurd. Maar het joodse echtpaar van Creveld bleef in Theresienstadt. Op 3 mei 1945 droegen de nationaalsocialisten de controle over het kamp over aan het Rode Kruis en op 8 mei werd Theresienstadt officieel door het Rode Leger bevrijd. Martin van Creveld en zijn vrouw behoorden tot de overlevenden. Op 5 juni 1945 werden op een Tsjechisch repatriëringsbureau registratieformulieren opgemaakt van het echtpaar. Daarna wist het stel terug te keren naar Amsterdam, waar zij zich op 20 augustus 1945 lieten inschrijven in het bevolkingsregister van de stad. Zij gingen wonen op Merwedeplein 291. Martin van Creveld bleef actief in tal van Joodse maatschappelijke instellingen. Hij overleed op 7 januari 1969 in Amsterdam en werd begraven in Muiderberg. Elisabeth van Creveld-Cohen stierf in 1976.
Dora van Creveld, de jongste dochter, overleefde eveneens de oorlog. Na de oorlog trad zij in het huwelijk met de broer van Jo Zurel, de man van Betsy Henriëtte van Creveld.
Betsy Henriëtte van Creveld, de oudste dochter, was op 8 oktober 1942 getrouwd in Amsterdam met Jo Zurel, geboren op 8 oktober 1919 in deze stad. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonden zij in Amsterdam op Noorder Amstellaan 89. Het beroep van Jo Zurel is niet bekend. Betsy Henriëtte van Creveld was modiste van beroep, maar later werkte zij bij de Nederlandse Spoorwegen als lokettiste op het Centraal Station van Amsterdam. In het najaar van 1940 begon de Duitse bezetter in Nederland met het isoleren van Joden van de rest van de bevolking. Zo moesten alle ambtenaren vóór 26 oktober 1940 een ariërverklaring inleveren. Nadat de Joodse ambtenaren op deze wijze geïdentificeerd waren, werd in november 1940 een begin gemaakt met het ontslaan van Joden in overheidsdienst. Ook Betsy werd hier het slachtoffer van. Op 1 januari 1941 werd zij, op last van de Rijkscommissaris, ontslagen bij de Nederlandse Spoorwegen. Daarop ging zij in Amsterdam werken als leerling-verpleegster in het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis (NIZ) aan de Nieuwe Keizersgracht.
Omstreeks juli 1943 dook Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld met haar echtgenoot onder in Hoensbroek. In de database van Yad Vashem, het Holocaust museum in Jeruzalem, is een getuigenis te vinden van Dora Elze van Creveld, haar zus, die de Holocaust heeft overleefd. In de getuigenis wordt Amsterdam genoemd als vaste verblijfplaats voor Betsy en Hoensbroek als verblijfplaats tijdens de oorlog. Het Herinneringscentrum Kamp Westerbork bevestigt het onderduiken van Betsy met de woorden: “mogelijk opgepakt in onderduik”.
Placeholder image
Spoor 2 van het Centraal Station van Amsterdam met links de koperen gedenkplaat aan de muur.
Bron: Internet.
In een brief d.d. 28 augustus 2009 schrijft Dora Elze van Creveld over een mogelijk verraad, waardoor er een overval plaatsvond: “en toen is Jo de bossen ingevlucht en heeft zo overleefd. Bep dacht, dat zij veilig was met vals persoonsbewijs en ze had lichtblond haar, maar zij is toch meegenomen.” Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld werd naar alle waarschijnlijkheid op 30 augustus 1944 in Hoensbroek opgepakt, een kleine drie weken vóór de bevrijding van deze plaats. Tezamen met Cato Elisabeth van Lier (zie haar verhaal) werd zij diezelfde dag om 18.15 uur opgesloten in het Huis van Bewaring en Gevangenis in Maastricht. De zwangere Betsy werd op 2 september 1944 door de bezetter overgebracht naar Kamp Westerbork, een Juden Durchgangslager.
Op 13 september 1944, tijdens het laatste transport vanuit Kamp Westerbork, werd Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld met 278 andere gevangenen gedeporteerd naar Bergen-Belsen, een Konzentrationslager, gelegen ten zuidwesten van de Duitse stad Bergen in de deelstaat Nedersaksen. Ruim drie maanden later, op 30 december 1944, kwam haar zoon Sonny in Bergen-Belsen op de wereld. Vijf dagen later, op 4 januari 1945, kwam hij te overlijden in dit kamp. Een week later, op 13 januari 1945, verloor ook de moeder in Bergen-Belsen haar leven.
Jo Zurel, de echtgenoot van Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld, overleefde de oorlog en ging later in Heerlen wonen. Pas na de oorlog hoorde hij dat hij een zoon had gehad. Hij overleed op 12 maart 2012 in het Franse Roquefort-les-Pins.
Placeholder image
Koperen gedenkplaat met onder meer de naam van Betsy van Creveld (linker kolom, 6e naam van boven).
Bron: Internet.
Op de perrongevel van spoor 2, op het Centraal Station van Amsterdam, treft men tegenwoordig een koperen gedenkplaat aan met de namen van oorlogsslachtoffers uit de periode 1940-1945, die in dienst waren op bovengenoemd station bij de Nederlandse Spoorwegen. Hierop staat de naam van Betsy Henriëtte van Creveld.
Het verhaal van Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld staat ook in het boek 'Joodse onderduikers in Hoensbroek', dat in 2016 door de Heemkundevereniging Hoensbroek gepubliceerd werd. In de Tweede Wereldoorlog hebben veel Joden een toevlucht gevonden in Hoensbroek. Door onderduik wisten de meesten van hen de oorlog te overleven. Echter, vier van hen werden door de bezetter opgespoord, afgevoerd en uiteindelijk vermoord in concentratiekampen in het oosten. Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld was een van hen.

Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld bereikte de leeftijd van 25 jaar.

* Het verhaal van Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld staat ook in mijn boek Joodse Onderduikers in Hoensbroek, dat in november 2016 door de Heemkundevereniging Hoensbroek werd uitgegeven. Na de publicatie van het boek nam iemand van de familie contact op en vertelde mij dat Betsy van nature blond haar had. Betsy had haar haren dus niet laten blonderen om haar Joods uiterlijk ietwat te camoufleren [opmerking van J.A.A. van den Berg].

Bronnen:
  • Bevolkingsregister Gemeente Amsterdam
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork te Hooghalen
  • Yad Vashem The Central Database of Shoah Victims' Names te Jeruzalem
  • Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland te Amsterdam
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Regionaal Historisch Centrum RHCL te Maastricht
  • Dora Elze Zurel-van Creveld te Amsterdam
  • Boek 'Vervolgd in Limburg' van Herman van Rens
  • Internet genealogische sites
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018


Willem Zwiers

Willem Zwiers werd op 16 december 1918 in Assen geboren. Zijn ouders waren: Jelle Zwiers, geboren op 9 juni 1881 in Zeijerveen en Jantje Klim, geboren 29 januari 1889 in Erica. In het Duitse Hengerde waren zij in het huwelijk getreden. De datum van hun huwelijk is niet uit Nederlandse akten te achterhalen. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. De eerste twee kinderen kwamen in Duitsland op de wereld. De volgende drie kinderen, onder wie Willem, werden in Assen geboren. Het gezin verhuisde wederom naar Duitsland, naar Recklinghausen, in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. In die tijd was Jelle Zwiers, de vader, opperman van beroep. Op zeker moment gingen Jelle Zwiers en Jantje Klim uit elkaar. De vijf kinderen bleven bij de moeder. Jantje Klim trouwde op 17 oktober 1929 in Heerlen met Bernardus Wilhelmus van Erp, geboren op 6 januari 1883 in Oss. Uit het tweede huwelijk werd één kind geboren in Hoensbroek. Bernardus Wilhelmus van Erp was van beroep grondwerker. Het gezin woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek op Quirinusstraat 7. In die tijd vervulde Bernardus Wilhelmus van Erp ook een rol bij de luchtbeschermingsdienst. De gezinsleden bezaten de Nederlandse nationaliteit.

Willem Zwiers, de zoon, was ongehuwd en woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog bij zijn ouders op Quirinusstraat 7 in Hoensbroek. Hij was los arbeider van beroep en later verdiende hij zijn brood als handlanger op de cokesfabriek Emma in Treebeek.
Placeholder image
Document betreffende Willem Zwiers.
Bron: Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag.
Vanaf oktober 1942 was Willem Zwiers werkzaam op de Klöckner-Humboldt-Deutz (KHD) fabrieken in Keulen-Kalk, gelegen in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Keulen-Kalk ligt op de oostelijke oever van de rivier de Rijn. Het bedrijf KHD maakte ondermeer militaire voertuigen. Door de in 1939 uitgebroken Tweede Wereldoorlog werden veel mannen ingezet aan het front. Als gevolg daarvan ontstond er een tekort aan arbeiders, wat al in een vroeg stadium opgevangen werd door de inzet van dwangarbeiders.
Alle dwangarbeiders die in en om Kalk tewerkgesteld werden waren gehuisvest in zeventien verschillende onderkomens. Willem Zwiers verbleef op het adres Kalker Hauptstraße 185, waar een complex gevestigd was dat eigendom was van een zekere H. Buser. Het complex bestond uit appartementen en een schoenmakerij. In het complex verbleven ongeveer 140 Nederlandse dwangarbeiders. Allen werkten bij het bedrijf KHD, dat gevestigd was aan de Deutz-Mülheimer Straße 149-155.
Op zeker moment ondernam Willem Zwiers een vluchtpoging. Echter, aan de Duits-Nederlandse grens, in de omgeving van Gangelt, Noordrijn-Westfalen, werd hij op 19 december 1942 door de grenspolitie gearresteerd. Een maand later, in januari 1943, werd hij door het Sondergericht in Krefeld, Noordrijn-Westfalen, veroordeeld tot zes maanden concentratiekamp.
Willem Zwiers werd enige tijd geïnterneerd in “K.L. Ndh.”. Dit is de afkorting van het Konzentrationslager gelegen in de buurt van de plaats Nordhausen, in de Duitse deelstaat Thüringen. Hij kwam op 22 januari 1943 in het kamp aan en op 29 januari 1943 heeft hij het weer verlaten. Het kamp bestond uit onderaardse gangen, welke waren uitgehouwen in de berg Kohnstein. Een deel van het gangenstelsel werd gebruikt voor de opslag van benzine. Later is het kamp vooral bekend geworden vanwege de productie van de V-2, de eerste geleide ballistische raket. Vanaf augustus 1943 werd het gangenstelsel hiervoor gebruikt. Gezien zijn datum van overlijden werkte Willem Zwiers kennelijk niet aan het V-2 project.
Na het vertrek uit Nordhausen kwam Willem Zwiers terecht in Sachsenhausen, een Konzentrationslager, gelegen in het noordoosten van de Duitse stad Oranienburg in de deelstaat Brandenburg. Daar overleed hij op 26 maart 1943 aan de gevolgen van een dubbelzijdige longontsteking. Hierbij moet worden opgemerkt dat de gemelde doodsoorzaak fictief kan zijn en dat men slachtoffer was geworden van de vreselijke leefomstandigheden in het kamp.
In het slachtofferregister van de Oorlogsgravenstichting staat een fout. De genoemde overlijdensdatum van Willem Zwiers, zijnde: 26 maart 1945, is verkeerd. De correcte datum moet zijn: 26 maart 1943.

