WANDELINGEN IN HOENSBROEK
3.
De Drakenmolen
door Henri Peters
Tot de vele bezittingen van de Heren van Kasteel Hoensbroek behoorden diverse boerderijen en uitgestrekte landerijen, alsmede de Broekermolen of Drakenmolen. Als eerste vermelding geldt een stuk van 14 juni 1370, waarin Reynard Thorrel van Berne, drossaard van het land van Valkenburg, de “Draeckenmoelen” verpacht voor jaarlijks 3 mud rogge en 6½ gulden voor het daartoe behorende land aan ridder Claes Hoen, schout van Maastricht
1). Deze verpachting wordt met een zogenaamde transfix bevestigd door de Hertog van Brabant Wenceslaus en Joanna, hertogin van Brabant
2). Vanwege de trouw van Claes Hoen aan de hertog van Brabant, zoals door zijn deelname aan de slag bij Baesweiler op 22 augustus 1371, schenkt deze hertog het dorp “in ghene Broeke” met de molen in 1388 aan Herman Hoen I, zoon van de hiervoor genoemde Claes Hoen
3). Dat betekent dat de oorsprong van de molen zeker teruggaat tot de eerste bouwfase van het kasteel, die omstreeks 1375 wordt gedateerd
4). Dat houdt ook in dat de Molenbeek als zijtak van de Auvermoer vóór 1370 moet zijn gegraven.
Dwanckmoelen
Uit leenbrieven van 22 februari 1451 blijkt dat de molen vanaf die datum een banmolen (dwanckmoelen) was
5). Dat betekende, dat de pachters van de Heer van Hoensbroek verplicht waren om hun graan te laten malen op de Drakenmolen.
Na het overlijden van Herman Hoen I in 1404 ging de molen via vererving naar zijn zoon, Nicolaas Hoen I, die getrouwd was met Aleyt Catharina van Marscherel van Wijnandsrade. De weduwe van diens zoon Johan, Maria van Corswarem-Nandrin, kreeg de molen na een lange strijd met zijn broer toegewezen op 21 oktober 1451
6). Daarmee kwam de molen in het bezit van de tak Hoen van Beverst, Velroux en Plaineveaux. De molen bleef in het bezit van deze tak tot 20 maart 1528. Via ruil werd toen Herman Hoen III, Heer van Hoensbroeck (1516 – 1543) de eigenaar
7).
Pachters
Op 27 september 1543 verpachtte Maria van Daver, weduwe van Herman Hoen III, de molen met bijbehorende weilanden aan de eerste bekende pachter Dederich de Moelenmeyster uit Nuth voor drie tot zes jaar. De pachtsom bedroeg 22 mud rogge Akense maat (1 mud = 8 vat = 100 l )
8). Waarschijnlijk is de molen in 1608 gepacht door ene Crijns
9), terwijl ze van 1684 tot 1689 verpacht is aan een onbekende meulder. Deze betaalde boven sijnen rogge pacht, 38 gld, 6 libra (Latijn voor pond) suijkers, 2 pepers, 2 libra gimbers en 400 eijer
10).
Daarna volgde een periode waarin geen namen van pachters bekend zijn. Wel is zeker dat de molen toen ook een aantal jaren gedreven werd door molenaarsknechten in dienst van de Heer van Hoensbroeck, zoals blijkt uit een tekst uit 1776: 'Bannael-roggemoolen 2 paer steenen wordt door eenen maelknegt item eenen moolenknegt of kar-dreijver met 2 paerden ten profijte van het casteel gedefructueert en heeft gerendeert voor het jaar 1776 ….'
11).
Op 7 juni 1701 is er een 'lijste der peerde' van het Marquisaet Hoensbroeck geannoteerd ingevolge d’ordre van Sijne Excellentie. Molenaar Stas Mulder beschikte dan over 3 meulepeerdt aftans
12). Dit betreft vrijwel zeker Stas de molenaar, omdat vanaf 1 februari 1699 de molen werd gepacht door Stas Heuts voor 139 fl., 6 libra suijker, 1 libra peper en 1 libra gimber
13).
Molenbeek en Laervoetpad in de tijd, dat de Drakenmolen nog als watermolen in gebruik was
Op de 1e kunigii 1702 heeft Peter Moberts de dwanckmeulen in pachtinge aangenomen gevende boven de roggepacht van 200 vat noch in gelde 38 gld., 2 libra peper, 2 libra gimber, 1/2 libra noetimuscaet, 6 libra suiker, 200 eyers, een vet verken ad 200 libra gelivert en waegt 193 libra. Den 8 feb. 1706 ontfangen van Peter Moberts vijf pattacon droogen wijncoop (drank ter bezegeling van een afspraak?) volgens pachtzedule voor de 3 lopende jaren
14). Op 10 augustus 1710 is de molen verpacht aan Henrick Hensen, echtgenoot van Maria Hamers, voor: 200 vat rogge, 6 libra suijkckers, 2 libra pepers, 2 libra gimber, 1/2 libra noetemuscaet en 200 eijers.
15). De eerste bekende pachter na Hensen was Joannes (Jan) Willem Widdershoven, die getrouwd was met Maria Catharina Pluijmaekers en tevens de voorhof van het kasteel pachtte. Op 8 oktober 1785 pachtte hij de molen en verdere Bouwagie, dan nog eenen Solder om de vruchten dan op te slaenen voor 1800 gld. Maastrichter cours van Franz Hendrik Markies von und zu Hoensbroech
16). Dit contract werd in 1788 verlengd voor 12 jaar
17).
