JOODSE ONDERDUIKERS IN HOENSBROEK

Hoensbroek was voor een aantal Joden in de Tweede Wereldoorlog een vluchtplaats. Tijdens de bezetting vonden deze mensen onderduik bij gezinnen in Hoensbroek.

Het merendeel van hen wist op deze manier uit handen van de Duitse bezetter te blijven. Enkelen werden alsnog door de bezetter opgespoord, gearresteerd en ten slotte afgevoerd naar concentratiekampen in het oosten, waar zij werden vermoord. Na de bevrijding van Zuid-Limburg - in september 1944 – bleef een deel van de Joodse onderduikers nog een tijd lang in Hoensbroek wonen. Hun eigen woonplaatsen waren nog steeds in handen van de bezetter. Joden, die tijdens de bezetting elders in de regio een schuilplaats hadden gevonden, kwamen na de bevrijding soms naar Hoensbroek. In deze gemeente vonden zij tijdelijke huisvesting, totdat ook zij weer naar hun eigen woonplaatsen konden terugkeren.

Ons lid Jan v.d. Berg heeft hier in de afgelopen 4 jaar in binnen- en buitenland intensief en uitgebreid onderzoek naar gedaan door informatie te verzamelen uit archieven, boeken, kranten, tijdschriften en internet. Op basis daarvan heeft hij de verhalen weten te reconstrueren. Vervolgens heeft hij zich in verbinding gesteld met voormalige onderduikers die nog in leven zijn, hun nabestaanden en nazaten van onderduikverleners. Deze mensen hebben de verhalen gecontroleerd en voorzien van correcties en aanvullingen. De 56 verhalen vormen de kern van een in september van dit jaar te publiceren monografie. Hierin staan de gebeurtenissen centraal van de Joodse onderduikers. In elk verhaal wordt ook, zij het summier, informatie gegeven over de onderduikverleners en verzetsmensen, die betrokken waren bij het onderduikwerk.

Leemtes opvullen

De Tweede Wereldoorlog wordt weleens omschreven als een van de donkerste uit de geschiedenis van de mensheid”. Op een andere manier kan men ook spreken van een donker tijdvak, want wat weten wij eigenlijk van de Joden die in Hoensbroek een onderkomen hadden gevonden? Wat waren hun namen, waar kwamen zij vandaan, wat hebben zij meegemaakt en wat is er met hen na de oorlog gebeurd? Met deze publicatie probeert de auteur deze leemte in de geschiedenis van Hoensbroek op te vullen.


terug naar boven

Boek 'Joodse onderduikers in Hoensbroek'

Op donderdag 24 november vond in een indrukwekkende bijeenkomst in de aula van het Broeklandcollege de presentatie plaats van het boek ‘Joodse onderduikers in Hoensbroek’. In het programma van de bijeenkomst konden de bijna 100 aanwezigen in een lezing door schrijver Jan van den Berg kennisnemen van de wijze waarop de schrijver zijn onderzoek had uitgevoerd met het boek als eindresultaat.

Placeholder imageHoensbroek was in de jaren van de Tweede Wereldoorlog voor een aantal Joden een vluchtplaats. In die jaren vonden deze mensen onderdak bij gezinnen in Hoensbroek. Het merendeel van hen wist op deze manier uit handen van de Duitse bezetter te blijven. Enkelen werden alsnog door de bezetter opgespoord, gearresteerd en afgevoerd naar de concentratiekampen in het oosten, waar zij werden vermoord. Na de bevrijding van Zuid-Limburg in september 1944 bleef een deel van de Joodse onderduikers nog een tijdlang in Hoensbroek wonen. Hun eigen woonplaatsen waren nog steeds in handen van de bezetter, Joden, die tijdens de bezetting elders in de regio een schuilplaats hadden gevonden, kwamen na de bevrijding soms naar Hoensbroek. In deze gemeente vonden zij tijdelijke huisvesting, totdat ook zij weer naar hun eigen woonplaatsen konden terugkeren.

Jan van den Berg is namens de Heemkundevereniging Hoensbroek in 2012 gestart met een onderzoek naar deze mensen. Hij heeft informatie verzameld uit archieven, boeken, kranten en internet, op basis waarvan hij verhalen heeft weten te reconstrueren. Vervolgens heeft hij zich in verbinding gesteld met voormalige onderduikers die nog steeds in leven zijn, hun nabestaanden en nazaten van onderduikverleners. Deze mensen hebben de verhalen gecontroleerd en voorzien van correcties en aanvullingen. De 56 verhalen, die het resultaat zijn van dit jarenlange onderzoek vormen de kern van deze monografie. Hierin staan de gebeurtenissen centraal van de Joodse onderduikers. In elk verhaal wordt ook, zij het summier, informatie gegeven over de onderduikverleners en verzetsmensen, die betroikken waren bij het onderduikwerk.

Tot dan toe was over het wel en wee van deze mensen, wie zij waren, waar zij vandaan kwamen, wat zij hebben meegemaakt in deze donkere periode en wat er met hen na de oorlog is gebeurd, weinig bekend. Met deze publicatie heeft de auteur geprobeerd deze leemte in de geschiedenis van Hoensbroek op te vullen.

Aanvulling 1 'Joodse onderduikers in Hoensbroek'

In november 2016 werd door de Heemkundevereniging Hoensbroek, in de aula van het Broeklandcollege aan de Polderstraat in Hoensbroek, het boek Joodse onderduikers in Hoensbroek gepresenteerd. Hier zijn vier jaar intensief onderzoek aan voorafgegaan. In het boek staan 56 verhalen over Joodse mensen die in de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek onderduik hebben gevonden, of die kort na de bevrijding enige tijd in deze gemeente verblijf hebben gehouden omdat hun eigen woonplaats nog in handen was van de Duitse bezetter.

Hoewel ik als onderzoeker en auteur van het boek mijn best heb gedaan om op het spoor te komen van de Joodse onderduikers, heb ik nimmer de illusie gehad dat ik daar voor de volle honderd procent in zou slagen. Dit heb ik dan ook verwoord in de inleiding van het boek en daarbij de redenen opgegeven waarom een volkomen volledigheid mijns inziens niet haalbaar is.

In de inleiding heb ik eveneens geschreven dat ik getracht heb om hetgeen met de onderduikers is gebeurd zo betrouwbaar mogelijk weer te geven en niet aan speculatie te doen. Daarom was het in contact komen met de onderduikers, hun nabestaanden en de kinderen van onderduikverleners zo belangrijk. Zij konden immers mijn conceptverhalen controleren, corrigeren en aanvullen. Ik heb echter niet alle mensen weten te traceren en daarom zijn een deel van de verhalen uitsluitend gebaseerd op informatie afkomstig uit het internet, archieven, boeken, kranten en tijdschriften.

Wij zijn inmiddels bijna twee jaar verder en daarom vond ik het raadzaam om het boek met nieuwe informatie aan te vullen. Want intussen is het duidelijk geworden dat ik bij het onderzoek het spoor niet heb weten te traceren van de Joodse familie Huiman-Muller, die in de oorlog onderduik had gevonden bij het gezin Smeets-Palmen, wonende op Heerlerweg 120 in Hoensbroek. Ook is gebleken dat vier verhalen - die van Arthur Erich Altmann; Salomon en Eva Haringman, broer en zus; Sophia Koppels en Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld - op een aantal punten gecorrigeerd moeten worden of aanvullingen behoeven. Bij drie van de vier verhalen heb ik toentertijd geen contact weten te leggen met de onderduikers, hun nabestaanden en de kinderen van onderduikverleners. Deze mensen hebben gereageerd na het verschijnen van het boek en mij gewezen op een aantal onvolkomenheden en soms ook aanvullende informatie verstrekt. Tenslotte is er nog een aanvulling op het verhaal van Bela Clara en Abraham de Leon, zus en broer. Dit naar aanleiding van een bijzondere ontdekking, door iemand gedaan in 2016.

Deze aanvullingen begint met het verhaal van de Joodse familie Huiman-Muller. De heer C. Vorage en zijn dochter Marion maakten mij erop attent dat deze familie in de oorlog in Hoensbroek onderduik heeft gevonden bij het gezin Smeets-Palmen en dat hun verhaal niet in het boek staat. De heer Vorage is een gepensioneerd huisarts en inmiddels 92 jaar. Hij startte in 1953 een huisartsenpraktijk op de Montfortstraat in Hoensbroek. Later verhuisde hij met zijn praktijk naar de Heerlerweg in Hoensbroek. De heer Vorage was na de oorlog de huisarts van het gezin Smeets-Palmen. Van de dochter van het gezin heeft hij later het een en ander vernomen over de Joodse mensen die in de oorlog onderduik hebben gevonden in het huis van haar ouders op Heerlerweg 120. Bij mijn bezoek heeft de heer Vorage mij verteld wat hij toentertijd van de dochter des huizes heeft vernomen. Later heb ik ook contact weten te leggen met de heer Alfred Huiman, de zoon van Edgard Huiman en Sara Fanny Emma ‘Anny’ Huiman-Muller. Hij heeft het verhaal van de dochter van het gezin Smeets-Palmen op bepaalde punten gecorrigeerd en aangevuld met nieuwe informatie. Ook het boek ’42 Joodse Valkenburgers opgepakt en vermoord’ van de auteur Jan Diederen, was een bron van informatie.

terug naar boven

EDGARD HUIMAN EN ZIJN ECHTGENOTE, EN ENKELE ANDEREN

Edgard Huiman werd geboren op 24 maart 1910 in Berg en Terblijt. Hij was de zoon van Alfred Huiman en Clara Gottschalk, soms ook wel geschreven als Godschalk. Behalve Edgard had het echtpaar nog een dochter, Julchen. Alfred Huiman was koopman van beroep en woonde met zijn gezin in Valkenburg. Op 8 mei 1940 - twee dagen vóór de Duitse inval - trouwde Edgard Huiman, de zoon, in Oldenzaal met Sara Fanny Emma ‘Anny’ Muller, geboren op 23 februari 1915 in Oldenzaal. Zij was de dochter van Nathan Muller en Helene Aschoff. Edgard Huiman en zijn vrouw woonden bij de Duitse inval op Wilhelminalaan 70 in Valkenburg en het echtpaar zou pas na de oorlog een kind krijgen. Omdat de Duitse bezetter het ongewenst vond dat straatnamen naar nog in leven zijnde leden van het koninklijk huis genoemd waren, werd Wilhelminalaan gewijzigd in Hendrik van Viandenlaan. Edgard Huiman was een handelaar in slagersbenodigdheden. Daarnaast handelde hij in bakkersbenodigdheden en huiden en had hij ook nog een papiergroothandel.