Willem Zwiers bereikte de leeftijd van 24 jaar.

Bronnen:
  • Burgerlijke Stand Gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister Gemeente Hoensbroek
  • Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag
  • Nederlandse Rode Kruis Afdeling Oorlogsnazorg te Den Haag
  • Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting te Den Haag
  • Archief Gemeente Hoensbroek
  • Staatsmijnen in Limburg, Jaarverslag over het jaar 1944
  • terug naar boven
originele versie d.d. oktober 2018








NIEUWS

Placeholder image

De wijk MARIA-GEWANDEN, een nieuw boek
Een nieuw boek, dat verhaalt over de Steenberg, Kasteelbuurt en omringende straten door de jaren heen ........

Meer.....

PUBLICATIES

Placeholder image

De leden van onze vereniging verzamelen heel veel historische informatie, die we regelmatig vastleggen in allerlei publicaties in brochure- of boekvorm, maar ook ......

Meer.....

FOTO'S

Placeholder image

Hoensbroek is in de afgelopen 100 jaar gigantisch veranderd. Als je nu door het dorp loopt kun je je nauwelijks meer voorstellen hoe het er 40 of 50 jaar of nog langer geleden uitzag. Maar gelukkig hebben we nog heel veel foto's .......

Meer.....

OOS GEBROOK

Placeholder image

We houden onze leden op de hoogte van de gebeurtenissen in de vereniging, de werkzaamheden van de werkgroepen, etc. Een verenigingsblad is daarvoor bij uitstek het medium. Daarom geven we het blad Oos Gebrook uit, waarmee we hen drie maal per jaar op de hoogte houden.

Meer.....

ROMEINS HOENSBROEK

Placeholder image

Al in 1869 ontdekte burgemeester Slanghen bij het verbreden van de weg die destijds vanuit Hoensbroek naar Terschuren leidde een Romeinse platte daktegel met opstaande boorden. In een naburige akker werden stukken Romeins aardewerk gevonden .......

Meer.....

HOENSBROEK EN DE TWEEDE WERELDOORLOG

Placeholder image

Op 18 september 1944 trokken Amerikaanse troepen Hoensbroek binnen en daarmee kwam voor ons dorp een eind van een donkere periode. In de ruim 4 jaar sinds Duitse troepen ons land binnenvielen is ook aan Hoensbroek de Tweede Wereldoorlog niet ongemerkt voorbij gegaan .......

Meer.....

WANDELINGEN IN HOENSBROEK
Placeholder image

Wandelingen die u langs de vele gebouwen van Hoensbroek met een monumentaal verleden voeren; ook langs plekken waar die verdwenen zijn. En behalve langs gebouwen voeren deze wandelingen u ook door de groene gebieden, die Hoensbroek rijk is.

Meer.....

PASTOOR RÔSELAERS
Placeholder image

Jan Lucas Röselaers is de persoon, die als geen ander van 1911 tot 1949 het beeld heeft bepaald van Hoensbroek door de uitleg van diverse mijnkolonieën, de bouw van nieuwe kerken en scholen en bovenal de aankoop en ingrijpende restauratie van kasteel Hoensbroek.

Meer.....


STAATSMIJN EMMA
Placeholder image

De start van de steenkoolproductie van de Staatsmijn Emma in 1911 leidde in enkele tientallen jaren tot de groei van Hoensbroek van een slaperig boerendorp van 1200 inwoners tot een industriegemeente met meer dan 20.000 ingezetenen .......

Meer.....