Zijn opvolger Joannes Matthis Gielen, echtgenoot van Sophie D(C)oenen, pachtte de molen op 15 januari 1801 voor 1065 gld. per jaar tot 15 maart 1807
18), maar waarschijnlijk tot de komst van Mathijs Peters omstreeks 1828. De molen vormde in die tijd met het woonhuis één gebouw van baksteen met een pannen-zadeldak. Aan de bovenzijde had de gewitte voorgevel een fraaie bloktandenlijst in het metselwerk als verloop naar de bakgoot. De kracht werd geleverd door een houten bovenslagrad, dat tegen de linker gevel onder een gemetseld afdak hing. De maalsluis werd vanaf de binnenkant bediend met een haal. In het midden van de vorige eeuw was het rad tamelijk smal. Het had een breedte van 0,82 m en een middellijn van 3,12 m. Het waterrad dreef een houten gangwerk aan, dat in de kelder was opgesteld. De houten maalstoel met twee koppels stenen stonden op de begane grond. Het maalwater werd geleverd door een vergaarvijver, die door een tak van de Molenbeek, een zijtak van de Caumerbeek, van water werd voorzien.
19))
Familie Peters
In 1828 gaf de provincie Limburg aan Mathijs Pe(e)ters een vergunning om mout te malen. In de boeken van het markizaat staan de pachtbetalingen van 1.000 tot 1.100 gulden per jaar genoteerd
20). Na het overlijden van Mathijs Peters in 1864 verkregen zijn kinderen, Maria Josepha (oud 22 jaar) en Gerard Hubert Peters (oud 19 jaar), de leiding over het bedrijf middels een handlichting
21). In 1875 pachtte Gerard Hubert, inmiddels gehuwd met Maria Adela America uit Nuth, de molen van Wilhelm Rudolf Reichsgraf und Markis von und zu Hoensbroech
22) Na het overlijden van Gerard Hubert in februari 1908 volgde zijn derde zoon Balthasar Hubert Peters, echtgenoot van Maria Catharina Constantia Ackermans, hem op. In 1916 kocht deze de molen met omliggende weilanden van Franz Rudolf Reichsgraf und Markis von und zu Hoensbroech
23).
Op 25 februari 1920 ontving de firma B. Peters-Ackermans een vergunning voor de bouw van een schuur bij de molen
24).
In 1926 stelde het gemeentebestuur van Hoensbroek voor aan de molen een afslagtak te graven, het waterpeil te verlagen en de bestaande sluiswerken te verruimen. Het waterrad werd vervangen door een turbine en het houten gangwerk door een ijzeren drijfwerk
25).
De Drakenmolen was in de jaren vijftig niet meer als molen in gebruik. Door de boomstammen links is het waterrad niet te zien. De molenaar hees de zakken met graan naar binnen door de poort op de tweede verdieping. Daarboven is de balk met de katrol onder de dakrand zichtbaar.
het Laervoetpad en de Drakenmolen in 1980
Verplaatsing
In 1930 werd het bedrijf verplaatst naar de Prins Clausstraat (destijds Stationsstaat) te Hoensbroek. De stuwrechten werden op 15 augustus 1941 verkocht aan het Waterschap van de Geleen- en Molenbeek, waarna de waterlopen werden gedempt 26). Na het overlijden van Balthasar Hubert Peters in 1964 kwam de molen met omliggende weilanden in het bezit van Ferdinand Victor Hubert Peters, echtgenoot van Gerda Linssen. Na een bewoning door de families Weyers en daarna Prevos werd de molen eind jaren zeventig verkocht aan bouwonderneming Hobru Hoensbroek. Onder leiding van Architectengroep Mertens volgde toen een restauratie van het exterieur waarbij storende aanbouwsels van relatief jonge datum werden gesloopt. Thans is de heer W. Crombach, dierenarts, eigenaar van het gebouw.
Noten:
- 1) Archief Schloss Haag nr. 2477
- 2) Haag nr. 2477a
- 3) Haag nr. 2405
- 4) A. Viersen, 'Reconstructie van de bouwfasen van Kasteel Hoensbroek', Het Land van Herle 2006
- 5) Haag 2510.10.11
- 6) Haag nr. 2479
- 8) Haag nr. 2484
- 9) Haag nr. 2484. 1
- 10) Haag nr. 2484. 19.3
- 11) Haag nr. 2565a. 12
- 12) R.A.M. L.v.O. nr. 1696
- 13) R.A.M. L.v.O. nr. 1696
- 14) Kopie aanwezig
- 15) Haag 2484.25
- 16) Haag 2484.19.3
- 17) Haag nr. 2484 blz. 25
- 18) Haag 2484 blz. 21
- 19) P. van Bussel 'De molens van Limburg' 1970, pag. 262-263
- 20) RAL APBL nr. 1274 Verb. Gouv. febr. 1828
- 21) Staatscourant 20-12-1864
- 22) Familiearchief Peters
- 23) Familiearchief Peters
- 24) Bouwdossiers Gemeente Hoensbroek 1920014
- 25) P. van Bussel, 'De molens van Limburg', 1970
terug naar pagina 'Wandelingen in Hoensbroek'