In de oorlog kwam het leven van de Joodse inwoners van Valkenburg door de anti-Joodse maatregelen van de kant van de Duitse bezetter steeds meer onder druk te staan. Op 19 augustus 1941 had Edgard Huiman op last van de bezetter zijn radio moeten inleveren. Op die dag werden in totaal negentien toestellen, waaronder die van Edgard, opgehaald door de Wehrmacht. Nauwkeurig werd bijgehouden wie welk toestel had ingeleverd, met inbegrip van o.a. merk, type en serienummer.

Begin 1942 moet Edgard Huiman nog steeds actief zijn geweest met het uitoefenen van zijn beroep, want in de Limburger Koerier van 31 december 1941 staat een advertentie waarin hij als handelaar in slagersbenodigdheden zijn vrienden, bekenden en begunstigden een zalig nieuwjaar toewenste.

Edgard Huiman was de eigenaar van een Amerikaanse auto, merk Chevrolet. Vanaf 23 januari 1942 mocht hij deze niet meer gebruiken op last van de bezetter. Later in dat jaar zou zijn auto in beslag worden genomen. De bezetter had namelijk besloten tot liquidatie over te gaan van de inventaris van Edgard Huiman en zijn vrouw, nadat gebleken was dat zij waren ondergedoken. Het is niet bekend wat er verder met de auto is gebeurd.

Een Chevrolet voor het station van Valkenburg. Zeker is het niet, maar dit kan de auto zijn geweest van Edgard Huiman. In Valkenburg waren toentertijd maar weinig mensen eigenaar van een auto en nog minder van zo’n model (Bron: 42 Joodse Valkenburgers opgepakt en vermoord, auteur Jan Diederen)

De bewegingsvrijheid van de Joodse inwoners van Valkenburg werd beknot omdat zij vanaf 22 juni 1942 hun fietsen moesten inleveren. De bezetter stelde daarbij de voorwaarde dat, indien een kapotte fiets werd ingeleverd, de reparatie op kosten van de Joodse eigenaar zou worden uitgevoerd. Tussen 22 juni en 16 juli 1942 werden in totaal zestien fietsen ingeleverd. Edgard Huiman had een transport-herenfiets ingeleverd van het merk Simplex en zijn vrouw een damesfiets, welke ongemerkt was.

Ergens in de tweede helft van 1942 dook Edgard Huiman met zijn vrouw en enkele anderen onder. De exacte datum waarop dit gebeurde is niet bekend. Op 30 december 1942 plaatste de gemeente Valkenburg in het bevolkingsregister, achter de naam van Edgard Huiman, de volgende opmerking: ‘VOW’, hetgeen betekent Vertrokken Onbekend Waarheen.

Lijst van ingeleverde fietsen (Bron: 42 Joodse Valkenburgers opgepakt en vermoord, auteur Jan Diederen)

Uit het volgende verhaal kan men opmaken dat Edgard Huiman ervan uitging dat hij de onderduik en oorlog zou weten te overleven. Nog voordat hij in onderduik ging had hij zijn spullen ondergebracht bij vrienden, kennissen en buren. Daar zaten ook een paar schoenen bij. Een zak, enkel met linkerschoenen, gaf hij in bewaring bij een zekere Jozef Kengen aan het station. Een zak, uitsluitend met rechterschoenen, leverde hij af op een ander adres. Op deze manier voorkwam hij dat zijn schoenen tussentijds door anderen gedragen zouden worden.

Over de wijze waarop de Joodse mensen in onderduik zijn gegaan, kan het volgende verteld worden. Op zekere dag zagen zij dat er zich mensen verzamelden aan de overkant van het huis aan de Wilhelminalaan. De Joodse mensen – die kennelijk op alles waren voorbereid – vertrouwden het niet en zijn via de achterdeur gevlucht uit het huis. Zij kwamen in de zijstraat uit, de Halderstraat, waar zij in een auto stapten van de Valkenburgse architect Hubert Philips. Het is niet bekend of er sprake is geweest van een vooropgezet plan voor wat betreft de vlucht met deze auto. Wel staat vast dat de Joodse mensen uiteindelijk terecht kwamen bij een huisarts uit Valkenburg. De naam van deze huisarts is niet bekend. In die tijd kende Valkenburg twee huisartsen: dokter Pinckers en dokter Kettler.

De Joodse mensen werden door de huisarts uit Valkenburg met diens auto naar het katholieke gezin Smeets-Palmen in Hoensbroek gebracht. In de oorlog mocht een selecte groep mensen van de Duitse bezetter nog een auto hebben, de anderen hadden deze moeten inleveren. Huisartsen maakten toen deel uit van de selecte groep. Kennelijk behoorde ook de architect Hubert Philips tot deze groep.

Frans Smeets was slager van beroep en zijn zaak annex woonhuis bevond zich op Heerlerweg 120 in Hoensbroek. Het huisnummer is in 1964, tijdens een vernummering, gewijzigd in 152. Het pand is inmiddels afgebroken. Op zeker moment is Frans Smeets gestopt met zijn slagerij, want op zijn persoonskaart van het bevolkingsregister is te lezen dat hij later mijnwerker van beroep werd en vervolgens een wagen- of wagoncontroleur. Wanneer deze wijzigingen hebben plaats gevonden is niet bekend. Mogelijk dat hij reeds voor de oorlog geen slagerij meer had.

Frans Smeets was gehuwd met Maria Lucia ‘Lucie’ Sophia Palmen. Het echtpaar had twee kinderen, te weten een zoon en een dochter. Bij de Duitse inval in Nederland waren zij 19 resp. 17 jaar. De zoon was toen mijnwerker van beroep. Het gezin was in mei 1932 van Brunssum naar Hoensbroek verhuisd en in datzelfde jaar vroeg Frans Smeets een Hinderwetvergunning aan voor de oprichting van een slagerij met werkplaats op Heerlerweg 120.

Waarom de Joodse mensen juist bij dit Hoensbroekse gezin terecht kwamen is niet bekend. Misschien was dit het gevolg van een zakelijke relatie. Frans Smeets was immers slager van beroep of was dit geweest en Edgard Huiman handelde in slagersbenodigdheden. De onderduikers zaten tijdens hun onderduikperiode op de bovenverdieping en het gezin Smeets woonde op de begane grond. De onderduikers zouden tot aan de bevrijding op dit adres blijven.

Edgard Huiman en zijn echtgenote, en enkele anderen hebben dus ondergedoken gezeten bij het gezin Smeets-Palmen in Hoensbroek. Maar wie waren de anderen? Volgens de dochter van het gezin Smeets-Palmen ging het om twee personen, namelijk de dochter van het Joodse echtpaar en de moeder van Edgard Huiman, te weten Clara Huiman-Gottschalk. De vader van Edgard Huiman, Alfred Huiman, was op 21 november 1942 in Valkenburg op 78-jarige leeftijd komen te overlijden. Betekent dit dat de onderduikers pas na deze datum bij het gezin Smeets in onderduik zijn gegaan?

De verklaring van de dochter van het gezin Smeets-Palmen levert een probleem op voor wat betreft de dochter van het Joodse echtpaar. Volgens genealogische gegevens hebben Edgard Huiman en zijn vrouw nooit een dochter gekregen, alleen een zoon, die pas jaren na de oorlog op de wereld zou komen. Dit zou in de loop van het onderzoek bevestigd worden door Alfred Huiman, de zoon van Edgard Huiman en Sara Fanny Emma ‘Anny’ Huiman-Muller.

Volgens Alfred Huiman ging het ook niet om twee andere personen, maar om vijf andere personen. Volgens hem waren dat Clara Huiman-Gottschalk, de moeder van zijn vader; Julchen ‘Julie’ ‘Joel’ Huiman, de zus van zijn vader; Lenie Muller, de jongste zus van zijn moeder; Lies Muller, de oudste zus van zijn moeder, samen met haar man, Simon Frankenhuis.

Placeholder image
Foto bij het 25-jarig bestaan van slagerij Palmen-Tummers te Overbroek, circa 1949. De persoon in de bovenste rij, zesde van links, is Frans Smeets. Zijn vrouw, Maria Lucia Sophia Smeets-Palmen, is de persoon in de onderste rij, derde van links. Op deze foto staat ook het Joodse echtpaar Huiman-Muller, namelijk de personen in de twee rij van onderen, vijfde en zesde van links.

De dochter van het gezin Smeets-Palmen was erbij toen de Joodse onderduikers bij hen aankwamen. Edgard Huiman en zijn vrouw waren welgestelde mensen. Hij was niet alleen handelaar maar ook eigenaar van een aantal huizen. Bij hun aankomst in Hoensbroek toonde Sara Huiman-Muller aan Maria Smeets-Palmen en dochter het korset die zij droeg. Van het korset waren de baleinen verwijderd, om plaats te kunnen maken voor papiergeld. Dit geld had men eventueel nodig om het onderduiken te kunnen betalen. Soms vroegen onderduikverleners om een bijdrage in de extra kosten die zij moesten maken om andere mensen in huis te kunnen opnemen. Het is niet bekend of het gezin Smeets-Palmen hierom gevraagd heeft.

In het huis op Heerlerweg 120 verbleven nu twee jonge, ongehuwde vrouwen. Dit leverde soms een probleem op. Want de dochter van het gezin Smeets-Palmen kon immers vrij rondlopen en deelnemen aan tal van activiteiten waar jonge mensen van die leeftijd nu eenmaal behoefte aan hebben. Maar dit alles was niet mogelijk voor de andere jonge vrouw, Lenie Muller. Voor haar eigen veiligheid, maar ook de veiligheid van de anderen, moest zij op de bovenverdieping verblijven. Lenie wilde ‘uitbreken’ en moest door de andere familieleden min of meer in bedwang worden gehouden. Dit leverde op den duur wrijving op tussen de onderduikers, maar ook tussen de twee jonge vrouwen. Volgens de dochter van het gezin Smeets-Palmen speelde jaloezie daarbij een rol, hetgeen te begrijpen is.

Zoals gezegd bewoonden de Joodse onderduikers de bovenverdieping van het huis. Op deze verdieping bevond zich een nis met kleine afmetingen. Als er aan huis gebeld werd - men wist nooit wie er aan de deur stond - moesten de onderduikers schuil houden in deze nis die voor de buitenwereld onzichtbaar kon worden gemaakt. Om de onderduikers snel en adequaat in de nis te krijgen moest er geoefend worden. Dit was vooral een probleem voor de moeder van Edgard Huiman, vanwege haar hoge leeftijd. De Duitse bezetter heeft echter nooit een inval gedaan.

Frans Smeets heeft altijd een pistool in huis gehad. Niemand wist hiervan. Het wapen zou pas ontdekt worden na zijn dood.

Na de bevrijding van Zuid-Limburg keerde Edgard Huiman met zijn vrouw spoedig terug naar Valkenburg. Hoensbroek werd op 18 september 1944 bevrijd, Valkenburg een paar dagen eerder. Het zuidelijk deel van het stadje (ten zuiden van de Geul) werd op 14 september bevrijd, het noordelijk deel pas op 17 september. Het echtpaar werd reeds op 20 september 1944 ingeschreven in het bevolkingsregister van Valkenburg. Zij betrokken hun oude woning op Wilhelminalaan 70. Edgard Huiman nam ook zijn beroep weer op, maar hij bezat niets meer en moest helemaal opnieuw beginnen. Hij was kort na de bevrijding eveneens actief in het Joodse hulpcomité in Valkenburg. Het comité was een Joods initiatief en had het ondersteunen van Joodse mensen als doel.

Placeholder image
Edgard Huiman en zijn vrouw na de oorlog. Zij vormden het laatste Joodse echtpaar in Valkenburg. Met hun overlijden komt een einde aan de oorlogsgeneratie Joodse Valkenburgers (Bron: 42 Joodse Valkenburgers opgepakt en vermoord, auteur Jan Diederen)

Op 17 maart 1951 kwam in de Vroedvrouwenschool in Heerlen Alfred ‘Freddy’ Nico Huiman op de wereld, de zoon van Edgard en Sara Huiman. Hij is hun enig kind. Op 22 februari 1964 zou hij zijn Bar mitswa vieren. Hij was toen oud genoeg om verantwoording te kunnen afleggen voor zijn leven als gelovig persoon. Zo iemand is religieus volwassen en kan deel uitmaken van een Minjan, een groep van ten minste tien volwassen Joodse mannen die nodig zijn voor een volledige Joodse gebedsdienst. Het feest werd gehouden in Hotel Voncken, gelegen aan het Walramplein in Valkenburg.

Eind jaren 60 of begin jaren 70 hebben Edgard Huiman en zijn vrouw in Israël, door de stichting Keren Kayemeth LeIsrael-Jewish National Fund, een boom laten planten ter gelegenheid van hun 25 jaar bevrijding. Met het planten van deze boom wilden zij de onderduikverleners, Frans Smeets en zijn echtgenote, een eer bewijzen. Hun naam is met deze boom verbonden.

Edgard Huiman, zijn vrouw en zoon, zijn in 1959 verhuisd van Wilhelminalaan 70 naar Halderstraat 2 in Valkenburg. Op 22 februari 1994 kwam Edgard Huiman in Valkenburg te overlijden. Zijn vrouw overleed op 10 december 1996 in Valkenburg. Zij werden begraven op het Joodse deel van de algemene begraafplaats op de Cauberg in Valkenburg. Hun graven liggen naast elkaar.

Placeholder image
graf van Edgard Huiman
Placeholder image
graf van Sara Fanny Emma Huiman-Muller

terug naar boven

ARTHUR ERICH ALTMANN

In mei 2017 stuurde de heer H. Altmann, de zoon van Arthur Erich Altmann mij een mail waarin hij mij opmerkzaam maakte op een aantal onvolkomenheden in het verhaal van zijn vader. Ook had hij aanvullende informatie.

Hij schreef dat zijn vader inderdaad Arthur Erich Altmann heette, maar gaf als aanvulling dat Erich zijn roepnaam was.

In het verhaal heb ik geschreven dat Arthur enig kind was, maar dit is niet correct. Volgens de zoon had hij twee zusters, waarvan de jongste jaren vóór de oorlog aan een ziekte was overleden. De andere zus, Augusta Charlotte, was getrouwd en woonde tijdens de oorlog met haar man en zoon in Eindhoven. In 1942 lieten zij hun zoon bij een vrijgezelle onderwijzeres in Den Bosch onderduiken. De zoon overleefde de oorlog, maar zijn ouders werden slachtoffers van de Holocaust. Augusta Charlotte en haar man werden naar Sobibór gedeporteerd. In dit beruchte kamp werden zij, direct na aankomst, op 21 mei 1943 vermoord.

Verder gaf de heer H. Altmann nog een aanvulling. Zijn vader was van Münsterberg naar Rotterdam gekomen, met de bedoeling in deze havenstad de boot naar Zuid-Amerika te nemen. Hij wilde naar Equador of Bolivia. Maar toen hij in Rotterdam aankwam bleek zijn boot niet meer uit te varen.

terug naar boven



SALOMON EN EVA HARINGMAN, BROER EN ZUS

Na de boekpresentatie, in de aula van het Broeklandcollege, heeft er in het buurtblad van Maria-Gewanden een artikel gestaan over het boek, waarbij tevens een foto was geplaatst van Salomon en Eva Haringman. De namen van de twee kinderen werden daarbij niet vermeld. Hillie Neuteboom-Weening heeft dit artikel bij toeval gezien en meende op de foto Eva te herkennen als een meisje, dat zij vanuit de oorlog kende en dat bij haar ouders ondergedoken was geweest in de oorlog. De jongen kende zij als Bobby. Zij was echter niet bekend met hun achternamen. Via de secretaris van de heemkundeverenging kwam zij in contact met mij. Zij had aanvullende informatie voor mij met betrekking tot de onderduik van Eva Haringman.

In het boek heb ik geschreven dat Eva Haringman in Treebeek onderduik heeft gevonden, waarschijnlijk bij het echtpaar Benjamins op Treebeekplein 83. Nu blijkt dat Eva, alvorens naar Treebeek te gaan, een tijd lang in het huis van het gezin Weening in Hoensbroek heeft gezeten. Het gezin Weening bestond uit tien personen en woonde op Voorstraat 22. Johan Hendrik, de vader, was bovengronds mijnwerker en Eefje van der Meulen, zijn echtgenote, was huisvrouw. Hillie, de dochter en jongste van het gezin, was van dezelfde leeftijd als Eva. Beiden waren in 1940 geboren en verschilden precies een maand in leeftijd. Het echtpaar Weening heeft aan hun kinderen en aan anderen verteld dat Eva bij hen logeerde. Maar dochter Hillie bleef bij voorbaat ontkennen dat er een meisje bij hen logeerde. Zij heeft zij dit ook verteld aan buitenstaanders. Hillie was toen ongeveer drie jaar oud en te jong om alles te kunnen begrijpen. Op zeker moment namen haar ouders het besluit dat Eva naar een ander onderduikadres moest gaan. Zij maakten zich zorgen voor de veiligheid van het gezin en dat van Eva. Zij waren bang dat de stellige uitspraak van hun jongste dochter, dat Eva niet bij hen logeerde, ‘slapende honden’ wakker zou maken. Kennelijk is Eva op die manier in Treebeek terecht gekomen.

Hillie Neuteboom-Weening heeft nog steeds een foto van Eva Haringman in haar bezit. Dit is ook de reden waarom zij Eva meende te herkennen op de foto in het buurtblad van Maria-Gewanden. Zij heeft nimmer geweten wat er verder gebeurd is met het Joodse meisje. Hillie was dan ook blij toen zij vernam dat Eva en haar broer de oorlog hadden overleefd.

Eva Haringman is begin 2018 komen te overlijden. Zij werd 77 jaar.

terug naar boven

SOPHIA KOPPELS

In januari 2017 ontving ik van de heer J. Keuning, de zoon van Sophia Koppels, een mail waarin hij mij attendeerde op een aantal onvolkomenheden in het verhaal van zijn moeder.

Volgens de heer Keuning is de voornaam van zijn moeder niet Sophia. maar Sophie.

Sophie Koppels heeft inderdaad twee zusters, te weten Elisabeth en Henriëtte, en beiden hebben de oorlog overleefd. Echter, in mijn verhaal heb ik geschreven dat Elisabeth inmiddels is overleden en dat Henriëtte nog in leven is en tegenwoordig in Israël woont. Dit is niet correct. Het was Elisabeth die na de oorlog naar Israël is verhuisd en daar onlangs is overleden. Henriette is altijd in Nederland blijven wonen en woont daar tot op de dag van vandaag.

terug naar boven

BETSY HENRIËTTE ZUREL-VAN CREVELD

Vrij kort na de uitgave van het boek heeft een familielid van Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld met mij contact opgenomen. Tot mijn spijt zijn de aantekeningen, die ik toen van het gesprek heb opgemaakt, verloren gegaan tijdens mijn verhuizing. Ik weet mij nog te herinneren dat de persoon in kwestie vertelde dat Betsy van nature lichtblond haar had en dat zij haar haren dus niet had laten blonderen.

Zelf heb ik over Betsy nog aanvullende informatie weten te vinden. Betsy en haar man, Jo Zurel - zij waren op 8 oktober 1942 in Amsterdam getrouwd - hebben een tijdje ondergedoken gezeten in Maarssen. Het stel is omstreeks juli 1943 vandaar naar Limburg vertrokken.

terug naar boven

BELA CLARA EN ABRAHAM DE LEON, ZUS EN BROER

Bij het opruimen van de garagebox van zijn moeder vond Frank Hemminga twee albums met tal van foto’s van de Joodse crèche aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam. Vanuit de crèche werden honderden kinderen naar onderduikgezinnen elders in het land gesmokkeld. Gea Venema, later gehuwd met Willem Hemminga, werkte in de eerste oorlogsjaren als kinderverzorgster op de crèche. In september 1941 moest zij de crèche verlaten omdat er vanaf dat moment alleen nog maar Joodse vrouwen mochten werken. In 2016 liet Frank Hemminga de foto’s zien aan de buitenwereld.

Naar de kinderen op de foto’s werd vervolgens onderzoek gedaan, om te achterhalen wie zij waren en wat er met hen verder is gebeurd. In de twee albums zitten drie foto’s waarop Bela ‘Betty’ Clara de Leon te zien is. Twee van de drie foto’s laten wij hier zien. Bela ‘Betty’ Clara de Leon werd in de crèche ook wel ‘Napoleon’ genoemd of ‘Nappa’. Haar achternaam komt immers voor een deel overeen met de naam ‘Napoleon’. Het is goed verklaarbaar dat zij een bijnaam had omdat in de crèche ook haar nichtje zat, die Betty de Leon heette.

Placeholder image
Bela ‘Betty’ Clara de Leon
Placeholder image
Bela ‘Betty’ Clara de Leon (links). Het meisje rechts werd vermoord in Sobibór.



















Aanvulling 2 'Joodse onderduikers in Hoensbroek'


In augustus 2018, bijna twee jaar na de uitgave van mijn boek Joodse onderduikers in Hoensbroek, nam Jo Bosch uit het Noord-Brabantse Maarheeze contact met mij op. Onlangs had hij kennis genomen van het bestaan van het boek. Hij vroeg zich af of het verhaal van het Joodse echtpaar Wallega-Canes uit Amsterdam daar ook in voorkwam. Dit is echter niet het geval. Kennelijk ben ik bij mijn onderzoek niet op het spoor gekomen van dit echtpaar.

Kapper Bosch in de Nieuwstraat
Jo Bosch is de jongste zoon van Karel Lambert Bosch en Maria Johanna Theresia Hanssen. Zij woonden op Nieuwstraat 74 in Hoensbroek en Karel was de eigenaar van een dames- en herenkapperszaak. Het echtpaar woonde met hun twee kinderen boven de zaak. Kort na Pasen 1943 waren Henri en Sara Wallega-Canes ingetrokken bij het gezin Bosch-Hanssen in Hoensbroek. Sara verbleef langer op dit adres dan Henri en zij werkte er ook als kapster in de zaak van Karel. Als kind van ongeveer acht jaar heeft Jo Bosch alles van nabij meegemaakt. Dankzij hem ben ik ook in contact gekomen met Rozette, de oudste dochter van het echtpaar Wallega-Canes.

Met Jo Bosch, Rozette Wallega en Huib Dane, haar partner, heb ik informatie uitgewisseld. Ook een boekje, dat in 2007 werd uitgegeven, was een belangrijke bron van informatie. Het boekje is het resultaat van een onderzoek dat Rozette eerder in 2007 was begonnen. Haar ouders waren inmiddels overleden.
Rond 1995 had haar vader, met de hulp van zijn zoon, een bandje van zestig minuten ingesproken. Daarin vertelde hij over zijn ervaringen uit de oorlogsjaren. Later heeft Rozette het verhaal van haar vader vrijwel verbatim, dus woord voor woord, op papier overgezet, met kleine aanvullingen, deels voortkomend uit naspeuringen door haar gedaan en deels afkomstig uit een door haar vader geschreven tekst, die zij had gevonden. Het boekje met de titel ‘Het verhaal van Henri Wallega over zijn onderduik, de bevrijding en de periode vlak na de oorlog’ werd in 2007 door Rozette gepubliceerd. Het bestaat uit 33 pagina’s, inclusief een inleiding die door haar is geschreven. Met het onderzoek en publicatie van het boekje hoopte Rozette een spreekwoordelijke punt te kunnen zetten achter de geschiedenis van haar ouders, met name hetgeen zij in de oorlog hadden meegemaakt. Het was een soort afronding van een proces waarin Rozette op zoek was naar antwoorden op tal van vragen.

Boekje
Van Rozette heb ik toestemming ontvangen om gedeelten van het boekje over te mogen nemen in mijn eigen verhaal, zij het in eigen bewoordingen en met een lichte mate van bewerking. Henri Wallega had namelijk zelf verwoord dat de volgorde van zijn verhaal mogelijkerwijs niet altijd correct was. Ook heb een selectie moeten maken van de passages die ik voor mijn eigen verhaal wilde gebruiken. Ik heb mij beperkt tot die delen van Henri’s verhaal, die vooral gerelateerd zijn aan de onderduik in Hoensbroek. Ook heb ik zijn verhaal op enkele punten kunnen aanvullen met informatie, die ik tijdens mijn eigen onderzoek heb weten te verzamelen. Het verhaal treft u hieronder aan.

Het is vrijwel zeker dat het boek Joodse onderduikers in Hoensbroek niet voor een tweede keer zal worden uitgegeven. Het verhaal van het Joodse echtpaar Wallega-Canes kan dus niet opgenomen worden in een tweede druk. Daarom is besloten het verhaal te plaatsen op deze website. Door het verhaal hier te plaatsen kan het boek 'Joodse onderduikers in Hoensbroek' gecompleteerd worden, zij het op een minder directe manier. In nummer 3 november 2018 van ons verenigingsblad Oos Gebrook, dat binnenkort verschijnt, wordt deze aanvulling op het boek ook gepubliceerd.

HENRI WALLEGA EN ZIJN ECHTGENOTE


Henri Wallega werd geboren op 23 februari 1915 in Amsterdam. Hij was op 18 maart 1942 in deze stad in het huwelijk getreden met Sara Canes, geboren op 1 december 1914 in Amsterdam. Zij zouden kinderloos blijven tot na de oorlog. Henri en Sara waren als kind opgegroeid in een geseculariseerd Joods arbeidersmilieu in Amsterdam-Oost. Henri had op de ambachtsschool het vak van meubelmaker geleerd en had daarna nog een jaar handelsavondschool doorlopen.
Henri en Sara hebben elkaar vermoedelijk in 1940-1941 voor het eerst ontmoet. Sara werkte al vanaf haar dertiende jaar als kapster. Op zekere dag bracht Henri bij iemand thuis een bezoek en daar was Sara aan het kappen. Hij raakte meteen verliefd op haar. Na haar vertrek vroeg Henri aan de persoon, die hij een bezoek bracht, of deze wist waar Sara werkte als kapster. Het zou gaan om een kapperszaak aan het Sarphatipark, in de wijk De Pijp, in Amsterdam-Zuid. Later zou blijken dat daar vier kapperszaken waren. Drie keer ging hij naar binnen en riep: ‘Is juffrouw Canes hier?’ Bij de vierde zaak had hij succes. Hij zag haar staan voor het raam van de kapperszaak en hij maakte een afspraak met haar.
Henri Wallega heeft diverse beroepen uitgeoefend. Vanaf 30 augustus 1937 had hij een standplaats op de markt aan de Dapperstraat in Amsterdam-Oost, waar hij dameshoeden verkocht. Dit heeft hij slechts voor korte tijd gedaan, want nog geen maand later, op 27 september 1937, werd zijn vergunning weer ingetrokken. Op 19 januari 1942 werd hem door de gemeente een vergunning verleend voor het hebben van een standplaats op de markt aan de Joubertstraat in Amsterdam-Oost, voor de verkoop van damesgoederen. De oorlog was begonnen en de bezetting van Nederland was een feit. In de bezettingstijd was deze markt speciaal bestemd voor Joden. Henri heeft ook bij Fokker gewerkt, bij de bouw van houten vliegtuigen. Dit zal waarschijnlijk in de jaren dertig zijn geweest. Hij werkte op de Fokker-fabriek aan de Papaverweg in Amsterdam-Noord.
In de oorlog - dit zal waarschijnlijk begin 1942 zijn geweest - ontving Henri Wallega een oproep om zich te melden in een of ander werkkamp. Tal van Joodse mannen waren door de anti-Joodse maatregelen van de bezetter hun baan kwijtgeraakt. Wellicht was dit ook het geval bij Henri. Misschien dat hij daarom een standplaats had aangevraagd op de markt aan de Joubertstraat. Veel Joodse mannen, die werkloos waren geworden, ontvingen een oproep om zich te melden in een van de werkkampen. De eerste keer wist Henri de oproep te omzeilen door zich ziek te melden. Later kwam er een tweede oproep. Henri ging naar een Joodse dokter, maar er was niets waar hij op kon worden afgekeurd. Kennelijk heeft hij toen geprobeerd uit Nederland weg te komen, want hij bezocht een houthandel waar hij vaker hout had gekocht. Hij probeerde met een boot - bestemd voor het transport van hout - naar Zweden te komen. Zijn poging mislukte.
Kort daarop werd Henri Wallega aangesteld als leraar houtbewerking op de A.B. Davidsschool. Het was een Joodse dagnijverheidsschool voor jongens, gelegen aan de Valckenierstraat in Amsterdam-Oost. Zonder het te weten had iemand hem voor deze functie aanbevolen. Henri moest zijn benoeming als leraar wel nog doorgeven aan de Joodse Raad. De mensen van de raad waren uiterst verbaasd, want normaliter werd dit soort aanstellingen door hen geregeld, waarbij vriendendiensten een rol hebben gespeeld. Door de aanstelling als leraar op een Joodse school was Henri voorlopig vrijgesteld voor een oproep om naar een werkkamp te gaan. Hij had een Sperre. Later bleken deze werkkampen een voorportaal te zijn van deportatie naar Kamp Westerbork en vandaar naar de werk- en vernietigingskampen in Oost-Europa.

Uit handen van de bezetter blijven!
Henri Wallega en zijn vrouw hadden besloten dat zij alles in het werk zouden stellen om uit handen van de Duitse bezetter te blijven: ‘Wij laten ons niet wegvoeren’. Zo wisten zij aan vervalste persoonsbewijzen te komen. De documenten waren van andere mensen geweest. Deze hadden ze verloren of waren gestolen. De oude foto’s in de persoonsbewijzen waren vervangen door die van Henri en Sara en de stempels, die half over de foto’s liepen, waren vakkundig bijgewerkt. Zij hebben veel geld moeten neerleggen voor het verkrijgen van de vervalste persoonsbewijzen. Henri en Sara hadden vanaf dat moment een andere naam. Henri heette nu Jan Janssen en Sara’s nieuwe naam was Jo of Joke van Goethem. In het persoonsbewijs van Henri stond dat Jan Janssen getrouwd was geweest. Met dit gegeven moest hij dus rekening houden.
Sinds hun huwelijk woonden Henri Wallega en zijn vrouw bij de ouders van Henri op Christiaan de Wetstraat 70 I in Amsterdam. Zijn moeder wilde niet dat de vervalste persoonsbewijzen in haar huis kwamen. Zij was de mening toegedaan, dat als men zich maar rustig hield en de regels van de wet naleefde, zij ongeschonden de bezettingstijd zouden doorkomen. Zij verwachtte. dat de oorlog niet lang zou duren.

In de loop van 1942 begon de bezetter in Nederland met het deporteren van de Joden. Mensen werden opgeroepen om zich te melden voor werk in Duitsland, hetgeen een dekmantel was. In werkelijkheid gingen de mensen naar de werk- en vernietigingskampen in Oost-Europa. Ook werden Joden in hun huis of op straat opgepakt tijdens een razzia. Steeds meer Joden besloten in onderduik te gaan.
Op 31 augustus 1942 waren Henri Wallega en zijn vrouw de nieuwe bewoners geworden van Retiefstraat 25 hs in Amsterdam. Dit was de woning geweest van de ouders van Sara, die kennelijk in onderduik waren gegaan. Haar ouders hebben de Holocaust niet overleefd. Zij werden op 24 augustus 1943 gearresteerd op een onderduikadres, dat verder onbekend is. Korte tijd later, op 3 september 1943, werden zij in Auschwitz vermoord. Over het exacte tijdstip van de verhuizing van Henri en Sara naar de Refiefstraat heerst enige onduidelijkheid. Bovengenoemde datum, te weten 31 augustus 1942, is te vinden op de woningkaart van het bevolkingsregister van de stad. Op de persoonskaart van Henri staat echter een andere datum, namelijk 31 augustus 1943. De laatste datum lijkt onwaarschijnlijk. Hieronder zal duidelijk worden waarom.
In oktober 1942 werden de ouders van Henri Wallega door de Duitse bezetter opgepakt en afgevoerd. Zij werden op 15 december 1942 in Auschwitz vermoord.

Op school zag Henri steeds meer leerlingen van de een op de andere dag verdwijnen. Hij had weliswaar een Sperre, vanwege zijn baan als leraar op een Joodse school, maar toch … Begin 1943 werd de school als Joodse school opgeheven. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor Henri, omdat zijn Sperre weleens ingetrokken kon worden.
Henri ging op zoek naar een onderduikadres. Op de een of andere manier is hij in het bezit gekomen van de Limburger Koerier van 24 april 1943. In de rubriek ‘Personeel Gevraagd’ stond een advertentie waarin gevraagd werd om een dameskapper of dameskapster voor een zaak in Hoensbroek. De advertentie was geplaatst door Karel Lambert Bosch, die een dames- en herenkapperszaak had op Nieuwstraat 74 in Hoensbroek. Ongeveer acht maanden eerder, in de uitgave van 28 augustus 1942, had hij al een advertentie laten plaatsen in de Courant/Het Nieuws van den Dag. Dit was een aparte editie van De Telegraaf en tevens een Amsterdamse stadskrant. Het ziet er naar uit, dat deze eerdere advertentie niet geleid had tot het aannemen van een kapper of kapster door Karel.
Naar aanleiding van de advertentie in de Limburger Koerier schreef Henri namens zijn vrouw een sollicitatiebrief. Zij werkte immers al van haar dertiende levensjaar als kapster. In de brief schreef hij dat Sara en hij verloofd waren en katholiek. Maar verderop in zijn verhaal, dat door Rozette in 2007 verbatim op papier is gezet, vertelt Henri dat zij zich voordeden als protestants. Henri moest in de sollicitatiebrief vermelden, dat zij verloofd waren, want in zijn vervalst persoonsbewijs stond dat hij getrouwd was geweest. Na een sollicitatiegesprek in Hoensbroek werd Sara door Karel Lambert Bosch aangenomen. Zij kreeg kost en inwoning bij het gezin Bosch plus 30% van de inkomsten van de zaak.

Karel Lambert Bosch
Karel Lambert Bosch was geboren op 13 augustus 1906 in Kerkrade. Hij was op 24 oktober 1930 in Hoensbroek getrouwd met Maria Johanna Theresia ‘Treeske’ Hanssen, geboren op 12 april 1906 in Heerlen. Het echtpaar had twee kinderen: Charles Paul, ongeveer elf jaar oud, en Joseph ‘Jo’ Antoon, die een leeftijd had van circa acht jaar. Het gezin woonde op Nieuwstraat 74 in Hoensbroek en Karel had op dit adres een dames- en herenkapperszaak. Treeske was ernstig ziek geworden. Zij leed aan leukemie. Door de zorg voor zijn vrouw had Karel kennelijk een dameskapster nodig om hem te ontlasten. Het werd dus Sara. Het gezin Bosch is altijd in de veronderstelling geweest dat Sara, alias Jo van Goethem, verloofd was met Henri, alias Jan Janssen, en dat zij christenen waren. Het gezin Bosch was katholiek.
Placeholder image
Foto van de kapperszaak van Karel Lambert Bosch aan de Nieuwstraat te Hoensbroek. Karel is de derde persoon van rechts (de man met stropdas en gesloten witte kappersjas. Treeske is de tweede persoon van rechts (de vrouw met de donkere jurk. Foto circa 1932.

Toen Sara op sollicitatiegesprek kwam bij Karel Lambert Bosch, had zij het volgende verteld: ‘U begrijpt dat ik in Holland genoeg werk kan krijgen, maar mijn verloofde moet onderduiken vanwege de Arbeitseinsatz en voor hem zoek ik hier een plaats. Daarop bood Karel tijdelijk een zolderkamer aan voor haar verloofde. Karel zou ook kijken of hij hem aan een baan kon helpen en een ander kosthuis. Het is niet duidelijk wanneer Henri Wallega en zijn vrouw in Hoensbroek terecht kwamen. Dit zal waarschijnlijk kort na Pasen 1943 zijn geweest.
Door haar nieuwe identiteit kon Sara zich in Hoensbroek in het openbaar laten zien. Zij was immers Nederlands staatsburger, een christen, van beroep kapster, kwam uit het noorden van het land, maar werkte nu in het zuiden en verbleef bij het gezin Bosch in Hoensbroek. Bij Henri was dit in beginsel ook zo, maar door te vertellen dat hij in onderduik was gegaan - om zo aan de Arbeitseinsatz te ontkomen - was zijn bewegingsvrijheid beperkt. Van een onderduiker werd immers verwacht dat hij min of meer in het verborgene leefde. Henri en Sara moesten het getrouwd zijn geheim houden voor anderen. Zij hadden zich ook moeten verdiepen in de christelijke tradities. Zo wisten zij bijvoorbeeld dat men behoorde te bidden voor het eten.
De kinderen van het gezin Bosch noemden de mensen, die in hun huis waren komen wonen, tante Jo en ome Jan. Tante Jo werkte in de kapperszaak en ome Jan zat vaak in het bovenhuis te lezen. Op zekere dag vroegen de kinderen: ‘Moet ome Jan niet werken?’ De volwassenen om hen heen reageerden: ‘Hoe kom je erbij’ en ‘Hou je mond’. Kennelijk waren de volwassenen bang, dat de kinderen met hun opmerkingen en vragen slapende honden wakker zouden maken en daarmee het leven van de volwassenen onbedoeld in gevaar zouden brengen. Henri was immers in onderduik gegaan. In de vroege ochtend van de volgende dag zagen de kinderen ome Jan, met een pak boterhammen bij zich, de fiets pakken van hun moeder, om zogenaamd naar het werk te gaan. Hij heeft dit iedere ochtend moeten doen.
Uiteindelijk heeft Karel Lambert Bosch ome Jan aan een ander kosthuis kunnen helpen en tevens aan een baan. Hij kwam bij een mijnwerkersfamilie terecht en ging werken in een kleine timmerfabriek, beide lagen in Sittard. Later moest hij nog diverse keren van kosthuis en baan veranderen. Zo heeft hij een tijdje in Heerlen, Brunssum en Nuth gewoond. Soms verbleef hij voor korte tijd opnieuw op de zolderkamer bij het gezin Bosch in Hoensbroek. Tante Jo bleef bij het gezin Bosch wonen en werken.

Op 24 september 1943 is Maria Johanna Theresia ‘Treeske’ Hanssen in het ziekenhuis van Heerlen aan haar leukemie overleden. Na haar dood heeft Sara het huis aan de Nieuwstraat in Hoensbroek moeten verlaten, om te voorkomen dat er roddels zouden ontstaan omtrent het verblijf van een vrouw in het huis van een weduwnaar.
Sara kreeg een nieuw kosthuis, bij Jeu en Tiny Vandewier-Zelissen. Joseph ‘Jeu’ Karl Vandewier was op 1 december 1913 in het Duitse Aken geboren. Maria Hubertina ‘Tiny’ Zelissen was op 14 januari 1914 in Hoensbroek op de wereld gekomen. Zij waren op 14 juni 1935 in Oirsbeek in het huwelijksbootje gestapt en woonden vanaf 6 november 1937 op Ridder Hoenstraat 172 in Hoensbroek. Jeu heeft diverse beroepen uitgeoefend: mijnwerker, huisschilder en caféhouder. Het is niet bekend welk beroep hij had tijdens de oorlogsjaren.

Een prettig tehuis
Voor Sara was het een prettig tehuis. Henri, nog altijd de rol spelend van verloofde, mocht elke zaterdag komen logeren. Sara betaalde de extra kosten. Zij bleef werken in de kapperszaak van Karel Lambert Bosch. De laatste kwam hen regelmatig in het weekeinde een bezoek brengen. Jeu en Tiny Vandewier-Zelissen hadden op dat moment drie kinderen, twee zoons en een dochter. Sara, die nog steeds tante Jo werd genoemd, ging tussen de middag telkens naar haar nieuw kosthuis om te eten. Op een dag kwam een zoon van Jeu en Tiny opgewonden van school. Hij stotterde: ‘te-te-te-tante Jo, de-de-de Joden hebben Je-Jezus vermoord’.
Zoals gezegd verbleef Henri in het weekeinde bij Sara in haar kosthuis aan de Ridder Hoenstraat in Hoensbroek. Op een keer zaten hij en zijn vrouw in de woonkeuken. Sara had haar koude voeten op een open klepje van het fornuis geplaatst. Buiten was het donker geworden en Jeu was in het schuurtje iets aan het doen en had daarbij het licht aangedaan. Kennelijk was hij de verduistering vergeten. Op zeker moment kwam hij de woonkeuken binnen: ‘Jo en Jan druk je, ze komen hier naar toe, ik had het licht laten branden’. Henri antwoordde: ‘Gewoon zitten blijven’. Twee mannen kwamen binnen stormen: ‘Als je het nog eens doet dan schieten we, reken daar maar op!’ Daarna gingen de twee mannen van de Luchtbeschermingsdienst weer weg. Henri was blij dat zij waren blijven zitten. Als zij waren weggelopen dan hadden de mannen dit gezien en waren waarschijnlijk argwanend geworden. Nu hebben zij wellicht gedacht dat familie of kennissen op bezoek waren.

Bij haar sollicitatie, en later ook tegen Jeu en Tiny Vandewier-Zelissen, had Sara verteld dat haar ouders in Laren woonden. Zij had ook gezegd dat zij pas met Kerst haar ouders zou gaan opzoeken. Toen Kerst voor de deur stond vroeg Tiny haar: ‘Jo, je gaat nu zeker naar je ouders in Laren’. Zij moest met een plan komen. Henri verbleef in die tijd in Heerlen. Om nieuwsgierigen te misleiden nam Sara eerst de trein van Hoensbroek naar Sittard. Zij moest immers voordoen dat zij op weg was naar Laren. In Sittard nam zij echter de tram naar Heerlen om voor een paar dagen bij haar man te gaan wonen. De tram van Sittard naar Heerlen liep weliswaar door Hoensbroek, maar de tramlijn lag op een grote afstand van de kapperszaak. Sara hoopte maar dat niemand van haar klanten haar zou zien in de tram. Het was een risico, maar het liep goed af.

Politieonderzoek
Henri Wallega, die rond 1995 een bandje van zestig minuten had ingesproken over zijn ervaringen uit de oorlogsjaren, vertelt op zeker moment dat Karel Lambert Bosch actief was in de zwarte handel. Na een tijdje merkte Karel dat er steeds iets verdween uit zijn collectie zwarte handelswaren, bijvoorbeeld flessen jenever. Henri heeft het in zijn verhaal over ‘jajem’, hetgeen een Jiddisch woord is voor jenever. Karel ging naar het politiebureau aan de overkant van de straat, om te vragen of zij eens wilden uitzoeken wie bij hem aan het stelen was. Dit was een opmerkelijke stap want normaliter zal iemand die actief is in de zwarte handel niet zo snel contact opnemen met de politie. Het kan zijn dat Karel het verhaal heeft verteld aan een politieman die hij kon vertrouwen, die misschien wel in het verzet zat en op de hoogte was van zijn activiteiten, zowel op het gebied van het verlenen van onderduik, als het actief zijn in de zwarte handel. Wellicht wordt dit bevestigd door het navolgende.
Op zekere dag, toen tante Jo druk aan het werk was, kwam een politieman de kapperszaak binnen. Hij zag dat het druk was en zei dat hij tussen de middag naar haar kosthuis zou komen om met haar te kunnen praten. Wat bleek nu het geval?
Karel had voor zijn kapperszaak recentelijk een jonge kapper aangenomen voor de herensalon. Sara, alias tante Jo, was door de pas aangenomen kapper beschuldigd van diefstal, toen hij ondervraagd werd door de politieman. In het gesprek met de politieman vertelde Sara, dat zij niet de dief was. Zij vertelde hem ook. dat zij steeds geld miste uit de kas van de zaak. De politieman geloofde haar en later had de man nog een onderhoud met Karel. Kort daarop werd de jonge kapper door Karel ontslagen. Kennelijk was hij dus de dief.
Na de bevrijding liepen Henri en Sara door Hoensbroek en kwamen toen de politieman tegen. Sara sprak de man aan: ‘U loopt hier, en U was fout, werd ons verteld’. Maar de politieman reageerde met de woorden: ‘Nee, ik ben daar lid van geweest om de zaak op de hoogte te houden. Ik wist dat je Jodin was. Ik ben zelf in de Waterloopleinbuurt op school geweest. Ik was bij die beweging om de zaak zoveel mogelijk in de gaten te houden. Ik zei dat niet, om je niet ongerust te maken’.
Uit bovenstaande zou opgemaakt kunnen worden dat de betreffende politieman in de oorlog lid was geweest van de NSB. Volgens Jo Bosch zou het Darding geweest kunnen zijn, al is dit niet zeker. Hubertus Andreas Darding was werkzaam in het politiekorps van Hoensbroek en woonde in de Nieuwstraat in Hoensbroek. Hij woonde dus op korte afstand van het politiebureau én de kapperszaak van Karel. Mensen in het tegenwoordige Hoensbroek kennen het verhaal, dat Darding een dubbele rol zou hebben gespeeld in de oorlogsjaren. Hij zou lid zijn geweest van de NSB én actief zijn geweest in het verzet. Zoals het niet zeker is. dat Darding inderdaad de politieman is geweest, moet ook hier vermeld worden dat ik (Jan van den Berg) geen document heb weten te traceren, die de dubbele rol van Darding doet bevestigen. Dit wil echter niet zeggen, dat hij deze dubbele rol niet heeft gespeeld.
In zijn verhaal, dat hij op de band had ingesproken en dat door Rozette verbatim op papier was overgezet, maakt Henri Wallega de opmerking dat steeds meer ‘goede mensen’ op de hoogte waren van hun bestaan in Hoensbroek en waarschijnlijk ook van hun geheimen. Het is niet zeker wat Henri daarmee bedoelt, maar het kan een verwijzing zijn naar de mensen van het verzet. Uit zijn verhaal kan men immers opmaken dat hij en zijn vrouw regelmatig steun moeten hebben gehad van het verzet, zoals bij het zoeken naar een ander onderduikadres en de waarschuwingen, die zij bij tijd en wijle ontvingen.

Op zekere dag - waarschijnlijk enkele weken voor de bevrijding - werd Jeu Vandewier, de nieuwe kostbaas van Sara, alias tante Jo, op straat aangesproken: ‘We willen dat je bij de Binnenlandse Strijdkrachten komt. Nou, nee, zeg maar niks, we weten dat die kapster bij jou woont, en dus hoef je niks uit te leggen.’ Jeu was geschrokken. Hij concludeerde, dat er met tante Jo mogelijk iets verkeerds aan de hand was. Jeu was de mening toegedaan, dat het te gevaarlijk was geworden om haar nog in huis te houden. Sara is toen weggegaan en heeft een tijdlang gewoond op het adres waar Henri verbleef. Het stel had langzamerhand wel wat betrouwbare onderduikadressen. Na voorzichtig informatie te hebben ingewonnen bleek er echter niets aan de hand te zijn. Henri en Sara hebben daarna weer contact opgenomen met Jeu en Tiny Vandewier-Zelissen en hen toen de waarheid verteld. De anderen waren stomverbaasd: ‘Jullie zijn Joden en ook getrouwd?’ Sara was bijna een jaar bij hen in huis geweest zonder haar geheim te verraden. Het antwoord van Tiny was: ‘Niemand weet het, en wij kunnen volhouden, dat wij het ook niet wisten, als het fout zou lopen’. Daarop werd besloten, dat Sara weer bij hen kon komen wonen. Voor Jeu en Tiny was het ook financieel aantrekkelijk, omdat Sara goed betaalde voor haar kost en inwoning. Henri bleef op zijn eigen onderduikadres.

Gemeentesecretaris van Schinnen
Sara kreeg iedere week in de kapperszaak bezoek van Maria Eijssen-Bosch, als klant. Zij was de zus van Karel Lambert Bosch. Maria Helena Bosch, geboren op 30 april 1913 in Kerkrade, was op 8 april 1940 in Schinnen getrouwd met Andreas Antonius Alphonsus ‘Funs’ Eijssen, geboren op 9 februari 1910 in Schinnen. Haar man werkte als gemeentesecretaris in Schinnen. Het echtpaar woonde met hun twee dochters op Stationsstraat 14 in Schinnen. Later zouden zij nog meer kinderen krijgen. Sara en Henri werden uitgenodigd om op een zondag koffie te komen drinken in Schinnen. Funs en Maria waren aardige mensen, maar zij werden niet geïnformeerd over het geheim, dat Henri en Sara met zich meedroegen.

Op een dag - Sara werkte in de kapperszaak - kwam er een Joods meisje binnen. Zij was tijdelijk ondergebracht bij de buurman, die een café had. Wie het Joodse meisje was kon niet meer worden achterhaald. Het meisje vond dat Sara, alias tante Jo, ook een Jodin was. Sara ontkende dat, maar het meisje bleef volhouden. Op een gegeven moment zei Sara: ‘Hou alsjeblieft je mond tegen iedereen, want niemand weet van ons.’ Sara en Henri vermoeden, dat het meisje toch gepraat heeft. Want later werd Sara door iemand gewaarschuwd, dat zij onmiddellijk weg moest gaan. Het dreigde fout te gaan. Sara heeft de kapperszaak onmiddellijk verlaten. Henri werkte op dat moment in een timmerfabriek in Brunssum, waar hij versleten klompen voorzag van nieuwe loopvlakken, toen Sara opeens achter hem stond. Zij besloten naar het echtpaar Eijssen in Schinnen te gaan. Maria Eijssen was alleen in huis toen zij daar aankwamen. Henri en Sara vertelden haar wie zij in werkelijkheid waren en wat hen was overkomen. Maria haalde haar man van het gemeentehuis. Besloten werd om Sara in huis op te nemen. Henri bleef in Nuth in de kost. De gemeentesecretaris zei: ‘Als je me eerder in vertrouwen had genomen had ik nog veel voor jullie kunnen doen’. Vanaf toen maakte Sara deel uit van de grote groep onderduikers, die Nederland in bezettingstijd kende. Tot die tijd had zij legaal gewoond. Funs Eijssen zorgde er ook voor, dat Henri en Sara een nieuw persoonsbewijs kregen. Sara kreeg een persoonsbewijs van een meisje dat gestorven was en ongeveer haar leeftijd zou hebben gehad, indien zij in leven was gebleven. Sara moest haar persoonsbewijs ophalen in Valkenburg en Henri dat van hem in Sittard, al is dit laatste niet zeker. Het kan ook een andere gemeente zijn geweest.
Op zekere dag hoorde Henri Wallega van een bekende dat hij en zijn vrouw zouden zijn opgepakt, omdat zij Joods waren. Dat zij opgepakt waren klopte uiteraard niet, maar dat zij van Joodse afkomst waren, dat was andere koek. Diezelfde avond vluchtte hij uit zijn kosthuis in Nuth en meldde zich bij het gezin Eijssen in Schinnen, waar zijn vrouw was ondergedoken. Voor het Joodse echtpaar moest snel een nieuw onderduikadres gezocht worden. Funs en Maria Eijssen vonden het nu te gevaarlijk worden en waren bang. Henri en Sara werden naar kapelaan Smeets gestuurd, die waarschijnlijk wel een adres voor hen had. Henri werd verteld dat het beter was om de kapelaan niet te vertellen dat zij Joods waren. De kapelaan wist inderdaad een adres in Schinnen. Het was een café op de hoek van de Heisterbrug met de Veeweg/Zandberg. Voor het eerst verbleven Henri en Sara samen op één onderduikadres. De laatste drie weken van de bezetting hebben zij op dit adres doorgebracht.

De bevrijding
Vlak voor de bevrijding - de Duitse soldaten trokken inmiddels massaal richting de Duitse grens - verlieten Henri Wallega en zijn vrouw hun onderduikadres. Zij mochten weliswaar op dit adres blijven, maar het Joodse stel wilde niet dat hun hulpverleners en zijzelf risico liepen, zo vlak voor de bevrijding. En risico’s waren er zeker. Op hun terugtocht naar Duitsland zochten Duitse soldaten in de Nederlandse huizen naar mannen, die voor hen konden werken aan de verdedigingsstellingen of in de oorlogsindustrie. Henri en Sara verlieten in het donker hun onderduikadres en installeerden zich in een weiland en wachtten op wat komen ging. De nacht was gevuld met het geluid van de kanonnen. Het was inmiddels september en de nachten begonnen koud te worden. Op een gegeven moment begon Sara te beven en bij daglicht besloten zij naar Brunssum te gaan, waar Henri een onderkomen kende. Onderweg naar Brunssum kwamen zij Funs Eijssen tegen, de gemeentesecretaris van Schinnen. Deze zei: ‘Kom mee terug naar Schinnen daar zijn zij eerder’. Hij bedoelde daarmee de bevrijders, die in aantocht waren.

Klompjes maken
Zij gingen naar het huis van de gemeentesecretaris. De twee kinderen werden voor hun veiligheid in de kelder ondergebracht. Overal om hen heen hoorden zij het lawaai van de oorlog. Op zeker moment kwam een jonge man naar binnen. die riep: ‘Zij staan bij de beek’, daarmee verwijzend naar de bevrijders. Iedereen rende naar de Geleenbeek, en ja, de tanks stonden aan de overkant. De voertuigen konden niet verder, want de brug was door de Duitsers verwoest. Soldaten sprongen over de beek en Henri merkte dat één winter Handelsavondschool voldoende was om wat contact te leggen met de bevrijders. Schinnen werd op 18 september 1944 door de Amerikaanse 2nd Armored Division bevrijd. Na de bevrijding werd Henri regelmatig gevraagd om als vertaler op te treden tussen de bevrijders en de Nederlandse bevolking.
Later keerden Henri en Sara naar Hoensbroek terug om weer te gaan wonen bij Jeu en Tiny Vandewier-Zelissen. Zij bleven er een paar weken, misschien een maand. Daarna is het Joodse echtpaar naar Heerlen verhuisd, waar zij van de gemeente of het Militair Gezag een woning kregen aangeboden op Klompstraat 6. Het was een huis waar NSB’ers hadden gewoond, die vlak voor de bevrijding waren gevlucht. Henri is in die tijd klompjes gaan maken voor de soldaten. Sara bleef de meeste tijd in huis. Na de bevrijding is zij niet meer gaan werken in de kapperszaak van Karel Lambert Bosch in Hoensbroek.

Opmerking van Jan van den Berg:
Toen ik het verhaal van Henri Wallega doornam, schoot mij het verhaal te binnen van een andere Joodse onderduiker, te weten Arnold Springer. In mijn boek Joodse onderduikers in Hoensbroek kan men het verhaal lezen van Arnold. Daaruit citeer ik: Op zeker moment liet Arnold Springer - handelaar als hij was - kleine, gekleurde klompen maken. Hij had iemand gevonden die de klompen kon maken. Een aantal mijnwerkers waren bereid deze te verven. Op die manier hadden veel mensen een bijverdienste. Het werd een groot succes, want Arnold wist een groot aantal van de klompen te verkopen aan Amerikaanse soldaten.' Einde citaat. Ik vraag mij af of Henri Wallega de persoon was, die de klompen maakte voor Arnold Springer.

Tijdens hun verblijf in Heerlen maakten Henri en Sara kennis met een ander Joods echtpaar. Hun achternaam was Fransman. De echtgenoot wist niet wat hij met zijn tijd moest doen en besloot Henri te helpen bij het maken van de klompjes. Henri deed het snijwerk en de ander schuurde ze glad. Er was ook een Joods meisje, dat molentjes schilderde op de klompjes.

Getrouwd volgens Joods geloof
Henri Wallega en zijn vrouw maakten ook contact met andere Joden, die tijdens de bezetting in het zuiden van het land onderduik hadden gevonden. Veel Joodse mensen moesten na de bevrijding nog een lange tijd in het zuiden blijven wonen, want hun woonplaats in het noorden was nog in handen van de Duitse bezetter. Henri en Sara leerden onder andere een rabbijn kennen. Deze heeft hen getrouwd volgens de tradities van het Jodendom. Tot dan waren Henri en Sara alleen voor de wet getrouwd. Hoewel zij een seculiere opvoeding hadden genoten wilden beiden, mede door de gebeurtenissen van de oorlog, opnieuw binding hebben met hun geloof. Op latere leeftijd is hun binding met het Joodse geloof weer verloren gegaan.

Opmerking van Jan van den Berg:
De rabbijn, waarover Henri Wallega het heeft, kan Karel Elburg zijn geweest die met zijn vrouw in Hoensbroek onderduik had gevonden. Het verhaal van Karel Elburg en zijn gezin staat eveneens in het boek Joodse onderduikers in Hoensbroek.

In de vroedvrouwenschool in Heerlen kwam op 28 juni 1945 dochter Rozette op de wereld. Tegen het einde van 1945 keerde Henri Wallega met zijn vrouw en kind naar Amsterdam terug. De reis verliep niet zonder problemen. Treinverkeer was niet altijd mogelijk en wegen en bruggen waren ernstig beschadigd dan wel vernield. Het Rode Kruis regelde transport over de weg, voor mensen voor wie het vervoer echt noodzakelijk was. Henri had zich hiervoor opgegeven en ook een betaling gedaan. Op de dag van vertrek bleek de auto helemaal vol te zitten. Aanvankelijk konden Henri en zijn vrouw en baby niet mee. Maar Henri bleef aandringen en ten slotte mochten Sara en de baby alsnog in de auto. Henri moest maar kijken hoe hij in Amsterdam kwam. Voor hem werd het een lange reis, deels met de trein, dan weer met de bus. Op 21 december 1945 liet het gezin Wallega zich inschrijven in het bevolkingsregister van de gemeente Amsterdam, als zijnde de bewoners van Baarsjesweg 206 I. Ook in dit pand hadden voorheen NSB’ers gewoond. Op 16 juli 1948 werd hun tweede kind, een zoon, Philip Aäron, in Amsterdam geboren.
Placeholder image
Henri en Sara Wallega-Canes met hun dochter, Rozette, in hun woning aan de Baarsjesweg te Amsterdam. Foto uit 1946.
Bron: Rozette Wallega


Emigratie naar Israël

Op 10 mei 1949 emigreerde het gezin Wallega naar Israël. Henri, houtbewerker als hij was, had voor het vertrek een prefab houten huis gebouwd. Deze liet hij in een soort container van het vervoersbedrijf Van Gend & Loos per boot naar Haifa sturen. Henri en zijn gezin gingen eveneens per boot naar Israël. Zij kwamen in de haven van Haifa aan, waarna zij een tijd lang in een vluchtelingenkamp verbleven. Ook hebben zij voor korte tijd in een bunker aan het strand gewoond, welke door de Britten was gebouwd toen zij het mandaat over Palestina hadden.
Uiteindelijk zijn ze gaan wonen in Naharia. Deze plaats ligt ten noorden van Haifa, op korte afstand van de Libanese grens. Bij het landhuis met de naam Lieberman House in Ein Sara, dat deel uitmaakte van Naharia, had hij een stuk grond gehuurd. Hier zette hij zijn prefab houten huis in elkaar. De container ging deel uitmaken van het huis. Tegenwoordig is het Lieberman House een documentatiecentrum waar de geschiedenis van Naharia wordt getoond.

Op 12 maart 1950 zag het derde en laatste kind van Henri en Sara, dochter Bertha Batja, in Naharia het levenslicht. Sara vond het leven in Israël moeilijk. Zij kon er niet aarden, had moeite met de taal, de klimatologische omstandigheden en de manier van leven. Het gezin bleef daarom niet lang in Israël en keerde op zeker moment terug naar Nederland. Op 4 april 1956 werden zij opnieuw ingeschreven in het bevolkingsregister van Amsterdam. In de daarop volgende jaren bewoonden zij diverse panden in deze stad.

Henri en Sara hebben hun ervaringen uit de oorlog weliswaar gedeeld met hun kinderen, maar hebben daarbij hun emoties onder controle willen houden. Zij wilden hun kinderen niet al te veel met het verleden belasten. Het verleden kon niet ongedaan worden gemaakt en de ouders wilden, samen met kinderen, opnieuw vorm geven aan het leven.

Op 14 maart 1975 kwam Sara Wallega-Canes in Amsterdam te overlijden. Een jaar later, op 26 maart 1976 trouwde Henri Wallega in Diemen met Sijbrigje Brouwer, geboren op 2 mei 1920 in het Friese Haskerland. In 1983 verhuisde Henri Wallega met zijn vrouw naar Alkmaar. Henri overleed in mei 2002.

Karel Lambert Bosch, de eigenaar van de kapperszaak in Hoensbroek, kwam op 14 juni 1975 in Oirsbeek te overlijden. In 1948 had hij zijn kapperszaak verkocht aan Hans Frings. Diens zoon, Jan, heeft later de zaak overgenomen. De kapperszaak bestaat nog steeds. Na de verkoop van de zaak is Karel als verzekeringsagent-incasseerder gaan werken bij het AMF, het Algemeen Mijnwerkers Fonds, dat onder meer belast was met de pensioenen van de mijnwerkers. Jeu en Tiny Vandewier-Zelissen uit Hoensbroek zijn overleden op 22 januari 1992 in Sittard resp. 10 mei 2002 in Sittard. Funs en Maria Eijssen-Bosch uit Schinnen overleden op 28 februari 1990 in Sittard, resp. 24 februari 2008 in Sittard.

Ongeveer vijf á zes jaar geleden wist Rozette, de dochter van Henri en Sara Wallega-Canes, contact te leggen met Jo Bosch, de zoon van Karel en Treeske Bosch-Hanssen. Zij zijn bij elkaar op bezoek geweest, hebben informatie uitgewisseld en sturen zo nu en dan een kaart naar elkaar.

Bronnen:
  • Boekje ‘Het verhaal van Henri Wallega over zijn onderduik, de bevrijding en de periode vlak na de oorlog’, uitgave 2007
  • Bevolkingsregister gemeente Hoensbroek
  • Bevolkingsregister gemeente Amsterdam
  • Woningregister en marktregister gemeente Amsterdam
  • Persoonskaarten Centraal Bureau voor Genealogie
  • Centraal Registratie Bureau voor Joden te Eindhoven, 1945
  • Diverse genealogische sites op internet
  • Gesprekken en mailwisselingen met Rozette Wallega, Huib Dane en Jo Bosch, 2018
terug naar boven



NIEUWS

Placeholder image

De wijk MARIA-GEWANDEN, een nieuw boek
Een nieuw boek, dat verhaalt over de Steenberg, Kasteelbuurt en omringende straten door de jaren heen ........

Meer.....

PUBLICATIES

Placeholder image

De leden van onze vereniging verzamelen heel veel historische informatie, die we regelmatig vastleggen in allerlei publicaties in brochure- of boekvorm, maar ook ......

Meer.....

FOTO'S

Placeholder image

Hoensbroek is in de afgelopen 100 jaar gigantisch veranderd. Als je nu door het dorp loopt kun je je nauwelijks meer voorstellen hoe het er 40 of 50 jaar of nog langer geleden uitzag. Maar gelukkig hebben we nog heel veel foto's .......

Meer.....

OOS GEBROOK

Placeholder image

We houden onze leden op de hoogte van de gebeurtenissen in de vereniging, de werkzaamheden van de werkgroepen, etc. Een verenigingsblad is daarvoor bij uitstek het medium. Daarom geven we het blad Oos Gebrook uit, waarmee we hen drie maal per jaar op de hoogte houden.

Meer.....

ROMEINS HOENSBROEK

Placeholder image

Al in 1869 ontdekte burgemeester Slanghen bij het verbreden van de weg die destijds vanuit Hoensbroek naar Terschuren leidde een Romeinse platte daktegel met opstaande boorden. In een naburige akker werden stukken Romeins aardewerk gevonden .......

Meer.....

HOENSBROEK EN DE TWEEDE WERELDOORLOG

Placeholder image

Op 18 september 1944 trokken Amerikaanse troepen Hoensbroek binnen en daarmee kwam voor ons dorp een eind van een donkere periode. In de ruim 4 jaar sinds Duitse troepen ons land binnenvielen is ook aan Hoensbroek de Tweede Wereldoorlog niet ongemerkt voorbij gegaan .......

Meer.....

WANDELINGEN IN HOENSBROEK
Placeholder image

Wandelingen die u langs de vele gebouwen van Hoensbroek met een monumentaal verleden voeren; ook langs plekken waar die verdwenen zijn. En behalve langs gebouwen voeren deze wandelingen u ook door de groene gebieden, die Hoensbroek rijk is.

Meer.....

PASTOOR RÔSELAERS
Placeholder image

Jan Lucas Röselaers is de persoon, die als geen ander van 1911 tot 1949 het beeld heeft bepaald van Hoensbroek door de uitleg van diverse mijnkolonieën, de bouw van nieuwe kerken en scholen en bovenal de aankoop en ingrijpende restauratie van kasteel Hoensbroek.

Meer.....


STAATSMIJN EMMA
Placeholder image

De start van de steenkoolproductie van de Staatsmijn Emma in 1911 leidde in enkele tientallen jaren tot de groei van Hoensbroek van een slaperig boerendorp van 1200 inwoners tot een industriegemeente met meer dan 20.000 ingezetenen .......

Meer.....